KVO-samenvatting eda - Samenvatting Kredieten PDF

Title KVO-samenvatting eda - Samenvatting Kredieten
Author emzi
Course Kredieten
Institution Karel de Grote Hogeschool
Pages 39
File Size 1.1 MB
File Type PDF
Total Downloads 59
Total Views 154

Summary

kredieten voor ondernemingen (fve2) 16-17...


Description

1. Inleiding: vermogensbehoeften en financiering 1.1. Vermogensbehoefte van ondernemingen Onderneming heeft geld nodig om te kunnen functioneren + investeren. Exploitatiecyclus financieren (aankoop van grondstoffen, betaling grondstoffen, verkopen afgewerkte producten, ontvangst van verkoop) omdat er een lange periode is tussen betaling grondstoffen en ontvangst verkoop moet die periode geacht worden te overbruggen. Een exploitatiekrediet zou self-liquidating moeten zijn  je weet bij betaling grondstoffen al dat er bij ontvangst verkoop geld zal binnenstromen. Dus eigenlijk gaat dat krediet zichzelf terugbetalen bij correct gebruik. Soorten investeringen:  Vervangingsinvesteringen = onderneming heeft machine, is versleten, je koopt nieuwe machine om oude machine te vervangen. Welke impact heeft de aankoop van nieuwe machine op omzet? Geen grote impact. We mogen bij deze dus vertrekken van gegevens uit het verleden. De investering zal niet veel veranderen aan de omzet. Je zal de jaarrekening moeten opvragen van de onderneming. Je vertrekt van boekhoudkundige gegevens van het verleden.  Uitbreidingsinvesteringen = wil zeggen dat we investeren in extra productiecapaciteit. We gaan de capaciteit van de onderneming vergroten. Welke impact gaat dit hebben op uw omzet  vergroting. De uitbreidingsinvestering zal ervoor zorgen dat uw boekhouding er anders zal uitzien in de toekomst, kosten en opbrengsten stijgen. Je zal bij deze een ondernemingsplan moeten opvragen. Wanneer je grote uitbreidingsinvesteringen gaat doen, moet je opnieuw een businessplan maken. In uw businessplan staat waar je naartoe wil, heeft de onderneming er überhaupt over nagedacht, nadeel van analyse o.b.v. businessplan: het is maar een plan, staat maar op papier, kan zoveel plannen maken... Je moet dus verder kijken dan huidige plan, je moet zien of het wel realistisch is, …  Productiviteitsinvesteringen = het verschil met uitbreidingsinvesteringen  bij uitbreiding willen we méér produceren, bij productiviteit willen we goedkoper, sneller, beter produceren maar met zelfde hoeveelheid. Wat zal impact zijn op boekhouding  kosten dalen.  Wettelijk verplichte investeringen = steeds duidelijkere, striktere reglementering rond o.a. de traceerbaarheid van grondstoffen in voedingssector bijvoorbeeld. Deze zorgen voor investeringen. Impact op boekhouding?  Kosten verhogen.  Sociale investeringen = alles wat te maken heeft met uw personeel  Prestige-investeringen = vb. we gaan voor de zaakvoerder een nieuwe Porsche kopen. Als die met een chique auto bij de klanten komt, zullen de klanten denken dat de onderneming goed draait.  Strategische investeringen= alles wat te maken heeft met overnames en fusies. Strategische investeringen zijn et moeilijkst om te analyseren omdat je hier 2 bedrijven moet analyseren. Vaak om gigantische bedragen. Vooral financiering bij overnames  enorm! Deze zijn zeer moeilijk en vol risico. Bij deze spelen veel zaken die niet ondersteunbaar zijn met gegevens. Vb. bedrijfsculturen

1

1.2. Noodzaak van voldoende vermogen Er moet voldoende vermogen aanwezig zijn om bedrijfsactiviteiten te kunnen financieren. Liquide middelen beschikbaar op moment dat je betalingen moet doen  Als te weinig: faillissement  Als te veel: niet rendabel De vraag is: hoe groot moeten uw liquide middelen zijn die je ter beschikking moet hebben? Je moet kijken naar kasstroomanalyse (cashflow). Kloppen de momenten waarin geld binnenkomt en geld buitengaat? Als een onderneming niet zorgt dat er altijd liquide middelen zijn als er betalingen moeten gebeuren (vb. lonen niet tijdig betaald)  faillissement. Wat kan je doen? Ervoor zorgen dat je een goede buffer hebt  aanhouden van liquide middelen  kost u veel geld! Je bent dan niet rendabel 1.3. Het eigen vermogen 1.3.1. Wettelijke verplichtingen Onderneming- vorm N.V BVBA

CVBA

CVOA

Com.V

V.O.F.

Minimaal eigen vermogen

61 500,00

18 550,00

18 550,00

Vrij

Vrij

Vrij

Minimaal volstortte deel Eigen vermogen

61 500,00

6 200,00

6 200,00

Vrij

Vrij

Vrij

Financieel plan

Verplicht

Verplicht

Verplicht

Niet verplicht

Verplicht

Niet verplicht

Solvabiliteit: mate waarin je je LT-schulden kan terugbetalen. Heeft ook te maken met hoeveel EV heb je ten opzichte van TV. Waarom zijn de eisen die men stelt i.v.m. EV anders bij elke ondernemingsvorm?  aansprakelijkheid  bij een BVBA kan je in theorie alleen maar verliezen wat je er in steekt aan eigen vermogen. Je bouwt hier een muurtje tussen privévermogen en ondernemingsvormen. Hoe kan je als bankier toch aan al het vermogen van die persoon komen als het fout gaat?  Die persoon solidair borg laten staan! Dus BVBA oprichten om die 2 vermogens apart te houden  domme beslissing! Want bank wil dat je solidair borg staat. Je hebt niets aan een solidaire borgstelling als die personen die erachter staan niet solvabel zijn. Je moet dus zowel naar onderneming zien als personen die erachter zitten. Als die persoon meer geld inbrengt dan minimaal vereist  heeft die er duidelijk zelf ook vertrouwen in  bank zal dan makkelijker krediet toestaan want het geeft vertrouwen, persoon gelooft zelf in zijn onderneming. 1.3.2. Visie van schuldeisers Schuldeisers willen zo hoog mogelijk EV zien  geeft vertrouwen. Inhouden van winsten om eigen vermogen te vergroten = positief voor schuldeisers  is een buffer  hoe meer EV hoe meer in staat om schuldeisers terug te betalen 1.3.3. Visie van de aandeelhouders Hoe kleiner het EV in het totaal vermogen, hoe groter het rendement op eigen vermogen! Aandeelhouders wensen dus te werken met zoveel mogelijk vreemd vermogen en zo weinig mogelijk EV.

2

1.4. Het vreemd vermogen 1.4.1. Kiezen tussen eigen vermogen en vreemd vermogen 1.4.2. Kenmerken en belang eigen vermogen VOORDELEN Permanent in vennootschap aanwezig, moet niet op een bepaalde datum terugbetaald worden Geen intresten voor betalen

NADELEN Extra vreemd vermogen kan hefboomwerking hebben Voor startende ondernemer niet steeds eenvoudig om veel EV bijeen te brengen

Buffer in periode dat onderneming verlies maakt Verhoogt geloofwaardigheid onderneming Notionele intrestaftrek (= bedrijven mogen op hun eigen vermogen doen alsof ze er intrest op betalen, dus we doen alsof je intrest betaald op uw EV, die fictieve intrest trek je als kost af  minder winst  minder belastingen) 1.4.3. Kenmerken en belang vreemd vermogen Alle middelen die niet door aandeelhouders zijn ingebracht Enkele voorbeelden:  Leningen bij banken  Obligatielening –> komt enkel voor bij grote bedrijven want bij obligatielening ga je geld lenen bij het publiek, bij een banklening ga je geld lenen bij de bank  Betalingsuitstel leverancier  Nog niet betaalde belastingschuld 2 soorten  op KT en op LT VOORDELEN Intresten verlagen de fiscale winst (aftrekbaar) dus belastingbesparing Mogelijke hefboomwerking  rendement op eigen vermogen wordt verhoogd door gebruiken van vreemd vermogen

NADELEN Moet op een bepaald moment worden terugbetaald Periodiek is intrest verschuldigd

Wordt bij een faillissement bij voorrang afbetaald

3

1.4.4. Financiële hefboomwerking De berekening geeft aan in welke mate vreemde middelen worden ingezet om het rendement van het eigen vermogen te doen stijgen. Men gaat dus lenen om meer te verdienen. Als de kost van VV lager is dan het rendement van de onderneming, heeft de onderneming er belang bij om voor investeringen externe financiering aan te trekken. Door deze investeringen breidt de capaciteit van de onderneming uit, als deze uitbreiding meer opbrengt dan de krediet kost, betekent dit een hoger rendement voor het EV. Dit EV is immers niet toegenomen door de investering, het rendement van het totaal vermogen wel.

Waarom doe ik winst + financiële lasten om RTV te berekenen?  Elke euro die ik gebruik in mijn onderneming, wat levert die op? Wat is de return die ik genereer met elke euro die ik in de zaak steek? Winst is mijn return die naar de aandeelhouders gaat. Intresten is return die naar kredietgevers (vv) gaat. Die moet je erbij tellen. Situatie 1: – Winst: 200 000,00 euro – Intresten: 100 000,00 euro (5% van 2.000.000 VV) – EV: 1 000 000,00 euro – VV: 2 000 000,00 euro • Bepaal: – REV?  200.000/1.000.000 = 0,2 = 20% – RTV?  200.000 + 100.000 / 3.000.000 = 0,1 = 10%  Alles wat in mijn onderneming zit geeft een return van 10%, return op eigen vermogen is 20% Situatie 2: De onderneming vervangt 500 000,00 euro EV door VV (aan 5% rente) De onderneming vervangt 500 000,00 euro EV door VV (aan 5% rente) -

Winst: 175 000,00 euro ((Winst is gedaald omdat je meer intresten betaalt. Je betaalt 25.000 extra kost) Intresten: 125 000,00 euro EV: 500 000,00 euro VV: 2 500 000,00 euro

175 000,00 =35 % 500 000,00 300 000,00 =10 % RTV= 3 000 000,00 REV=

Bedrijven zijn dus geneigd om hun EV naar beneden te duwen omdat intresten momenteel heel laag zijn.

4

1.5. Geïnduceerd vermogen = vermogen dat ter beschikking komt van ondernemingen ten gevolge van ondernemingsactiviteiten. Vb. leverancierskrediet, verlofgelden, eindejaarspremies, … Belangrijkste bron van geïnduceerd vermogen = LEVERANCIERSKREDIET Kost van een leverancierskrediet: Levering van goederen tegen voorwaarde: “2/10net90”  De onderneming krijgt 2% korting als de betaling gebeurt binnen 10 dagen, zo niet moet zij het volledige bedrag (20.000) betalen binnen de 90 dagen. De leverancier ontvangt dus, bij contante betaling, 98% van de verkoopprijs 80 dagen vroeger. De kostprijs van dit krediet kan op 3 mogelijke manieren berekend worden:  Actualiseren volgens formule samengestelde intrest

 Actualiseren volgens formule enkelvoudige intrest

Kostprijs van krediet is dus 9,31% Is dus heel hoog. Wat kan je deze klant voorstellen? Kaskrediet want die is momenteel aan 8%. Leverancierskrediet is dus wél echt duur. Slimme ondernemer gaat overweging maken: leverancierskrediet of bankkrediet?  Deze manier ook

365 % korting . 100−% korting aantal dagen 2 365 i= . =9,31% 100−2 80

Formule: i= •

5

1.6. Het bedrijfskapitaal - Het overschot van permanente kapitalen na financieren van vaste activa - De mate waarin de vlottende activa de korte termijnpassiva overschrijden -

 De onderneming heeft in deze situatie een zekere veiligheidsmarge, zodat hij vanuit een overschot aan langlopende middelen kan bijspringen om liquiditeitsspanningen of korte termijnbehoeften op te vangen

 Ongezonde situatie. De vaste activa blijven lange tijd in de onderneming en zijn dus moeilijk in geld omzetbaar, terwijl de korte termijn passiva snel moeten terugbetaald worden. 1.7. Netto financieringsbehoefte Formule = Vlottende bedrijfsactiva – VVKT excl. Fin. Schulden Vlottende bedrijfsactiva:  Voorraden  Vorderingen op ten hoogste 1 jaar  Overlopende rekeningen actief VVKT excl. financiële schulden  Handelsschulden  Schulden aan personeel, SZ,belastingen,…  Overlopende rekeningen passief Als NFB >0:  Exploitatie geneert meer behoeften aan financiering dan financieringsbronnen.  NBK kan dit verschil oplossen  Als NBK onvoldoende om NFB te compenseren: lenen bij de bank o Kaskrediet o Overbruggingsvoorschot o Straight loan

6

Voorbeeld: Onderneming koopt handelsgoederen aan voor 100.000 moet binnen 60 dagen betaald worden. Goederen worden bewerkt, duurt 20 dagen. Daarna liggen de goederen ongeveer 30 dagen in voorraad. Daarna worden ze verkocht voor 150.000. Op deze verkoop wordt een betalingsuitstel van 30 dagen verleend. Netto financieringsbehoefte op jaarbasis die uit elke doorloop van de exploitatiecyclus volgt is: Middelen gegenereerd door 100 000 * 60/365 16 438,00 leverancierskrediet Productieperiode 100 000 * 20/365 -5 479,00 Voorraad 100 000 * 30/365 -8 219,00 Betalingstermijn klant 150 000 * 30/365 -12 329,00 Totale financieringsbehoefte -9 589,00  Financieringskost voor kaskrediet met 8% = 767 euro

7

2. Wetgeving rond kredieten aan ondernemingen 2.1. Algemene wetgeving Enkel van toepassing op leningen op afbetaling, niet op kredietopeningen. Verschil kredietopening en lening  bij lening is heropname uitgesloten, bij kredietopening is heropname mogelijk. 2.2. Wetgeving rond kredietverlening aan KMO’s Wet Laruelle = in tijden van crisis is het moeilijk geworden voor KMO’s om aan bankfinanciering te geraken. Daarom is deze wet ingevoerd om het voor KMO’s eenvoudiger te maken om zich te financieren. Doel van nieuwe wetgeving:  Transparantie in precontractuele fase = een bedrijf moet weten waarom ze geen krediet krijgen, als ze wel een krediet krijgt moet ze weten aan welke voorwaarden.  Evenwichtiger maken van contractuele relatie kredietgever en onderneming = bank heeft veel macht, bakker heeft minder macht. Bakker moet beschermd worden op een manier waarop consumenten beschermd worden.

  

 

 

2.2.1. Definitie van KMO Zelfstandige vrije beroeper, commerciële vennootschap Minder dan 100 personeelsleden Maximum 1 van volgende criteria overschrijden: o Max. 50 personeelsleden o Omzet max. 7 300 000 euro o Balanstotaal max. 3 650 000 euro 2.2.2. Elementen van de nieuwe wet Zorgvuldigheidsplicht = KN en KG moeten onderling te goeder trouw handelen Informatieplicht = KN heeft passieve informatieplicht (juist en volledig antwoorden op gestelde vragen) KG heeft actieve informatieplicht (juiste vragen stellen, krediet dat aansluit bij financiële toestand, informatie geven) Verplichtingen bij weigering krediet = KG moet meedelen waarom de aanvraag geweigerd word Vervroegde terugbetaling = ZIE EXCEL BESTAND + cursus pagina 20

Indien kredietbedrag < 1 miljoen euro: Maximum 6 maanden intresten op vervroegd terugbetaald bedrag Indien kredietbedrag > 1 miljoen euro: Berekeningsmethode opgelegd door gedragscode Berekeningsmethode gedragscode: – Funding loss clausule = houdt in dat de wederbeleggingsvergoeding het verschil tussen de rente die de bank zou ontvangen bij het verder zetten van het krediet en de rente die de bank ontvangt op basis van een alternatieve belegging. – Rente alternatieve belegging berekend op basis van 2 referterentevoeten:  Euribor: tot één jaar (European interbank offered rate)  IRS: meer dan één jaar

8

3. Exploitatiekredieten = KREDIETEN OP KORTE TERMIJN Kredieten op KT worden aangegaan om de normale bedrijfsactiviteit of bedrijfscyclus te financieren vb. om de kosten van fabricage te overbruggen of om betalingsuitstel aan de klanten te financieren. = exploitatiekredieten Self liquidating = krediet betaalt zichzelf terug 3.1. Kaskrediet of voorschot in rekening-courant Kaskrediet = toestemming om tot een bepaald bedrag onder 0 te gaan op rekening-courant.

Kredietplafond/kredietlijn = je spreekt met uw bank af wat deze is Hangt af van uw ondernemingsvorm  KMO of groot bedrijf (kan over miljoenen gaan) 3.1.1. Bedrag Kredietlijn/kredietplafond = het bedrag waarvoor de klant maximaal debet mag staan. Bepaald in overleg tussen bank en onderneming Gebaseerd op:  Kredietbehoefte onderneming  Financiële gezondheid onderneming  Kan gaan om zeer grote bedragen (bv. 22 miljoen euro)

 

3.1.2. Looptijd Meestal onbepaalde duur o Toch kortlopend krediet want korte opzegtermijn Ook mogelijk voor bepaalde duur: als je op voorhand weet dat je in een periode geld nodig gaat hebben kan je dit ook voor bepaalde duur nemen

9

3.1.3. Elementen van de overeenkomst Op te nemen elementen:  de hoogte van de kredietlijn  de duur van het krediet (indien van bepaalde duur, maar meestal onbepaalde duur)  de intrestvoet  meestal zal die schommelen naar aanleiding van intrestvoeten op de markt  EURIBOR (rente die banken elkaar aanrekenen op KT  is momenteel negatief  heeft temaken met monetaire beslissing van ECB) het is niet omdat euribor negatief is dat de intrest op kaskrediet ook laag ligt  dit is zeer duur! Het kan misschien een beetje gezakt zijn door de euribor  de waarborgen Geen verantwoording gebruik  Als je een investeringskrediet gebruikt moet je kunnen bewijzen dat je dat geld effectief voor een investering gebruikt, bij een kaskrediet moet je geen enkele verantwoording afleggen  meer risico voor bank  daarom hoge intrestvoeten voor kaskredieten!

  



3.1.4. Doel van het kaskrediet Exploitatiecyclus financieren Revolving credit  je kan het telkens heropnemen, zolang je niet aan het plafond komt mag je opnames en terugstortingen doen naargelang uw goesting. Pas opeisbare schuld bij afsluiten kredietlijn  schuld waarvan men kan eisen dat je het onmiddellijk terugbetaald. Zolang het krediet loopt, heb je een volledige vrijheid bij een kaskrediet. Mogelijk in vreemde deviezen  euro dollar yen … een kaskrediet in deviezen zal moeten gekoppeld zijn aan een zichtrekening in deviezen. Je kan geen kaskrediet in deviezen koppelen aan een zichtrekening in euro

3.1.5. Kostprijs van het kaskrediet Rente op opgenomen bedrag  Berekend op basis van Euribor/ Libor (= londense interbankenmarkt)  Verhoogd met toeslag (volgens risico)  Gemiddeld rond de 10% Commissie op niet-opgenomen bedrag (reserveringsprovisie)  Varieert volgens grote kredietlijn  Varieert tussen 0,5% en 1% bv. ING Business line 0,375%/trimester Je betaalt enkel rente als je gebruik maakt van die kaskrediet, dus onder nul gaat. Hoe dieper je onder nul gaat, hoe meer je kan gebruiken. Voor een bank is dit niet goed want dan moet je dat geld ter beschikking houden. Banken vragen een bepaalde vergoeding (commissie), een bepaald percentage van dat plafond. Dus als kredietnemer betaal je rente op hetgeen dat je gebruikt en commissie op uw plafond. Overschrijdingscommissie (je gebruikt meer dan dat uw kredietlijn toestaat. Op dit stukje kan je soms tot 6% intrest betalen. Als uw normale rente 10% en je overschrijdt dan ook kan dit oplopen tot 16%)  Alleen overschrijding na goedkeuring  Vrij hoog (soms 6%)  Bovenop rente en commissie Dossierkosten:  Variëren per bank 10

Studiekosten (studie om te zien of je dat krediet wel effectief kan krijgen)

3.1.6. Valuteringsdata = de dag waarop een verrichting in R/C meetelt voor de intrestberekening. • Datum vanaf wanneer rente loopt • Uiterste uitvoeringsuur (vb. 16h) • Meeste verrichtingen: valutadatum = datum verrichting • Cheques: meestal +1 Dagtelconventie: actual/actual  aantal dagen/totaal aantal dagen in jaar Dagtelconventies: hoe tellen we het aantal dagen dat er in een jaar zijn. Meestal tellen ze 30 dagen voor elke maand waardoor op jaarbasis  360 dagen Dus er is ofwel actual/actual ofwel actual/360  welke verkies jij  dus je hebt 1000 euro in het rood gestaan voor 10 dagen aan 10%  je moet hierop 100 euro betalen. Welke conventie gebruik je dan? Bij gebruik van actual/360 betaal je meer rente!!!! Berekening beiden: 100x(10/360) = 2,778 100x(10/365) = 2,739 DUS veel banken gebruiken actual/360  levert meer op Hoe tellen we dan de dagen die in de teller staan?

Als uw trimestriële rentevoer 0,375% is, hoeveel is het dan reëel jaarlijks?  1,5% Zie pagina 30-31 OEFENING!!!!!!!!! 3.1.7. Evaluatie van kaskrediet Standpunt onderneming Voordelen:  Zeer flexibel: financiering bedrijfscyclus  Alleen intrest op opgenomen gedeelte Nadelen:  Zeer duur als weinig gebruikt  Zeer duur als constant volledig opgenomen

Standpunt bank Voordelen:  Eenvoudig te verkopen  Self liquidating bij correct gebruik Nadelen:  Weinig controle op aanwending

11

3.1.8. Speciale vormen van kaskredieten Seizoenskrediet = een kaskrediet waarover de klant enkel in bepaalde periodes van het jaar kan beschikken. In begin van seizoen hoge uitgaven, einde van seizoen inkomsten  krediet terugbetalen. Voorschotten op facturen = een kaskrediet waarbij de ondern...


Similar Free PDFs