Taal&techniek samenvatting PDF

Title Taal&techniek samenvatting
Author Si Bou
Course Beeld: taal en techniek
Institution Arteveldehogeschool
Pages 19
File Size 411 KB
File Type PDF
Total Downloads 39
Total Views 139

Summary

Samenvatting...


Description

Beeldcommunicatie II

fotografie camera obscura 4e eeuw VOT : Aristoteles zag tussen een hoop bladeren tijdens de zonsverduistering en zonprojectie onder boomkruinen. 3e eeuw VOT : euclides  verschijnsel bewijst de rechtlijnige voortplanting van het licht. Vanaf 16e eeuw gebruik van lens Camera obscura: lichtstralen op object in camera obscura , deel vh licht wordt geabsorbeerd, deel wordt gereflecteerd. Gereflecteerde licht is diffuus en ongericht = verspreid in alle richtingen hierdoor komt een deel van het dit gereflecteerde licht door de opening in het front van de camera obscura. Daardoor ontstaat aan de achterkant van de camera obscura een omgekeerd beeld van wat er voor de camera bevind.  

beeld = onhelderopening vergroten beeld onscherpconvergerende glazen

Omdat dit een ommekeer heeft betekend voor de teken en schilderkunst. Men kon door dit systeem een beeld perfect tekenen en in verhouding. Later werd dit principe gebruikt voor de fotografie maar er was een heel lange belichtingstijd nodig en het beeld was verre van helder; men kon de hoeveelheid licht die binnenkwam verhogen door de opening te vergroten maar dan zou het beeld te onscherp worden. Hierom maakten ze gebruik van convergerende lenzen. Bij convergerende lenzen wordt er veel licht opgevangen en geconcentreerd naar 1 punt. Wat is een spiegelreflexcamera? Analoog = beeld op film Digitaal = beeld op geheugenkaart Bouw & werking: 1. Het licht (beeld) valt via het objectief het toestel binnen en plant zich normaal gezien rechtlijnig voort op de film (analoog toestel) of op de sensor (digitaal toestel). 2. Om het mogelijk te maken het beeld te kadreren en te controleren door het objectief is er achter het objectief een spiegel geplaatst op 45°. 3. Die spiegel stuurt het beeld naar een matglas die het via het prismasysteem mogelijk maakt om het beeld rechtopstaand in de zoeker te bekijken. 4. Om het beeld af te drukken (de foto te nemen) klapt de spiegel even naar boven zodat het licht tot op de sensor door kan dringen. 5. Daarna klapt de spiegel weer open ( 45 ° ) zodat we het beeld terug zien in de zoeker.

Spiegelreflextoestellen worden in digitale versie meestal DSLR-camera’s genoemd: Digital Single Lens Reflex. Functies: niet gevonden in deze cursus? Een overzichtje van de mogelijkheden van de meeste (DSLR) toestellen 1. Programmastanden Bij de programmastand automatisch doet de camera alles zelf (diafragma opening, sluitersnelheid, ISO-waarde, witbalans en scherpstellen). a. Portret : grote diafragmaopening voor weinig scherptediepte b. Landschap: veel scherptediepte door een kleine diafragma opening c. Tegenlicht : diafragma zal meer openen om het onderwerp niet donker af te beelden d. Flits uit : volautomatisch e. Sport: snellere sluitersnelheid 2. ISO Maat voor de lichtgevoeligheid van de sensor 3. Witbalans 4. Live view Het beeld dat op de sensor valt kunnen bekijken op een LCD- scherm Oog  fototoestel

Licht komt ons oog binnen via het hoornvlies, dit is de voorzijde van de buitenste oogrok (sclera), daarachter zit het regenboogvlies (iris). Midden in het regenboogvlies zit een opening (de pupil), net als een diafragma kan de opening van een pupil groter of kleiner worden om de juiste hoeveelheid licht binnen te laten. Achter de pupil zit de ooglens, deze zorgt ervoor dat er een scherp omgekeerd beeld wordt gevormd op het netvlies. Door platter of boller te worden kan de lens ons beeld scherpstellen. Om scherp te stellen op voorwerpen van dichtbij wordt de lens boller, bij verre voorwerpen wordt hij steeds platter, dit scherpstellen : accommodatie ↔ fototoestel : autofocus. Op het netvlies : 2 soorten lichtverwerkende zenuwcellen. Staafjes: zijn zeer lichtgevoelig maar kunnen geen kleuren onderscheiden. Kegeltjes: zien wel kleuren. De gele vlek is een concentratie van kegeltjes en staafjes, wanneer het beeld hierop valt zien we het

scherpst. De kegeltjes en staafjes sturen een soort elektrische signalen door via de beide oogzenuwen naar de linker en de rechter visuele hersenschors, de hersenen geven betekenis aan het beeld. We kijken met onze ogen maar zien met onze hersenen. Compactcamera Nadelen:diafragma, sluitersnelheid en scherpstellen gaan automatisch voordelen: lage kostprijs en het beeld zie je op een LCD-scherm Er zijn ook semi-compactcamera’s die iets meer kunnen dan de doorsnee mogelijkheden. Van analoog naar digitaal: de beeldsensor Bij een digitaal fototoestel zit op de plaats waar bij een analoog fototoestel de film zat : een beeldsensor/ lichtgevoelige chip. Op deze beeldsensor zitten cellen van siliconenmateriaal die licht omzetten in een spanningsverschil; deze spanning wordt omgezet in 1’tjes en 0’etjes (digitale informatie).

Er zijn twee types sensoren: -

CCD (charge coupled device) CMOS (complementary metal oxide semiconductor)

Het verschil in beiden zit hem vooral in de wijze waarop ze geproduceerd worden en waarop ze licht omzetten in beeld.

Hoe groter de sensor, hoe beter de beeldkwaliteit, hoe duurder het toestel. foto’s worden opgeslagen op de geheugenkaart. De geheugenkaart: Soorten opslag bestanden : digitale foto’s kunnen op verschillende manieren worden opgeslagen dit doormiddel van :  

Weinig compressie : hogere beeldkwaliteit ( neemt veel plaats in ) Veel compressie : lagere beeldkwaliteit ( neemt minder plaats in )

Spiegelreflexcamera’s kunnen ook als raw bestand opslaan  weinig compressie, weinig details gaan verloren. Makkelijker te bewerken dan in jpeg. JPEG ( joint photographic express group ) sterk gecomprimeerd formaat , interessant om foto’s te versturen via net. Nadelen : beeldkwaliteit verminderd TIFF ( tagged image file format ) minder compressie dus grotere bestanden met betere beeldkwaliteit RAW beelden zoals ze zijn dus geen compressie Digitaal negatief dus meeste mogelijkheden voor nawerking en kleurcorrectie op pc ! neemt drie keer zoveel plaats in en is enkel mogelijk met duurdere spiegelreflexcamera’s.

Digitale beeldinformatie wordt opgeslagen op een geheugenkaart of flash-kaart. De twee meeste gebuikte soorten zijn 1. SD- kaarten (secure digital): klein, snel & grote capaciteit  compactcamera’s a. 4 tot 32 gb : sdhc wijst op high capacity b. 64 gb tot 2 to : sdxc wijst op extra capacity 2. CompactFlash-kaarten: robuust, groter, grotere opslagcapaciteit, grotere schrijf- en leessnelheid  spiegelreflexcamera’s 3. Opvolger compactflash-kaart = XQD cards ( sony ) afmetingen bevinden zich tussen 2 vernoemde plus meer opslag, sneller en duurder Doseren van het licht Sluitertijd : tijdsduur dat er licht op film of sensor valt bv 1/500 sec De hoeveelheid licht die binnenkomt kan op 2 manieren geregeld worden  moet juist gedoseerd worden 1. Sluitertijd. De tijd die het licht binnenkomt kan je regelen via de sluiter : volgens een voorafgestelde duurtijd. Kun je vergelijken met een gordijn dat voor de sensor valt gedurende de sluitertijd. 2. Diafragma opening: 1 Is de grootste opening en 128 is de kleinste opening = elke waarde laat de helft van de voorgaande hoeveelheid licht door!!!! De hoeveelheid licht die we op de sensor laten vallen is dus het product van sluitertijd en diafragma opening. We kunnen dit zelf instellen (d.m.v. een lichtmeter), we kunnen 1 van de parameters zelf kiezen en het toestel kiest de tweede of we kunnen dit volledig automatisch laten gebeuren. Lichtmeter is afgesteld op een gemiddelde situatie. Te veel licht = overbelicht Te weinig licht = onderbelicht Let op in bepaalde situaties bv sneeuw wanneer je dit automatisch laat instellen !!! Juiste combinatie tussen diafragma en sluitertijd in functie van aanwezige licht en ingestelde gevoeligheid ( iso ) Lichtgevoeligheid Analoog: films met ISO tss 100 en 400 (400 = gevoeligst) Hoe gevoeliger de film, hoe minder licht er nodig is om een goed belichte foto te maken. Nadeel: met de gevoeligheid van de film neemt ook de korrelgrootte toe. hoge gevoeligheid wanneer licht zwak is en flits niet mogelijk. Digitaal: gevoeligheid elektronisch regelensensoren met ISO tss 100 en 12.800 ( hoe hoger hoe meer beeldruis ) voordeel : gevoeligheid per foto veranderen

Objectieven lens ≠ objectief Lens = een stuk geslepen optisch glas objectief = samengesteld uit meerdere lenzen Objectieven worden opgedeeld in 2 grote groepen

1.Objectieven met een vaste brandpuntsafstand (fix focussen of primes) a. Groothoekobjectieven Hebben een breed blikveld, geven het onderwerp kleiner weer en veel scherptediepte b. Normaal-/ standaardobjectieven c. Tele objectieven Nemen een smalle hoek in beeld, geven de indruk dat ze dingen van dichterbij trekken en groter weergeven. Geringe scherptediepte. Deze worden gebruikt om bijvoorbeeld personen scherp en achtergrond onscherp te stellen.

2.Objectieven met een variabele brandpuntsafstand (zoomobjectieven) Kunnen zoomen van een (kleine) groothoek over normaal naar een (kleine) tele Objectieven worden genoemd naar hun brandpuntsafstand/focusafstand uitgedrukt in mm. -

Rond de 50 mm : komt overeen met ons eigen gezichtveld = standaardobjectieven Kleiner dan 50 mm = groothoeklenzen Boven 50 mm = telelenzen

We maken een verschil tussen optische en digitale zoom. Digitale zoom is het softwarematig uitvergroten van een beeld. Alleen de optische zoom is van belang. Digitale zoom is niets meer dan digitaal inzoomen waardoor de beeldkwaliteit daalt. Scherpstellen Bij het scherpstellen zorg je ervoor dat je onderwerp wordt afgebeeld op de beeldsensor. Het punt uit je onderwerp waar je op scherpgesteld hebt wordt dan als punt weergegeven en niet als vlek. PAS OP Wanneer je automatisch scherpstelt gebeurt dit automatisch in het midden van het beeld, wat kan tegenvallen als jouw onderwerp niet in het midden staat waardoor het onscherp wordt. Je kan manueel scherpstellen door de ontspanknop van jouw camera half in te drukken. Bij duurdere spiegelreflexcamera’s kun je plaats verschuiven anders moet je manueel scherpstellen door aan de scherpstelring van het objectief te draaien totdat het onderwerp scherp wordt. Bij personen stel je meestal scherp op de ogen. Scherptediepte De mate waarin een foto ook nog een aanvaardbare scherpte vertoont voor en achter het punt waarop scherpgesteld is = 1/3 ervoor en 2/3 erna Factoren die belangrijk zijn bij scherptediepte:

1. Soort lens een groothoeklens heeft meer scherptediepte dan een telelens. 2. Diafragmaopening : opening in de lens waar licht binnenkomt en bepaald hoeveel licht er op de sensor valt, net daarom ook invloed op scherptediepte. Hoe groter de opening vh diafragma, hoe kleiner de scherptediepte. 3. De grootte van de beeldsensor Hoe groter de beeldsensor, hoe kleiner de scherptediepte. 4. De afstand van het scherpstelpunt (tot het onderwerp) Hoe dichter bij het onderwerp, hoe minder scherptediepte 5. Brandpuntafstand a. Langer brandpuntafstand = hoe meer scherptediepte b. Kortere brandpuntafstand = hoe minder scherptediepte Niet alle toestellen zijn spiegelreflexcamera’s : Nadeel : beperkingen om vlak van manuele instelling van diafragma, sluitertijd en scherpstellen. Witbalans Newton leerde ons dat wit licht is samengesteld uit verschillende kleuren, allemaal met een verschillende golflengte. Dit door licht via een dunne spleet door een glazen prisma te laten breken waardoor vele spectrale samenstellingen van het kleur wit mogelijk werden , maar de camera is kritischer !! Maxwell kon achterhalen dat alle kleuren uit het zichtbare spectrum konden worden verkregen door drie primaire kleuren rood, groen en blauw in de juiste verhoudingen met elkaar te mengen. In de juiste hoeveelheden worden deze kleuren samen wit (bij het mengen van licht). Onze hersenen zijn zeer tolerant t.g.o. wit licht. Een digitaal fototoestel of een videocamera zijn een stuk minder tolerant. Elke andere kleurensamenstelling van wit licht wordt ook anders geregistreerd en anders weegegeven. Daarom heeft elke digitale camera en elke videocamera een functie die ervoor zorgt dat wit als wit wordt weergegeven : de witbalans. We kunnen met een wit blad aan de camera tonen wat als wit moet worden weergegeven. Telkens de lichtomstandigheden veranderen, wordt er een nieuwe lichtbalans gemaakt. Er bestaat een automatisch lichtbalans, deze is ingesteld op de gemiddelde situatie, je kan ook kiezen voor daglicht en kunstlicht. Bv foto in daglicht: blauwe schijn & foto in kunstlicht : oranje schijn. Fotografie en kunst: een haat- liefdeverhouding Tot 1839 kon het beeld worden verveelvoudigd op traditionele manier (beeldhouwen, steendruk, schilderen,…) tot dan toe was de hand van kunstenaars onontbeerlijk geweest bij het afbeelden van mens en natuur. Natuurlijk hadden de camera obscura en andere middelen het voordien al mogelijk gemaakt om een projectie op een plat vlak te maken, maar dit zonder blijvend effect.

Nièpce en Daguerre : uitvinders van de fotografie. “een methode om beeld vast te houden”. a. Het fototoestel werkte als camera obscura met een geheugen. De zon tekende beelden op de fotografische plaat die tegen de achterwand van de camera obscura was aangebracht. De opname was het werk van het toestel en niet van de fotograaf. b. De uitvinding van de fotografie heeft een grote invloed gehad op de schilderkunst, eerst was het schilderen een obsessie voor het streven naar gelijkenis; na de opkomst van de fotografie gaven veel schilders het streven naar een perfecte natuurgetrouwe gelijkenis op. c. Vanaf de 2e helft van de 19e E gaan schilders het meer zoeken in de impressie, expressie en de abstractie. Ze lieten het realistische over aan de fotografie. Fotografie heeft de komst van het impressionisme en expressionisme gestimuleerd. d. De kunsttentoonstelling in parijs ‘le salon’ bevatte al vroeg een afdeling fotografie en enkele jaren later werd fotografie officieel erkend als een kunstvorm. e. De fotografie werd een belangrijk hulpinstrument voor de schilder. Fotografie maakte het mogelijk om momenten vast te leggen en lang te bestuderen a. Muybridge voerde van mensen en dieren fotografische bewegingsanalyses uit die voordien ondenkbaar waren vb. galopperende paarden. Zijn foto’s onthulden heel wat fouten die schilders en beeldhouwers bij het uitbeelden hadden gemaakt. b. Degas volgde het werk van Muybridge en liet zich zelfs door hem inspireren. f. Een foto is een momentopname waarbij er figuren mogen afgesneden zijn door cadrage, houdingen mogen onbeholpen zijn en bewegingen mogen tot stilstand worden gebracht. Nièpce maakte in 1826 de eerste blijvende foto. Hij noemde het een heliografie (getekend door de zon). Het een een beeld genomen door het venster in zijn huis in Gras. Hij gebruikte een tinnen plaat, ingesmeerd met een soort teer (bitumen van judea) als lichtgevoelig materiaal. De belichtingstijd was 8 uut. Daguerre werkte vanaf 1829 samen met nièpce. Hij ontdekte een manier om de belichtingstijd te reduceren tot een half uur. Met een zoutoplossing slaagde hij erin om het beeld te fixeren. Daguerrotypie was geboren. Het nadeel aan de werkmethode van Daguerre was dat er telkens maar 1 exemplaar kon worden gemaakt. William Henry Fox Talbot ontwikkelde het negatiefprocedé waarmee er een oneindig aantal afdrukken kon worden gemaakt. Het oorspronkelijke papiernegatief werd al vlug vervangen door collodiumfilmnegatief : een verbetering van de beeldkwaliteit en een moegelijkheid tot het vastleggen van bewegende beelden. (het eerste bekende papiernegatief werd is een foto van het beroemde raam va Lacock Abbey, woonst van Talbot.)

2.video Film en video Lange tijd verschil tussen de kwaliteit van de film en de video Film FUNDAMENTEEL VERSCHIL Video FUNDAMENTEEL VERSCHIL = Is gegroeid uit de fotografie. De drager is een magneetband waarop de Hierbij wordt een beeld gevormd door signalen langs elektromagnetische weg fotochemische omzetting van lichtgevoelige geregistreerd worden. Op de videoband zelf is er pelicule. Na ontwikkeling krijgen we op de met het blote oog niets te zien. Het beeld kan filmstrook een beeld dat we met het blote oog onmiddellijk na de opname vertoond worden kunnen zien. Film wordt met een filmprojector met behulp van een videospeler en een tvop een projectiescherm geprojecteerd. Ideaal is toestel of monitor. Gebeurt best in een half een volledig verduisterde ruimte. verduisterde ruimte. Bv bioscoop Hoe komt het beeld op de drager terecht? In de filmcamera valt het licht (beeld) dat door Het licht dat door het objectief valt komt op de het objectief komt rechtstreeks op de beeldsensor terecht, hier wordt het licht filmpelicule die er vlak achter passeert dan omgezet in een elektrisch signaal. Dit elektrisch wordt via fotochemische weg het (latente) beeld signaal kan worden omgezet in digitale gevormd. informatie (1’tjes en 0’etjes) die op tape, DVD, hard disc, of geheugenkaart geregistreerd wordt. Wanneer wordt er op film gewerkt en wanneer op video? In het begin was er alleen de cinema en de filmpelicule, film kwam pas later. Dit wil zeggen dat alles wat niet rechtstreeks werd uitgezonden eerst op filmpelicule werd opgenomen. Zodra er draagbare videoapparatuur beschikbaar was is men voor nieuws en reportagewerk overgeschakeld op video, dit moest niet meer ontwikkeld worden en was dus veel vlugger. Cinema bleef daarentegen trouw aan de filmpelicule tot de digitale Hoge Definitievideo opkwam. Dit is nu ook in de cinema de belangrijkste vertoningwijze. Film wordt over de hele lijn minder gebruikt.

Videoformaten

Analoog

amateur - Betamax - VHS Vanaf midden jaren 60 Sony bracht eerste toestel op de markt met cassettes : het betamax systeem. Dit werd geleidelijk aan en om commerciële redenen verdrongen door het VHS (video home system) systeem.  Hebben een speelduur van drie uur (1 speelfilm kon op 1 cassette).  Ook verdrongen door de videotheken, niet langer film op 2 cassetten. Nu is VHS zelf verdrongen door DVD , hard disc, …

Professioneel Betacam SP. Voor de opkomst van de digitale video was dit het meest verspreide professioneel videosysteem/gebruikt voor: nieuws, reportage, documentaire, drama, corporate video. Het was het enige professionele videoformaat in het analoge segment. Sony had hier een monopolie.

Tape

Tape Het onderscheid tussen amateur en professioneel is hier niet altijd duidelijk. er zijn niet alleen veel nieuwe producten, deze zijn ook : compacter, gebruiksvriendelijker, beter, goedkoper… De grens wordt steeds vager (tape) (tape) (mini-)disc Disc Memory card Memory card Hard disc Hard disc

digitaal

De karakteristieken van een videoformaat Waarin verschilt het ene videoformaat van het andere? Wat ze gemeen hebben is dat ze allemaal op een of ander manier beeldinformatie als elektronische lijnen opslaan die samen een videobeeldje maken. Aantal lijnen per beeldje en aantal beelden per seconde verschilt per formaat en bepaalt de kwaliteit van het videobeeld. Opslagmedium -

Tape based (op tape)

Is al enkele jaren voorbij + hebben het nadeel dat ze voor opname als voor weergave een mechanisch transportmechanisme nodig hebben. -

File based

Digitale video kan worden opgeslaan op DVD, blu-ray, … ze zijn allemaal non-lineair. Beeldgrootte Een videoframe is samengesteld uit lijnen en elke lijn is samengesteld uit beeldpunten of pixels. Hoe meer lijnen, hoe groter de resolutie. Hoe meer pixels per lijn, hoe groter de resolutie per lijn. Beeldgrootte wordt uitgedrukt als een aantal pixels per lijn X het aantal lijnen. HD tv: 1080 x 1920 Aspect ratio (beeldverhouding) van het videobeeld De verhouding van de hoogte ten opzichte van de breedte van het beeld. De hoogte wordt meestal gelijkgesteld aan 1. De televisie kwam op het moment dat er een beeldverhouding was van 1:1,33. Deze werd wereldwijd doot tv en later door de video overgenomen .rond de millenniumwissel zijn we overgestapt naar 1:1,76 de standaardbeeldverhouding voor HDTV en DVD.

De frame rate (aantal beelden per seconde) -

-

Bij film was dat 24 deeltjes per seconde die de filmprojector op het scherm projecteerde (om flikkering tegen te gaan wordt elk beeldje 2x geprojecteerd op de tijd van 1 beeldje) is dus 48 beeldjes per se...


Similar Free PDFs