Samenvatting Materiaalleer 1 PDF

Title Samenvatting Materiaalleer 1
Course Materiaalleer
Institution Universiteit Antwerpen
Pages 56
File Size 3.9 MB
File Type PDF
Total Downloads 27
Total Views 142

Summary

samenvatting...


Description

Materiaalleer

Bert Belmans, HCO, BA1 ARCH

Inhoudstafel 1.

2.

3.

Kunststeen I. Bestandsdelen II. Cement III. Gips IV. Kalk V. Mortel  Geschiedenis Beton I. Geschiedenis II. Algemeen III. Voorschrijven IV. Eigenschappen  Chemisch  Fysisch  Mechanisch  Productie-technisch V. Gebruik Hout I. Inleiding II. Duurzaam bosbeheer III. Houtstructuur IV. Houtsoorten V. Houtanatomie  Groei van de boom  Macroscopisch  Groeiringen  Microscopisch VI. Eigenschappen  Volumieke massa  Vochtgehalte  Krimpen en zwellen  Lineaire uitzettingscoëfficiënt  Sterkte VII. Houtsoorten, sterkteklassen en producten  Gebreken in hout  Sterkteklassen VIII. Duurzaamheidsklassen en verduurzaming  Schimmels  Insecten  Houtverduurzaming

IX.

Houtproducten  Gelijmd gelamineerde ligger  Laminated veneer lumber LVL  Laminated strand lumber LSL  Parallel strand lumber PSL

1

4. 5.

 Cross laminated timber CLT  Meubelplaten  Multiplex  Oriented strand board OSB  Spaanplaat  Medium density fibreboard MDF  Boardplaten/vezelplaten Isolatiematerialen Lijmen en kitten I. Lijmen II. Kitten

2

1) Kunststeen   

Steen die door de mens vervaardigd is Calcium-houdend bindmiddel + toeslagstoffen + water Verschillende materialen in verschillende vormen  Mortel: voegmortel, pleistermortel, tegelmortel, mortel voor vloerafwerking  Beton: ter plaatse gestorte of geprefabriceerde balken, platen, kolommen, funderingen  Gips: cellenbetonblokken of -elementen of -panelen  Hydraulische kalk: houtwolcementplaten, kalkzandsteen, blokken of elementen

1.1 Bestandsdelen 







Bindmiddelen:  Hydraulische bindmiddelen = water nodig voor verharding hydratatieproces -> chemische verhardingsreactie (exotherm)  Niet-hydraulische bindmiddelen = geen water nodig voor verharding verharding door koolzuur in de lucht  Cement, gips of kalk Toeslagmateriaal (granulaten)  Zand, grind, gebroken natuursteen, betonpuin, …  Indeling volgens afmeting: grof/fijn oorsprong: natuurlijk/kunstmatig/gerecycleerd volumieke massa: licht/normaal/zwaar  Kleiner dan 125 µm -> voor goede verwerkbaarheid (plastificerend effect) -> voor stabiliteit van het mengsel -> vb. fillers, vliegas en microsilica Water  Gebruikt voor de aanmaak: enerzijds voor de chemische binding, anderzijds voor de verwerkbaarheid  Spoelen en vochtig houden  Zuiver van organische stoffen, zouten en zuren  Overschot aan verdampt en laat poriën achter -> gelporiën: 3 nm -> capillaire poriën = 30 nm => meer poriën = minder sterk => streven naar een lage water/cement factor (W/C) Hulpstoffen: eigenschappen beïnvloeden  Specie = onverhard product  In specie: (super)plastificeerders, waterretentiemiddelen, vertragers, vesnellers -> plastificeerders worden gebruikt om minder water te verbruiken, verlaagt de wrijving en verhoogt de verwerkbaarheid, bij te veel plastificeerders worden er luchtbelletjes gevormd, niet bij superplastificeerders (duur, kortere werkzaamheid) 3

 In verhard product: luchtbelvormers, expandeerders -> luchtbellen zorgen voor betere isolatie, onderbreken van capillaire poriën en een betere verwerkbaarheid 



 Luchtbel aanbrengen in beton om afschilfering door vorst te vermijden: er is ruimte vrij voor water om uit te zetten zonder barsten te doen ontstaan  Producten worden aangepast om minder poriën te hebben, de kleur aan te passen, de verwerkbaarheid te verbeteren, warmte minder snel te laten vrijkomen, …

1.2 Cement   



Portlandklinker en eventueel, vliegas, hoogovenslak en/of kalksteen  Cementtype afhankelijk van de verhouding tussen de bestandsdelen Portlandcement = portlandklinker + 5% gips (CEM I) Hoogovencement = toevoeging van hoogovenslakken  Weinig slak = CEM III/A  Veel slak = CEM III/B (goed bestand tegen zeewater/vuil water)  Heel veel slak = CEM III/C Cementoven: water eruit halen koolstof eruit halen + calcinatie sinteren (vorming van klinker)  Grondstoffenmengsel: kalksteen/krijt, leisteen/klei  In poedervorm = droog procedé, als deeg = nat procédé 4





Verschillende soorten door andere samenstelling:



Verschillende druksterktes door verschil in snelheid van het uitharden  R = snel, N = normaal  Cementblokken vochtig bewaren en na 28 dagen testen



Bij koud weer liever cement die snel uithardt vb. portlandcement  Bij het uitharden van portlandcement komt ook veel warmte vrij 5

 





Bij warm weer beter hoogovencement want een traag uithardingsproces zorgt voor minder poriën en een betere duurzaamheid Sterkte van de cementsteen wordt bepaalde door de chemische reacties  Water + tricalciumsilicaat = snelle sterkteontwikkeling 28 dagen  Water+ dicalciumsilicaat = trage sterkteontwikkeling > 28 dagen Verhardingsproces: hydraulisch bindmiddel  Cementkorrels worden gescheiden door een waterfilm  De reactie met water gebeurt onmiddellijk  Na enkele uren verstijft de cementpasta (exotherm proces)  Na enkele dagen verhardt de cement (kristalnetwerk) Minimale druksterkte na 28 dagen: 32,5 N/mm²; 42,5 N/mm²; 52,5 N/mm²  Sterk afhankelijk van de water-cement factor (W/C) = de verhouding tussen de massa van water en de massa van cement  W/C beton = 0,4-0,6  W/C mortel = 0,6-0,8  Grotere W/C-factor = meer poriën = minder sterk = minder duurzaam







Trillingen beïnvloeden het uitharden -> prefabbeton gebruiken bij autostrades 6







Soorten:  Pasta of specie = niet droog of verhard (cementpasta, mortelspecie, …)  Verhard = cementsteen, mortelsteen, … Bestanddelen: inerte materialen (granulaten) + verharde cementpasta (bindmiddel)

1.3 Gips      

Natuur (gipssteen) en industrieel (bijproduct elektriciteitscentrales) Gebrand bij 160°C -> poeder (< 0,3 mm) Gips + water = snelle uitharding en uitzetting Kalk toevoegen = vertragen van het uitharden en minder uitzetting Gips = zuur -> glasvezelwapening i.p.v. staal want anders corrosie Fabricage van plaatelementen en pleisterwerk  In vochtige ruimtes: kalk-cement pleister o.w.v. aantasting door water Anhydriet vloeren: weinig krimp = weinig voegen voorzien

1.4 Kalk      



Branden van kalkhoudende gesteenten (CaCO3) Niet hydraulisch (luchtkalk, Zuid-Duitsland): hardt uit in de lucht hydraulisch (Doornikse kalksteen = verontreinigd met klei) Verhitting tot 900°C = ongebluste kalk of gebrande kalk (CaO) + blussen met water = gebluste kalk (Ca(OH)2) Droogblussen = juist genoeg water toevoegen aan hydraulische kalk  Verdampt volledig bij de chemische reactie -> poeder Natblussen = water + luchtkalk -> natte kalk/vette kalk (douches in Marrakesh) Luchthardend: uitharding door carbonatie = reactie met CO2 uit de lucht  Vorming van calciumcarbonaatkristallen  CL = calciumhoudende kalk  DL = dolomitische kalk Hydraulisch: HL = hydraulisch: aanwezigheid van C2S zorgt voor snelle sterkteontwikkeling bij Portlandcement  NHL = verontreinigde kalksteen  NHL-Z = synthetische stoffen om de hydrauliciteit bij te sturen 7

1.5 Mortel 









Zuiver water + cement + fijne en zeer fijne toeslagstoffen of vulstoffen + eventueel  Gemalen tufsteen of tras (vulkanisch, licht hydraulisch)  Hulpstoffen (plastificeerders, luchtbelvormers, vertragers of versnellers)  Schuimmiddelen  Isolerende vulmiddelen (geëxpandeerde kleikorrels, perliet, lava, geëxpandeerde kurk, vermiculiet) Soorten mortel ingedeeld volgens samenstelling  Kalkmortel: kalk en zand  Cementmortel: cement en zand  Bastaardmortel: cement, kalk en zand  Trasmortel: cement, tras, kalk en zand Soorten mortel ingedeeld volgens toepassing  Metsel- en voegmortel: bastaardmortel of strasmortel (water- e vochtdicht metselwerk)  Pleistermortel: wanden of plafonds, raaplaag in bastaardmortel en bij wit pleisterwerk bestaat de eindlaag uit kalk en gips  Tegelmortel: vloeren of wanden, met cementmortel met portlandcement, zo niet -> vlekken op de voorkant van de tegel  Vloermortel: afwerking van vloeren cementmortel + kwarts, carborundum, metaalslijpsel of kunststof op slijtweerstand te verhogen -> terrazzovloeren, anhydriet gebonden gietdekvloeren Volumeverhouding tussen bindmiddel (cement + kalk) en zand:  1:3 = metselmortel  1:2 = waterdichte mortel  + kalk = grotere verwerkbaarheid en elasticiteit Gemiddelde sterkte (bezwijkspanning) fm = 2,5 MPa (M2,5); 5 MPa (M5); M8; M12; M20

1.5.1 Geschiedenis 





Metselspecie:  Vanaf het begin van metselen gebruikt men kalkmortel met schelpkalk  Bij duin- of bergzand verhouding kalk/zand = 1/3 Bij grof rivierzand = 1/2  Nadien gebruik van steenkalk: gelijkmatiger en witter  Trasmortel = donkerder Voegspecie:  Kalkvoegen worden grijs tot zwart, vooral aan de west- en zuidzijde door de zuidwesten windrichting in België (slagregen)  Cementvoegen zijn licht- tot donkergrijs  Slechte kwaliteit door meer zand i.p.v. cement in specie Buitenpleisters:  Vooromen van vochtdoorslag door de steense muur  Verbergen lelijke stukken metselwerk (verbouwingen) 8







 Decoratief zoals kaleien  Meestal mengsel van tras, kalk en zand (vuilwit) Binnenpleisters:  Kalk-gips mengsel vanaf 1700  Eerst riet of paardenhaar voor wapening  Vanaf begin vorige eeuw steengaas voor wapening  Tegenwoordig vooral gipspleister Gebruik van natuurlijke bindmiddelen (klei en bitumen) -> luchthardende bindmiddelen (gips en luchtkalk) -> Romeins cement = mergel + hydraulische kalk (mergel = hoog percentage kleimineralen) -> laatste 100 jaar cement en organische bindmiddelen (kunststofharsen en aardoliederivaten) Kalk raakte in de vergeethoek -> cement  Snellere sterkteontwikkeling + homogenere samenstelling  Kalk -> gips voor pleisterwerk

2) Beton 

Betonspecie = grove toeslagstoffen (grind > 4 mm) + fijne toeslagstoffen (zand < 4mm) + cement + water + eventueel hulpstoffen

2.1 Geschiedenis  

 

   

2000 v. Chr.: ongewapend beton in combinatie met metselwerk  Romeinen konden beton maken doormiddel van een soort cement van vulkanen Romeinen: ongewapend beton tussen twee gemetselde paramenten en in boogconstructies  Hoofdzakelijk drukkrachten  Onderaan grote horizontale reacties (spatkrachten) die opgevangen moeten worden, meestal door zware muren en funderingen  Na de val van het Romeinse rijk verdween beton tot het begin van de 19e eeuw In 1824 ontdekte Aspdin de fabricatiemethode voor kunstmatige portlandcement  Vooral toepasbaar in dammen, funderingen, buizen en vloeren In 1854 vond Lambot gewapend beton uit  Snelle evolutie  Staal gecombineerd met beton om trekspanning op te vangen onderaan de balken Toepassingen van voorgespannen beton zorgen voor verlegging van de grenzen van overspanningen Voorspanstaal kan 3 maal grotere trekspanningen opvangen dan klassiek betonstaal In voorgespannen beton zijn de scheuren die ontstaan aan de trekzijde, alsook de doorbuiging veel kleiner dan bij gewapend beton Staal en beton = match made in heaven  Goede aanhechting tussen staal en beton  Thermische uitzettingsfactoren zijn ongeveer gelijk 9

 Staal roest niet omdat beton een alkalisch milieu creëert (indien voldoende dekking)

2.2 Algemeen 



 



Soorten beton volgens toeslagmateriaal: grindbeton, slakkenbeton, lichtbeton, gewoon beton en zwaar beton (= sterker, akoestisch beter) Volgens bindmiddel: beton (in geval van cement), asfaltbeton (wegenbouw) Volgens transportwijze: gietbeton, pompbeton Volgens verdichtingswijze: schokbeton, trilbeton, vacuümbeton, zelfverdichtend beton Volgens wapeningswijze: gewapend beton, voorgespannen beton, vezelversterkt beton Volgens stortwijze: ter plaatse gestort, geprefabriceerd, onder water gestort, spuitbeton Samenstelling in volumeprocenten:  70-80% granulaten (waarvan 50-70% grind en de rest zand)  10-15% cement  15-20% water  0,5-1% hulpstoffen  2-5% lucht  Voorbeeld: totaal 2257 kg/m³ -> 1150 kg grind -> 750 kg zand -> 350 kg cement -> 120 L water (+ 30 L in grind + 25 L in zand = 175 L water) -> 7 L plastificeerders -> W/C-factor = 0,5 Korrelverdeling van granulaten beïnvloedt de verwerkbaarheid, dichtheid en sterkte  Hoeveelheid cementsteen wordt geminimaliseerd (= zwakste schakel) Korrelverdeling zand en grind binnen bepaalde grenzen  Holtes tussen grote granulaten worden opgevuld door kleine granulaten  Overblijvende holtes worden opgevuld met nog kleinere granulaten Zeefcurve = zand of grind door een set van zeven laten gaan en de zeefrest bepalen  Zeefdoorval = 100% - zeefrest  Curve ontstaat door op de horizontale as de zeefdiameters logaritmisch uit te zetten en op de verticale as de zeefrest links en de zeefdoorval rechts

10



Korrelmaat of kaliber granulaat = d/D = diameters waartussen het grootste deel van de korrels gelegen is (d = ondergrens, D = bovengrens)  Fijn zand: d/D is 0/1  Betonzand: d/D is 0/4  Grind voor kiftbeton: d/D is 4/14 of 2/8  Grind voor gewoon beton: d/D is 8/22 of 4/32

2.3 Voorschrijven  

Op basis van samen stelling volgens NBN EN 206-1 en NBN B15-001 Op basis van prestatie (vanuit betoncentrale geleverd)  Constructie-eisen?: sterkte, gebruiksdomein en omgevingsklasse  Uitvoeringseisen?: consistentieklasse en max korreldiameter  Aanvullende eisen?: speciale omgevingen, vorst, …



Sterkteklasse: de gemiddelde sterkte fm (of bezwijkspanning) van beton wordt na 28 dagen bewaring onder water (20°C) beproefd op:  Cilinders: diameter 15 cm en hoogte 30 cm  Kubussen: zijde 15 cm



Betonsterkteklassen Cfck/Cfck,cub  Gewapend beton (vaak C25/30 of C30/37, kortweg C25 of C30) (25 = cilinder, 30 = kubus)  Treksterkte = ± 10 x lager dan druksterkte (meestal verwaarloosd)  Vanaf C60/75 = hogesterktebeton  W/C-factor 0,30-0,35 (hulpstoffen en vulstoffen) -> duurzamer en slijtvaster

11

2.4 Eigenschappen 2.4.1 Chemisch  

Mortel en beton = alkalisch (ph ± 13 door vrije kalk/calciumhydroxide in poriënwater) = passivatielaag -> beschermt wapeningsstaal Carbonatatiereactie: vrij kalk Ca(OH)2 + CO2 -> CaCO3 + H2O  Carbonatatiefront = verlaging ph tot 8 -> betonrot (oxidatie/corrosie)

12

2.4.2 Fysisch 

Thermisch: grote massa 2400 kg/m³ = grotere thermische capaciteit



Visueel: uitwassen, beitsen, zandstralen, zuren, polijsten, boucharden, glad, plankjesbeton  Polieren (politoeren/vlinderen) -> polijsten

 Beitsen = aanbrengen van een transparante of dekkende (beschermende) laag

 Zandstralen (onder hoge druk): licht zandstralen -> zandkorrel zichtbaar grondig stralen -> granulaten zichtbaar

 Zuren/dompelen:

13

 Uitwassen -> oppervlaktevertrager/bindingsvertrager of hogedrukreiniger invloed op uitzicht en ruwheid

 Boucharden (hameren):

 Glad: architectonisch

 Plankjesbeton:



14



Akoestisch: nagalmtijd T in s < 0,5: gemeubelde kamer 0,6: kantoor 0,75: klaslokaal 1: muzieklokaal 1,4: operazaal



Vocht: capillaire zuiging door poriën en scheurtjes  < 0,4 mm = water’dicht’  Opletten voor aansluitingen/storvoegen en grindnesten  µ = 50 (mortel en beton) µ = 20 (pleisterwerk)



Kalkuitslag: onder invloed van een vochtige omgeving kan kalkuitslag (calciet of CaCO3) of vervuiling

15



2.4.3 Mechanisch 

Karakteristieke druksterkte in MPa: (treksterkte ≈ druksterkte x 0,1)



16

2.3.5 Productie-technisch 











Schuimbeton:  een schuimmiddel op proteïnebasis of op basis van chemische middelen of een combinatie wordt toegevoegd  volumieke massa van 400-1600 kg/m³  toegepast in kruikelders om te isoleren Hogesterktebeton:  Vanaf C60/75 tot C200  Groot cementgehalte en W/C-factor rond 0,3 – 0,35: zeer dicht en duurzaam beton  Hoge dosis aan hulpstoffen en vulstoffen (silica fume: komt vrij bij de fabricage van staalsoorten) Onderwaterbeton:  Met behulp van stortkokers om ontmenging tegen te gaan  Ook door grind vooraf aan te brengen en cementspecie nadien te injecteren  Toevoegen van waterretentiemiddelen die de cementspecie colloïdaal (geleiachtig) maakt -> hogere viscositeit Spuitbeton:  Met behulp van perslucht aangebracht en tegelijk verdicht  In dunne lagen aangebracht met korreldiameter kleiner dan 8 mm  Voor reparaties in beton of tunnelbouw Vezelversterkt beton:  Mengen van 15-30 kg (staal)vezels per m³ beton  Staalvezels (recht of gekromd) voor vloeren  Kunststofvezels voor prefab betonelement Afwerkvloeren: (boven dekvloer/chape)  Strenge eisen betreffende vlakheid, stroefheid, slijtvastheid, bestandheid tegen agressieve stoffen, eisen aan schoonhouden  Cementgebonden (5 mm tot 30 mm) of kunstharsgebonden (0,2 mm tot 5 mm) vloer  Hechtend aan te brengen op de ondervloer

2.5 Gebruik 

Bekisten:  Traditionele bekisting: éénmalig gebruik  Systeembekisting: herbruikbaar, vaak staal  Verloren bekisting: blijft ter plaatse, holle betonblokken, breedplaten voor wanden, buizen voor kolommen, vloerelementen (potten en balken, welfsels, breedplaten, metaalplaten)

17

  

 

Wapening van beton kan bestaan uit losse staven of netten Betondekking door afstandshouders Storten en verdichten: opletten voor ontmenging, storten vanop beperkte hoogte, dikke elementen in lagen (30 cm)  Storten binnen 1 uur na aanmaken  Verdichten (trilnaden, trilplaten, zelfverdichtend)(lucht 10-20%) verwijderen Nabehandelen: eerste week na het storten beschermen tegen uitdroging -> plastische krimp Bij vorst:  Beschermen met behulp van isolatie of verwarming  Versnellers toepassen  Cement kiezen met een vluggere sterkte- en warmteontwikkeling (portland CEM I)

3) Hout 3.1 Inleiding       

Hout is zeer beschikbaar en transporteerbaar Makkelijk te bewerken Relatief sterk -> relatief grote overspanningen mogelijk Prijs varieert, goedkoop mogelijk Natuurlijk: tekening, kleur, textuur en hernieuwbaar Alles-kunner = multi-inzetbaar: constructief en niet constructief Te gebruiken als vol hout of afgeleide materialen: OSB, laminaat, MDF, …

3.2 Duurzaam bosbeheer    



1970: grenzen aan de groei -> bezorgdheid over de uitputting van de natuurlijke energiebronnen Eind 1980: besef dat de bescherming en het behoud van het milieu een gezamenlijk belang is, duurzaam bosgebruik in tropische bossen 2000: duurzaam bosbeheer voor alle bossen Internationale regels:  Ecologisch verantwoord  Sociaal-cultureel nuttig  Economisch haalbaar Integrale aanpak duurzaamheid: wegennet, inventarisatie, scholing bosarbeiders, eerlijke verloning, veiligheidsmaatregelen en werkomstandigheden, rechten van de belanghebbenden en bescherming van kwetsbare en unieke bosgebieden 18



Verschillende partijen betrokken: traject bos-zagerij-eindproduct = chain of custody



FSC-logo: internationale organisatie in 1933 opgericht door milieu- en mensenrechtenorganisaties, inheemse bevolkingsgroepen en bedrijven uit de houthandel  Consument is zeker dat hout uit duurzaam beheerd bos komt  Strikte criteria: verschillende bossen krijgen verschillende labels  10 principes van FSC: opzoekbaar



 FSC bossen vooral in Vlaanderen  Afrikaans hout importeren ...


Similar Free PDFs