SV-techniek - Samenvatting Vakstudie techniek 3 PDF

Title SV-techniek - Samenvatting Vakstudie techniek 3
Author inga billiau
Course Vakstudie techniek 3
Institution Arteveldehogeschool
Pages 33
File Size 2.5 MB
File Type PDF
Total Downloads 66
Total Views 115

Summary

Download SV-techniek - Samenvatting Vakstudie techniek 3 PDF


Description

DEEL 1: Systeemdenken: de woonwijk 1. Het technisch proces toepassen op wonen. Probleemstelling: ik wil een dak boven mijn hoofd, het warm en droog hebben. Ontwerpen: je gaat naar de architect en laat het huis ontwerpen. Maken: Het bouwteam is het aanspreekpunt tijdens de werken. De aannemer bouwt uw huis. In gebruik nemen: Als het huis af is mag jij in het huis wonen. Evalueren: Jij mag één jaar lang alle gebreken (klein en groot) aangeven. De aannemer maakt deze op zijn kosten.

2. De verschillende woonvormen en woonevoluties over verschillende periodes duiden en verschillen en overeenkomsten aangeven. (Zie ook brochure “meegroeiwoningen”) Wonen in de 19de eeuw ▪ Migratie van plateland naar stad ▪ Beluiken ▪ 19de eeuwse stadsgordels ▪ Sociale huisvesting

Wonen in de 20ste eeuw ▪ Appartemensblokken ▪ Wijken ▪ suburbanisatie

Woonevoluties vandaag ▪ Kleinere percelen ▪ Kangoeroewoning ▪ Woonerven ▪ Speciale gebouwen

3. Van een woning kunnen aangeven of het om traditioneel of modern wonen gaat en uitleggen waarom Traditioneel wonen: ▪ Leven in geborgenheid ▪ Duidelijk begrensde ruimte opvatng ▪ Stedenbouwkundig = korte termijnvisie ▪ Alles door elkaar (winkels, fabrieken, bedrijven, scholen ...) Modern wonen: ▪ Berekend wonen, drang naar verandering ▪ Abstracte vormen, licht open, praktisch, sober ▪ Volumes kunnen ‘zweven” boven de grond ▪ Stedenbouwkundig = functies worden verzelfstandigd in aparte zones ▪ Functionele sfeerverlichting ▪ Audiovisuele inrichting

4. Aangeven hoe energieverbruik en nieuwe materialen een invloed hebben op wonen. ▪ Onze huizen zijn energiezuiniger ▪ Meer isolatie  dubbel glas, dak, muur ▪ Bouwblokken worden oog gelijmd ▪ prefabricatie: voor de bouw maken

1

5. Uitleggen in eigen woorden wat ruimtelijke ordening is, evolutie duiden, term suburbanisatie duiden. Ruimtelijke ordening: Is het proces waarbij met een groot aantal spelregels de leefruimte planmatig wordt benut en ingericht. Daarbij wordt rekening gehouden met individuele en gemeenschappelijke belangen.  het zo goed mogelijk aan elkaar aanpassen van samenleving en ruimte. Evolutie: is een geleidelijke vorming of omvorming die zich in de loop van de jaren afspeelt. Suburbanisatie: Vanuit de stad naar het omringende plateland (wordt ook stad)  urbanisatie

6. De verschillende beleidsniveaus duiden waarop ruimtelijke structuurplannen worden uitgewerkt. ▪ Een wet wordt op federaal niveau aangenomen door het federaal parlement en bekrachtigd en afgekondigd door de Koning. ▪ Een decreet wordt uitgevaardigd door het Vlaams parlement en door haar regering bekrachtigd en afgekondigd. ▪ Een verordening is een door een overheid vastgesteld algemeen bindend voorschrift of geheel van bepalingen. (Steden en gemeenten)

7. Begrippen KI, LETS, RSV, PRS, GRS, comfortemperatuur, K-peil, E-peil, U-waarde, lambdawaarde, BEN, LEW, PH, toelichten en duiden. KI = kadastraal inkomen = gemiddelde normaal neto inkomen van 1 jaar op 1 januari 1975 LETS= De LETS-groep van Gent is de grootste en leukste groep in Vlaanderen. De leden maken met elkaar afspraken, zodat ze vlot diensten, belevenissen, kennis en goederen kunnen uitwisselen. RSV= ruimtelijk structuurplan Vlaanderen PRS= provinciaal ruimtelijk structuurplan

GRS= gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Comforttemperatuur= K-peil= Binnen het kader van de energieprestatieregelgeving is het bij nieuwe woningen verplicht om het globaal isolatiepeil van de woning te berekenen. K-peil= isolatie van het gehele gebouw.

2

E-peil= - Hoe lager het energieprestatiepeil van een woning, kortweg E-peil genoemd, hoe energiezuiniger ze is. De Vlaamse overheid legt een maximum E-peil op voor elke nieuwbouw en verbouwing waarvoor een bouwvergunning nodig is. - Het E-peil wordt door de architect berekend op basis van verschillende aspecten: warmteverliezen, zonnewinsten, ventilatiesysteem, rendement van de verwarmingsinstallatie, enz. - Het K-peil bepaalt mee het E-peil. U-waarde= Dit staat voor de warmtedoorgangscoëfficient. Utot = 1 / Rtot.

Lambda-waarde= de warmtegeleidingscoëfficiënt van een materiaal = Hoe goed een materiaal thermisch isoleert

BEN= bijna-energieneutrale woning = zeer hoge energieprestatie geleverd uit hernieuwbare bronnen LEW= lage energiewoning, globaal isolatiepeil van K30 of lager. PH= passief huis = totale energievraag voor verwarming en koeling is niet hoger dan 15kWh/m2 per jaar

8. RSV, PRS, GRS, gewestplannen kunnen herkennen en benoemen 9. De ventilatiesystemen A, B, C en D herkennen en toelichten

https://www.youtube.com/watch?v=JcvfTyEqvnM A: schoorsteen

3

10. De werking van een aardwarmtewisselaar uitleggen aan de hand van een gegeven tekening.

11. De verschillende tekeningen op een bouwplan benoemen. 12. Berekeningen maken wat betreft leningen en afbetalingsplannen bij het aankopen van grond en een woning. Niet kennen. 13. Een richtprijs geven van de huurprijs en aankoopprijs van appartementen en woningen in Oost-Vlaanderen (regio Gent en Zelzate), een richtprijs geven van de aankoopprijs van bouwgrond in Oost-Vlaanderen (regio Sint-Martens-Latem en Zulte) Bouwgrond

Appartement 1 slp

Huis met 2 slp

Gem. grote stad (Aalst)

Grote stad (Gent)

Randgemeente (Lochristi)

€ 250/ m2 (deelgemeente)

€ 300 000 (wijken)

€ 350 000

€ 500/m2 (centrum)

€ 500 000 (centrum)

14. Alle participanten van het bouwproces duiden, hun taken en verantwoordelijkheden en aandeel duiden; bouwheer, architect, bouwteam, aannemer … 4

Bouwheer: De “klant” van de architect. Vb. een koppel, organisatie,… Architect: ontwerpt, controleert en begeleidt. Taken: dialoog, techniek (kennis materiaal),.. Bouwmeester: of bouwcoördinator. Bouwteam: het bouwproject in vroeg stadium overleggen en ontwerpen. Meestal bij grotere werken  sneller

15. De inhouden van alle voorbeeldstudies duiden (inplanting en energieverbruik, oriëntatie en energieverbruik, buffering, groeperen van kamers, isolatie, energie en comfort…) Inplanting en energieverbruik: - Buffering: niet warme kamers aan de noordkant. (AOR’s= Aangenzende onverwarmde ruimte) - Bouwvorm: grote buiten oppervlak (meer engerie verlies), compact bouwvolume, zoninval dak. - Oriëntatie: benuten gratis zonnewarmte Groeperen van kamers: - Publieke en private ruimten - Functionele groepen: nate groep, slaapgroep (+badkamer), warme groep (buffer) - Andere elemeneten: opp. gang beperken. Isolatie, energie en comfort: p 42 - 37° licht. Comfortabel als wandT = luchtT - isoleren: verminderen warmteverlies, verhogen comfortgevoel/ Goede isolatie  ventilatie nodig

16. Hedendaagse belangrijke architecten opsommen met hun belangrijkste realisaties p51 a) Hippodamus van Milete Griekse architect schaakbordpatroon in steden zoals Barcelona, Lissabon, NY, … b) Bernini Barokperiode Pantheon, trevifontein, vaticaanstad ROME c) Van de Velde apostel van functionalisme (geen versieringen, functioneel) boekentoren d) Corbusier architect van de 20e eeuw huis = machine om in te wonen => veel beton en rationele kijk op huizen e) Victor Horta belangrijke rol ontstaan Art Nouveau of de Jugendstil belangrijke huizen

f)

5

Koolhaas Nederlandse architect gebouw zie pag 53 koepel met die gaten in

g) Ai Weiwei kunstenaar van het stadium vd olympische spelen (precies vogelnest)

17. Belgische belangrijke architecten opsommen met hun belangrijkste realisaties. Van de Velde: apostel van functionalisme (boekentoren) Victor Horta: belangrijke rol ontstaan Art Nouveau of de Jugendstil

18. In eigen woorden uitleggen waarom maquetes gebouwd worden. - Om meer ruimtelijk te kunnen bekijken - lichtinval - klanten overtuigen (jury) - past het in houdige structuur, bouwwerk beter begrijpen

19. Een geschikte schaal kunnen kiezen. Schaal = getekende maat : werkelijke maat - 1:100 = meer detail - 1:200 = ls het gebouw te groot is om in 1:100 te maken en toch details gewenst zijn. - 1:500 = zeer moeilijk om nog details te laten zien. - 1:1000 = een overzicht van een bepaald gebied wil hebben en geen details gewenst. - 1:2500 = grote stedelijke plannen of landschap vorming.

6

20. Schaalberekeningen maken.

Oefening 4 = 3 vierkanten van 8 cm zijde

21. In eigen woorden het verschil tussen een schaalmodel en een replica uitleggen. Een schaalmodel is een duplicaat van een voorwerp of landschap in meestal verkleinde vorm, waarbij de verhoudingen zoveel mogelijk de realiteit benaderen. Een replica is een nauwkeurig nagemaakte kopie van een voorwerp. Redenen? ▪ Te kwetsbaar of kostbaar om te tonen ▪ Historisch belang ▪ Oude instrumenten op authentieke wijze bespelen

22. De onderdelen van een architectuurplan kunnen benoemen Legende Situatieplan en inplantingsplan Funderingsplan Rioleringsplan Gelijkvloers en verdiepingen Geveltekeningen Doorsneden (verticaal) Detailtekeningen

7

23. De onderdelen van een architectuurplan kunnen herkennen Zie doel 22 24. Bouwmaterialen herkennen Zie deel 3 doel 1

25. De constructie van een spouwmuur kunnen schetsen en alle onderdelen benoemen. (Zie extra ppt)

26. Gegeven dakvormen herkennen en benoemen

27. De 5m’s benoemen, omschrijven en duiden binnen het bouwproces - Materiaal: verbruiksdingen Vb. Hout, beton, kunststof - Middel: vervinding Vb. lijm, nagen (indien kunstwerk  materiaal), betonmolen - Mens: competenties dat een persoon heeft Vb. beroep, architect - Millieu: ecologie + omgeving Vb. slordig, ergonomie, lichtinval, veiligheidsschoenen - Methode: hoe je het werk uitvoerd Vb. stappenplan, tinkeren, bouwteam komt samen

8

27.Omschrijven wat het iteratief karakter is van het ontwerpproces tijdens het bouwen De kans is reëel dat de architect, bouwheer of een andere participant tijdens de evolutie van de bouwwerken voorstellen geeft tot aanpassingen. Denk maar aan ramen die groter uitgewerkt worden enz … wanneer er problemen vastgesteld worden, wordt er een stap terug genomen. Terug naar de architect.

28. Hoe en waarom werden maquetes vroeger gebruikt? - meer ruimtelijk inzicht krijgen - lichtinval - klanten overtuigen - past in huidige structeren?

29. Hoe worden maquetes tegenwoordig gemaakt? Met maquete papier, 3D tekenprogramma’s, 3D-printers

9

DEEL2: Technische communicatie 31. Waarnemingen & instructies op verschillende manieren weten te registreren en op te slaan. 32. De verschillende projectiemethoden in reële contexten zelfstandig herkennen. Zie pagina 108 tot 116

33. Verschillende technische tekeningen zelfstandig lezen en interpreteren. Vanaf pagina 117

34. Een gestileerde ruimtelijke figuur opgebouwd uit geometrische basisvormen (isometrisch perspectief) zelfstandig in twee dimensies weergeven d.m.v. verschillende aanzichten volgens Europese projectie. 35. Alle tekeningen en tekentechnieken uit het tekendossier lezen en tekenen. 36.Gelijkaardige tekeningen uit het tekendossier lezen en tekenen 37. Definities van communicatie geven in eigen woorden (circulair communicatieproces, axioma’s, auteur-tekst model, kenmerken van communicatie, communicatiezintuigen …) circulair communicatieproces = communicatie – imperatief = communicatiegredag. We hebben de behofte om met anderen in interactie te gaan. Zie vanaf pagina 90

38. Een indeling maken van de diverse communicatievormen (schema, schets, flow-chart, plategrond…) 39. Het verschil tussen een logo, symbool, icoon en index in eigen woorden kunnen uitleggen Logo: een beeldmerk. Grafische uiting die bijvoorbeeld bedrijfs- of productnaam geassocieerd wordt Sypmbool: een teken waarbij geen natuurlijke relatie bestaat tussen de representatie van het teken en de betekenis die ermee wordt uitgedrukt., betaat op grond van afspraken/convectie Icoon: een teken dat zijn vorm overeenkomt met zijn betekenis, datgene waaarnaar het in de werklijkheid verwijst. Index: een teken dat iets anders veronderstelt: het geijkte voorbeeld is het teken rook, dat op vuur wijst, een bord met bestek dat naar een restaurant verwijst

40. De verschillende 3D-voorstellingen kunnen herkennen en benoemen Zie pagina 104 en verder

41. De verschillende projectiesystemen opsommen en toelichten 10

Perspectief projectie - Lineair perspectief: één-punt-perspectief / Twee-punt-perspectief / drie-punt-perspectief - Kromlijnig perspectief - revers perspectief Parallelle projectie - orthografische projectie - metrische projectie - axonometrische projectie - scheve projectie

42. De verschillende projectiesystemen herkennen Zie pagina 108 – 116

43. Het verschil duiden tussen de Amerikaanse en Europese projectiemethode Europese projectie

VA

LZA

Amerikaanse projectie

LZA

B 44. Indeling van potloodhardheden uitleggen Zacht = B Middenhard= HB of F Hard = H

45. De verschillende lijnsoorten en lijndiktes duiden en herkennen 46. Tekeningen verschalen

47. Berekeningen met schalen maken 11

VA B

48. Berekeningen van standaard papierformaten maken (naar A0 t.e.m. A8)

49. Maataanduiding op een correcte manier aanbrengen Zie pagina 136

50. Proefstukken uit metaal en hout volgens de regels van de kunst kunnen bematen.

12

DEEL 3: Bouw Je kunt als student: 1. de technische hulpmiddelen op een figuur herkennen, benoemen en aangeven of het werk-, controleof meetgereedschap betreft; (ook geziene materialen en methodes uit de PowerPoints) De werkgereedschappen:

-

-

-

de mengmolen (betonmolen) de metselaarskruiwagen de metselaarsemmer (met handvat op foto) de mortelkuip (rond zonder handvat of rechthoekig op foto) de zeef ( rechtstaand ) de schop het groot truweel (groot schepoppervlak) het klein truweel (smaller schepoppervlak) het katentongtruweel (zeer smal oppervlak, voor voegen) het voegijzer ( zeer smal metalen latje) de steenborstel (zonder handvat) de handborstel (met handvat) het voegbord (horizontaal plat) het breekijzeer de puntbeitel (op punt) de baksteenbeitel ( groter oppervlak onderaan) de metselaarshamer (blok) snijden van staal a) handbediende staalschaar b) hefboomschaar c) snijmachine plooien van staal a) plooi-ijzer b) plooiplaat de schraper de ruwe borstel de gereedschapskoffer

De controle- en meetgereedschappen -

de vouwmeter het metselaarspotlood de metselaarsrij (lange staaf) de waterpas De elektronische waterpas (bakje) De lazerpas (bakje op statief) De slangwaterpas ( lange darm) Het schietlood Oliegedempt buisschietlood (met spiegel onder) De profielen De profielhaken De profielblokjes De metselaarsdraad De metselaarspriemen De metselaarswinkelhaak Het smetouw (opgerold in plastic omhulsel)

2. de functie en het gebruik van elk technisch hulpmiddel kort beschrijven; niet kennen. 13

3. het maakproces van cement, mortel, beton, bakstenen (‘van klei tot baksteen’): Cement Mortel

beton

baksteen

grondstoffen

- water - kalksteen - kiezlaarde

- cement - zand - water - eventueel hulpstoffen

- cement - zand - water - wapenstaal - grind of steenslag

- klei

proces

- ontginnen steengroeve - gesteente wordt in fijne stukken gebroken - doseren kalsteen en kleiaarde - toevoegen water - branden in draaioven - afkoelen - fijnmalen in kogelmolen - verpakken en opslaan in silo - verzenden

Manueel: - zand ziften - juiste hoeveelheid zand en cement - droog mengen tot gelijkmatige kleur - met schop omentrekken en water toevoegen Mengmolen: - zand ziften - juiste hoeveelheid zand en cement - eerst water in mengmolen - zand en cement in draaiende molen - af en toe water toevoegen

- Cement 1 deel - zand 2,5 à 3 delen - granulaten 5 delen

- mengnen kleisoorten - kneden en malen - vormen in vormbakmachine - door strengelperspers geduwd - drogen - bakken

eindproduct(en)

-

14

- verschillende hardheid - gewicht - ‘gelotenheid’ - afmetingen

7. de lagen en voegen van een metselwerk op een figuur benoemen;

15

8. De verschillende vlakken van bakstenen herkennen en opsommen

16

9. de verschillende muurdikten herkennen, benoemen op een figuur en kort beschrijven / uitleggen ifv steenlengten of steenbreedten;

17

10. de wijze waarop een muur beëindigd wordt herkennen, benoemen op een figuur en de reden ervan opgeven;

18

11. de belangrijkste metselverbanden op een figuur herkennen, benoemen en een belangrijk voor- of nadeel beschrijven;

19

12. beschrijf het verschil tussen ‘cement’, ‘mortel’ en ‘beton’: heb aandacht voor herkomst, samenstelling en gebruik; Zie doel 3 deel 3 13. de bouwgrondstoffen kunnen benoemen, hun chemische samenstelling kennen (enkel voor de leerstof die behandeld werd) en hun toepassing benoemen; Zie doel 1 deel 3 14. het belang van betonijzer en kartelstaal in de bouw omschrijven; Zo bekom je gewapend beton => zie voordelen ervan voor bij trek en druk zie doel 7 van het deel over de extra ppt bouwwerf p 22/23 15. de betekenis van ‘ARAB’ geven; Algemeen Regelement voor de ArbeidsBescherming - Gevaarlijke omstandigheden uitschakelen - arbeid aanpassen aan de mens - machines voldoen aan veiligheidsvoorschriften - beter ongevallen en beroepsziekten voorkomen

16. de belangrijkste veiligheidstekens herkennen, benoemen en ook aangeven of het een verbods-, waarschuwings-, gebods- of reddingsteken betreft en waarom;

17. de logische stappen en werkwijze bij het plaatsen van tegels, uitzeten van profielen, metselen en voegen van een muur kunnen opsommen, … omschrijven en uitvoeren; 18. aanvullend op vraag 16; een foute aanpak herkennen en aangeven wat anders moet en waarom

20

19. de verschillen tussen de types energiezuinige woning kunnen benoemen + duiden. BEN= bijna-energieneutrale woning = zeer hoge energieprestatie geleverd uit hernieuwbare bronnen LEW= lage energiewoning, globaal isolatiepeil van K30 of lager. PH= passief huis = totale energievraag voor verwarming en koeling is niet hoger dan 15kWh/m2 per jaar

20. De termen CAD en BIM kaderen en duiden. (Zie PowerPoint) CAD = computer-aided design  maquetes die via de computer gemaakt worden. Dit maakt het makkelijker op aan passingen te doen. Nadeel: het vraagt veel werk om het te maken. Je haalt er wel meer voordeel uit achteraf. BIM = Bouw Informatie Model. Dit samenwerkingsmodel is een virtueel geïntegreerd geheel van driedimensionale bouwmodellen. Alle betrokken partijen kunnen er simultaan aan bijdragen en er informatie uit puten. Zo wordt het model de leidraad bij uitstek om het fysieke bouwproject te realiseren.

21

Extra PowerPoint-presentatie over ‘bouwwerf’ 1. 5 prestatie-eisen aan een woning kunnen opsommen

2. 5 prestatie-eisen van isolatie kunnen opsommen naast isolerende waarde - drukvastheid - brandgedrag - dampdichtheid - akoestisch - milieu 3. In eigen woorden kunnen uitleggen wat een bouwknoop is = ontstaat waar 2 scheidingsconstructies van het scheidingsoppervlak samen komen

4. In eigen woorden kunnen uitleggen wat een koudebrug is ▪ Koudebruggen bekom je wanneer een bouwonderdeel van de woning niet is geïsoleerd zodat de binnenwarmte makkelijk zijn weg vindt naar buiten. ▪ Men noemt dit een koudebrug omdat het bouwonderdeel een brug slaat tussen de koude buitenruimte en de warme binnenruimte.

5. In eigen woorden kunnen uitleggen wat trek en druk is Druk: deeltjes dichter bij elkaar ▪ Trek: deeltjes verder van elkaar ▪ Buiging: combina...


Similar Free PDFs