Samenvatting hfd 1 Materieel Strafrecht, de Hullu PDF

Title Samenvatting hfd 1 Materieel Strafrecht, de Hullu
Course Strafrecht
Institution Anton de Kom Universiteit van Suriname
Pages 8
File Size 88.8 KB
File Type PDF
Total Downloads 62
Total Views 120

Summary

Download Samenvatting hfd 1 Materieel Strafrecht, de Hullu PDF


Description

Paragraaf 1.1 Onderwerp, doelstellingen en beperkingen van het boek Het strafrecht is voortdurend aan het veranderen. Het materiële strafrecht wordt veel beïnvloed door andere rechtsgebieden. Met het strafrecht worden bepaalde doeleinden nagestreefd. Door deze doeleinden wordt het ingrijpende karakter van strafrechtelijke sanctionering gerechtvaardigd. De meest belangrijke doeleinden zijn:

   

vergelding: verdiende leed toevoegen. generale preventie: normbevestiging en afschrikking. speciale preventie: resocialisatie en beveiliging. reparatie: genoegdoening aan een slachtoffer van een strafbaar feit, het herstellen van de oude toestand.

In Nederland wordt de verenigingstheorie aangehangen. Dit is een combinatie van alle doeleinden. De oude absolute theorieën (vergelding rechtsgrond voor bestraffing, leed toevoegen) en de tegenhanger ervan: 'de relatieve theorie' (bestraffing uitsluitend door het doel bepaald), voldoen niet meer omdat er geen grenzen aan worden gesteld. De straftheorieën dragen bij aan een brede fundering van het materiële strafrecht. De indeling tussen de moderne en de klassieke richting hangt hiermee samen. Voor de klassieke richting (met Beccaria en Montesquieu als grondleggers) staat voorop dat de burger beschermd moet worden tegen de overheid. Humane straffen, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid waren erg belangrijk. Het strafrecht heeft een instrumentele functie en moet de burger beschermen tegen maatschappelijke onveiligheid en chaos. Het legaliteitsbeginsel staat centraal. Het is daadstrafrecht.

In de moderne richting wordt er juist meer gekeken naar de persoon van de dader. Het is daderstrafrecht. De nadruk wordt gelegd op maatschappijbescherming. Strafrechtelijk beleid en aandacht voor de politiek staan voorop. De criminaliteit wordt doelmatig bestreden. De discussie is eigenlijk nog steeds actueel. ´t Hart en Foqué hebben het samengevat in de begrippen instrumentaliteit en rechtsbescherming. Aan de ene kant is het de taak van de overheid om de criminaliteit te bestrijden en de maatschappelijke orde te handhaven. Anderzijds is het ook de taak van de overheid om de burgers te beschermen, tegen andere burgers en tegen de overheid. Deze spanning is altijd aanwezig in ons strafrecht.

De laatste jaren heeft het slachtoffer een steeds belangrijkere rol gekregen binnen het strafrecht. Deze ontwikkeling werkt door in het sanctierecht, het procesrecht, maar is ook van belang voor de nadere vormgeving van algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Het Wetboek van Strafrecht (WvSr of Sr) is ingevoerd in 1886. Veel dingen zijn onveranderd gebleven, maar de maatschappelijke context is wel sterk veranderd. De criminaliteit bijvoorbeeld is nu van een andere aard dan in 1886. Naast het WvSr zijn ook andere wetten belangrijk geworden voor het strafrecht, zoals de Wegenverkeerswet, de Opiumwet, de WED en de Wet wapens en munitie. Het WvSr van 1886 wordt vaak geplaatst in een klassiek liberale traditie. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van een verzorgingsstaat naar een veiligheidsstaat.

In de huidige veiligheidsstaat wordt misdaad niet meer echt gezien als een uitzondering, maar meer als een sociaal probleem dat de overheid hoort op te lossen. Veiligheid en normhandhaving worden essentieel. De vragen zoals wanneer er strafrechtelijk ingegrepen mag worden en hoever je mag gaan om risico’s te beperken worden steeds vaker gesteld. Strafrecht rekt zich verder uit. Door deze ontwikkelingen is de rol van de staat veranderd. De staat voelt zich nu minder beperkt om strafrecht alleen als ultimum remedium te gebruiken bij het ingrijpen in de maatschappelijke arrangementen. Dit wordt ook wel de ontwikkeling van codificatie naar modificatie genoemd. De wet wordt gebruikt om bestaande opvattingen vast te leggen, maar ook om opvattingen en gedrag in de samenleving te veranderen. De legitimiteit van het strafrechtelijke handhaven is gelegen in een viertal functies (zie ook de Nota Criminaliteitsbeheersing uit 2001: ‘Strafrechtelijke handhaving levert een onmisbare bijdrage aan de sociale cohesie in de samenleving’):

   

expressieve functie: de maatschappelijke afkeuring van crimineel gedrag wordt uitgedrukt; het moet mensen weerhouden van het plegen van strafbare feiten; het biedt ruimte aan gereguleerde genoegdoening voor slachtoffers, eigenrichting wordt hiermee tegengegaan; het strafrecht legitimeert het ingrijpen van de overheid ter beheersing van de criminaliteit.

Deze punten komen voor een deel overeen met de doelstelling van de EU. De burgers moeten in een ruimte van vrijheid, rechtvaardigheid en veiligheid kunnen leven. Het niveau van zekerheid moet hoog zijn (art. 29 EU-verdrag).

Door deze ontwikkelingen ontstaan er problemen voor het materiële strafrecht. Ten eerste wordt het stelsel kwetsbaar omdat niet alle doeleinden kunnen worden gerealiseerd. Ook worden de grenzen van het strafrecht wel erg ruim. Er vindt een verschuiving plaats van bescherming van bepaalde rechtsgoederen naar bescherming van de maatschappelijke orde. Zo verliest ook het ultimum remedium gedachte aan betekenis.

Er wordt nog altijd discussie gevoerd over het strafrecht. Maar naast veel verschil in inzicht bestaat er toch ook veel overeenstemming in het denken over de hoofdlijnen van het materiële strafrecht. De meningsverschillen zien vooral op de reikwijdte.

Paragraaf 1.2 Beginpunten voor materieel strafrecht Bij strafrechtelijke aansprakelijkheid gaat het om aansprakelijkstelling van een bepaald strafbaar feit. Maar wanneer is strafbaarstelling van bepaald gedrag gerechtvaardigd? De wetgever van 1886 vond dat het moest gaan om onrecht ter bestrijding waarvan andere middelen onvoldoende soelaas bieden terwijl strafbaarstelling wenselijk blijkt op grond van een afweging van argumenten die in het concrete geval voor en tegen inzet van het strafrecht gelden. Terughoudendheid met strafrecht was uitgangspunt. Het strafrecht als een ultimum remedium. Deze opvattingen leven nog steeds. De noodzaak en nut van de strafbaarstelling moeten aannemelijk worden gemaakt. Er zijn verschillende criteria ontwikkeld door bijvoorbeeld Hulsman en Cleiren. De Roos geeft in zijn ‘crimineelpolitieke’ toetsingsschema voor de primaire criminalisering’ zes criteria:

     

de gedraging moet schadelijk zijn; deze schadelijke gedraging kan ten behoeve van de individuele vrijheid niet worden getolereerd; subsidiariteitsbeginsel: de wetgever dient zich te onthouden van strafbaarstelling wanneer de regel met andere middelen kan worden gehandhaafd; proportionaliteitsbeginsel: dat vereist evenredigheid tussen de schadelijkheid van het gedrag en de reactie van de staat daarop; legaliteitsbeginsel: het gedrag moet voldoende duidelijk te omschrijven zijn; beginsel van de praktische hanteerbaarheid een effectiviteit: er moet uitzicht op de zinvolle toetsing zijn daarbij moet ook worden beoordeeld of er een redelijk niveau van handhaving is gewaarborgd.

Hij beschouwt het strafrecht als een gegeven dat ondanks begrensde mogelijkheden en negatieve bijeffecten toch belangrijke maatschappelijke functies vervult. Het moet de samenleving beschermen, het moet zorgen voor de vrijheid en veiligheid van de burgers en het strafrecht moet de orde in de maatschappij handhaven. Zo wordt eigenrichting tegengegaan en het overheidsingrijpen gereguleerd. Er zijn twee belangen die in het strafrecht constant tegen elkaar moeten worden afgewogen: rechtsbescherming en instrumentaliteit. Hij vindt dat er te negatief over de strafbaarstelling wordt gedacht. Er moeten positieve criteria voor strafbaarstelling komen.

Uit een oogpunt als normdemonstratie of bescherming van zwakkere groepen in de samenleving kan strafbaarstelling toch wel als iets positiefs worden gezien. Niet zozeer het strafrecht in het algemeen, maar het strafrecht waarbij een vrijheidsstraf kan gegeven worden, moet als ultimum remedium gezien worden. Hij vraagt zich af of de pretentie van een algemene theorie over strafbaarstelling zinvol is en of de discussie niet beter concreter kan worden gevoerd. Ook de internationale invloeden op het materiële strafrecht toetsen een stuk concreter. Bij sterk internationaal geïnspireerde delicten is de keuzevrijheid minder en de argumentenafweging kan ook een eigen invulling krijgen. Aan de andere kant leveren de mensenrechten diverse aanvullende richtlijnen op. Volgens De Hullu is een zorgvuldige afweging tussen argumenten voor en tegen strafbaarstelling in een concreet geval het beste uitgangspunt. De strafrechtelijke reactie zal afhangen van de volgende punten:

  

het gewicht van het te beschermen rechtsbelang; de ernst van de inbreuk op dit belang; of het rechtsgevoel straf eist.

De beslissing zal niet overal en in dezelfde tijd hetzelfde zijn. De maatschappij verandert.

Het strafrecht als geheel moet de vrijheid van de burger respecteren, adequate bescherming bieden en op een redelijke manier handhaafbaar zijn. Strafbaarstelling is uiteindelijk een keuze na de belangenafweging.

Strafrecht is volgens De Hullu een problematisch rechtsgebied. Met straffen wil men vaak bewust leed toevoegen en dat is lastig te verenigen met een geciviliseerde samenleving. Materieel strafrecht creëert ook een basis voor overheidsbevoegdheden die in de rechten en vrijheden van de burgers kunnen ingrijpen. Een beperking en een duidelijke regeling van het strafrecht is belangrijk, zodat het overheidsoptreden begrensd kan worden. Zelfs vanuit de instrumentaliteit is het problematisch, berechting is duur en weinig beschikbaar. Preventie verdient daarom veel aandacht. Stelselmatigheid is tot op zekere hoogte gewenst. De voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid zijn dan ook te zien als een geheel, als een stelselmatige verzameling.

Bij de beoordeling van het geldende recht beschrijft en analyseert De Hullu argumenten die voor een bepaald thema belangrijk zijn, maar daarbij speelt het algemene kader wel een rol op de achtergrond.

Begrippen die binnen het strafrecht een feitelijk ogende benadering en inhoud lijken te hebben (bijvoorbeeld opzet, overmacht en medeplegen) moeten uiteindelijk altijd in hun juridische context worden geplaatst. Het gaat dan steeds om juridische vragen, waarbij de fysieke en psychische realiteit wel belangrijk is, maar niet doorslaggevend bij de beantwoording van die vragen. Het draait bij het vaststellen van strafrechtelijke aansprakelijkheid om een normatieve vraag, om redelijke toerekening. Dit is een kwestie van argumentenafweging. Het nadeel hiervan is dat eenduidige antwoorden moeilijk gegeven kunnen worden.

Wanneer men straffen zinvol vindt en sanctiedoeleinden als vergelding, reparatie en preventie worden aanvaard, dan wordt het denken over de voorwaarden voor aansprakelijkheid hierdoor beïnvloed. Ook de vormgeving van het strafproces heeft hier invloed op. Het opportuniteitsbeginsel (die een corrigerende rol heeft) en de straftoemetingsvrijheid (zorgt voor nadere nuancering) drukken een groot vertrouwen in het OM en de rechter uit, dat de regels goed en redelijk worden uitgevoerd.

Materieel strafrecht komt tot uiting in een procesrechtelijke context (bij opsporing, vervolging en berechting). Processuele doeleinden mogen niet de grondslag zijn van materieelrechtelijke normen. Het procesrecht vervult in de verwezenlijking van de materiële normen een dienende functie. De voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid moeten net als de delictsomschrijvingen praktisch en effectief toepasbaar zijn. Dit is de eis die het procesrecht stelt. Doordat het procesrecht betrokken wordt bij de leerstukken van materieel recht krijgt de rechtspraak een belangrijke plaats.

Rozemond heeft in ‘De methode van het materiële strafrecht’ uitgewerkt wat het belang is van de rechtspraak voor het beantwoorden van materiële rechtsvragen. Het uitgangspunt is dat het materiële strafrecht ter omschrijving van algemene leerstukken begrippen bevat die niet nader worden gedefinieerd in de wet. De Hoge Raad geeft in standaardarresten algemene criteria voor de toepassing van die algemene begrippen. Deze criteria worden verhelderd in variatie-arresten. In positieve variatie-arresten wordt een zaak met behulp van het criterium onder het wetsbegrip gebracht, bij negatieve variatie-arresten is dit juist niet het geval.

Paragraaf 1.3 Strafrecht en andere rechtsgebieden Er zijn overeenkomsten tussen het strafrecht, het privaat- en bestuursrecht. Toch kan er wel onderscheid worden gemaakt. Het strafrecht onderscheidt zich vooral door de sanctie die aan overtreding van de regel kan worden verbonden, de manier waarop de organen de sanctie vaststellen en de doeleinden van de sanctionering. Wanneer een rechtsgebied wordt getypeerd

als strafrechtelijk dan zijn daar consequenties aan verbonden. Denk bijvoorbeeld aan het ultimum remedium gedachte, het beperken van het overheidsoptreden en rechtsbescherming voor de burger.

Tussen het strafrecht en het bestuursrecht ontstaan steeds meer vervagende grenzen. De WetMulder is hier een belangrijk voorbeeld van. De minder ernstige strafbare feiten worden uit het strafrecht gehaald en overgeheveld naar het bestuursrecht. Het verschil tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke delicten ligt in de kern in de ernst van het delict en de aard van de daaraan verbonden sancties. Vooral als deze sanctie bestraffend en preventief is bedoeld. Dan moeten de rechten uit art. 6 EVRM worden gerespecteerd.

Als de handhaving van de normen niet kan worden overgelaten aan de (rechts)persoon wiens belang is geschonden, dan zullen die normen publiekrechtelijk gehandhaafd worden met behulp van straf-of bestuursrecht. Strafrecht wordt toegepast als de aard van het strafbare feit, de ernst van de overtreding, de samenhang met een ander strafbaar feit of de behoefte aan een opsporingsfase met dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden aanleiding daartoe geeft.

Bij algemene denkbeelden en concepten van juridische aard wordt gestreefd naar harmonie tussen de verschillende rechtsgebieden. Toch krijgen bepaalde begrippen in een ander rechtsgebied een eigen en andere betekenis.

Paragraaf 1.4 Internationale inwerkingop het materieel strafrecht Het bereik van strafrecht wordt uitgebreid. Strafrecht is niet meer puur nationaal, maar wordt veel door internationaal recht beïnvloed. Vooral de mensenrechtenverdragen spelen een belangrijke rol voor het procesrecht, maar ook voor het materiële strafrecht. De internationale invloed is ook merkbaar door de internationaal gecoördineerde aanpak van criminaliteit. Vanuit de EU komen veel afspraken over strafbaarstelling voort. Deze invloed is zeer instrumenteel van aard en gericht op uitbreiding van het bereik van strafrecht. Er wordt ook indirecte internationale druk uitgeoefend op het Nederlandse sanctiestelsel en de straftoemeting. De EU hanteert bijvoorbeeld via kaderbesluiten het instrument van de zogenaamde minimale maximumstraf. De opkomst van supranationaal strafrecht is ook van invloed op ons materieel strafrecht. Daarnaast zijn culturele en politieke invloed ook denkbaar.

Grondrechten en mensenrechten zijn voor de vormgeving en toepassing van het materiële strafrecht van belang. Grondrechten kunnen een beperking opleveren in de mogelijkheden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Aan de andere kant kunnen ze ook argumenten vóór strafrechtelijke aansprakelijkheid opleveren. Sommige verdragsbepalingen richten zich op

slachtoffers van strafbare feiten en daaruit wordt soms een verplichting tot adequate strafwetgeving afgeleid. Een voorbeeld hiervan is het folterverbod van art. 3 EVRM. Het gaat dan niet alleen om de toetsing van de strafrechtelijke regelgeving, maar ook om het gebruik daarvan. In veel recente rechtspraak ligt het accent op deze positieve verplichting tot feitelijk gebruik van strafrechtelijke bevoegdheden. De grondrechten hebben invloed op het Nederlandse materiële strafrecht, deze is echter beperkt.

Binnen de EU bestaat onenigheid over de vraag hoe groot de rol van de Gemeenschap moet zijn in het nationale strafrecht. Veel lidstaten vinden dat drie beginselen beslissend zijn:

  

het strafrecht behoort in beginsel niet tot de bevoegdheid van de gemeenschapswetgever; richtlijn moet zijn ter bescherming van de Gemeenschapsnormen en niet voor nationale normen; de strafbaarstelling behoort toe aan de lidstaten.

Bij de toenemende Europese invloeden op ons strafrecht is de pijlerstructuur van de EU van belang. In de eerste pijler functioneert de EU als supranationale organisatie. Dit leidt tot veel verplichtingen voor economische strafwetgeving in verband met de vrijheid van economisch verkeer. Door het nemen van nationale maatregelen worden de verplichtingen die voortvloeien uit het EU-recht vervuld. Men noemt dit ook wel het positieve effect van de EU op het nationale strafrecht. Wanneer een regel van nationaal recht moet wijken voor het EU-recht dan spreekt men van een negatief effect. De justitiële samenwerking in de derde pijler van de EU wordt steeds belangrijker (het zogenaamde Eurostrafrecht). Het intergouvernementele karakter staat voorop. Dit heeft gevolgen voor het Nederlandse materiële strafrecht. Het voorkomen en bestrijden van (georganiseerde) criminaliteit, vooral mensenhandel, misdrijven tegen kinderen en terrorisme staat centraal.

De EU-invloed blijkt ook uit de rechtspraak van de Hoge Raad. Deze leunt soms sterk op een uitspraak uit Luxemburg of geeft daaraan een eigen interpretatie. Er worden ook steeds vaker prejudiciële vragen gesteld.

Hoe moet deze internationale beïnvloeding op het nationale strafrecht worden beoordeeld? Er is in ieder geval een zekere gelijkenis met de criteria van strafbaarstelling zoals deze in ons nationaal recht zijn ontwikkeld. Strafrechtelijk optreden dient noodzakelijk te zijn, de strafbaarstelling moet redelijke zin hebben en het legaliteitsbeginsel moet worden nageleefd. Deze eisen zijn zo redelijk dat ze niet snel verzet zullen oproepen. Het toetsingsschema van het Eurostrafrecht is nog niet erg uitgewerkt. Is harmonisatie wenselijk en zo ja, welke

instrumenten moeten dan worden gebruikt? Welke soorten criminaliteit lenen zich voor een gemeenschappelijke aanpak? Grensoverschrijdendheid is een basisvoorwaarde, maar dit is niet voldoende want erg veel criminaliteit is grensoverschrijdend. Het moet dan vooral om berekende misdaden gaan, waarbij bewust wordt uitgeweken naar landen met een gunstige regeling. Wanneer nationale waarden (bijvoorbeeld als het gaat om abortus en euthanasie) in het geding komen dan moeten deze delicten echter buiten de internationalisering worden gehouden.

Door de eerste supranationale pijler van de EU ontstaat er naast ons Nederlandse strafrecht een ander stelsel dat wel invloed kan uitoefen op ons recht. Deze internationalisering is belangrijker geworden door de oprichting van het Internationaal Strafhof. Deze heeft rechtsmacht ten aanzien van de ernstige misdrijven die de gehele internationale gemeenschap met zorg vervullen. Voorlopers van dit strafhof zijn de verschillende tribunalen voor oorlogsmisdrijven, zoals het Tribunaal van Joegoslavië en van Neurenberg..

Het legaliteitsbeginsel krijgt binnen deze dimensie veel aandacht. Er mag niet met terugwerkende kracht worden opgetreden, er moet strikt worden geïnterpreteerd en het verbod van analogie moet worden gehandhaafd. Het gaat dus in hoofdlijnen om algemeen aanvaarde, globale beginselen van een behoorlijk strafrecht. Toch zijn er afwijkingen en vernieuwingen mogelijk in het internationale denken over deze algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Een belangrijk voorbeeld hiervan is dat het Statuut er vanuit gaat dat degenen die werkgelijk verantwoordelijk wordt gehouden ook daadwerkelijk strafrechtelijk aansprakelijk moet worden gesteld.

De internationalisering van de strafrechtspleging zorgt voor de dynamiek die inherent is aan het Nederlandse mate...


Similar Free PDFs