Type werkvormen PDF

Title Type werkvormen
Author Jasmijn de Snayer
Course Algemene didactiek
Institution Thomas More
Pages 11
File Size 154.9 KB
File Type PDF
Total Downloads 89
Total Views 142

Summary

Hierin zijn de Didactische werkvormen omschreven, er handig voor het invullen van je Lesvoorbereidingsformulier....


Description

Type werkvormen:     

Instructievormen Interactievormen Opdrachtvormen Samenwerkingsvormen / Coöperatief leren Spelvormen

Instrucievormen: Instructievormen zijn vooral geschikt voor:    

Het doorgeven van basale (eenvoudig, simpel, fundamenteel, essentieel, elementair en cruciaal) kennis of de uitleg van moeilijke onderwerpen, in korte tijd aan grote groepen. Het presenteren van een inleiding of verhaal, zodat de interesse wordt gewekt. Het samenvatten van veel leerstof. Het geven van richtlijnen voor taken.

Bij instructievormen is het van belang dat de leerkracht:  Aansluit bij de voorkennis.  De doelen en verwachtingen duidelijk maakt.  De instructie helder opbouwt en concrete voorbeelden geeft.  De uitleg afstemt op de interesse en het tempo van de kinderen.  Afwisselt met stemgebruik, gebaren en goed gebruikmaakt van hulpmiddelen. Welke instructievormen zijn er?      

Doceervorm: informeren, vertellen, uitleggen, bespreken. Vertelling Demonstratie (visuele instructie) Instructie met gebruik van kant-en-klaar materiaal: Filmvertoning, Dvd-les, Educatief tvprogramma, audioles PowerPoint-presentatie Excursie

Vertelling: De ene vertelling is de andere niet. Afhankelijk van het lesdoel kan de leerkracht een variant kiezen:  

 

Het observatieverhaal: ooggetuigenverhaal. Het inlevingsverhaal: de belevenissen worden zó verteld dat de leerlingen zich kunnen inleven. Ze doen een beroep op het gevoel en leren leerlingen om zich in een ander te verplaatsen. Het interpretatieverhaal: niet alleen een beschrijving van een gebeurtenis, maar tegelijk ook een verklaring. De poëtische voordracht: een gedicht of lied. Dit is vooral geschikt voor het moderne vreemdetalenonderwijs.

Na de vertelling kan een verdere verwerking plaatsvinden. Bijvoorbeeld: een opstel, tekening, collage, gedicht etc . Sterke kanten van een vertelling zijn:   

De vertelvorm is geschikt voor het bereiken van affectieve doelen. Leerlingen zijn meestal erg belangstellend wanneer een verhaal wordt verteld. Verhalen kunnen zelf weer als ‘hulpmateriaal’ dienen voor bijvoorbeeld opdrachten in de expressiesfeer.

Zwakke kanten van een vertelling zijn:  

Er is minimaal contact tussen docent en leerlingen, waardoor het niet eenvoudig is om te ontdekken of leerlingen bepaalde onderdelen niet begrepen hebben. Het is lastig om in te spelen op de individuele verschillen tussen leerlingen.

Demonstratie:

Bij een demonstratie laat een persoon (de leerkracht, een leerling, een gast) op een aanschouwelijke manier zien hoe iets werkt. Het hangt van het onderwerp af of deze werkvorm mogelijk en geschikt is. Bij een demonstratie is het belangrijk dat de leerkracht structuur aanbrengt:     

Geef een duidelijke kijkopdracht, zodat de leerlingen doelgericht kunnen observeren. Zorg voor een logische volgorde. Bij een vaardigheid is het gebruikelijk om eerst de hele handeling te laten zien, daarna stapsgewijs de verschillende onderdelen/fasen. Leid elke fase kort in en vat hem kort samen, met ruimte voor vragen. Geef na afloop een samenvatting van alle fasen. Laat leerlingen – als dat nodig en mogelijk is – het gedemonstreerde zo spoedig mogelijk nadoen en geef feedback.

Het is daarnaast goed om te controleren of alle leerlingen de demonstratie goed kunnen zien en horen. Sterke kanten:   

Een demonstratie is heel concreet en tastbaar. De leerlingen zijn vaak erg gemotiveerd. De praktijk kan er (soms) mee gesimuleerd worden.

Zwakke kanten:   

Een overzichtelijke opstelling is soms moeilijk te realiseren en kan veel tijd vragen. Demonstratiemateriaal is nogal kostbaar in aanschaf en veroudert snel bij bepaalde vakken. Of leerlingen het begrepen hebben, blijkt vaak pas als ze zelf aan de slag gaan. Dan is het niet altijd meer mogelijk om de demonstratie te herhalen.

Powerpoint-presentatie: Een PowerPoint presentatie kan ook op diverse manieren: met geluid, effecten, hyperlinks, etc. De nadruk kan liggen op beelden of juist op het gesproken woord. Maar in het algemeen geldt: Een PowerPoint is een (sterk) visueel hulpmiddel en moet ook als zodanig ingezet worden. Tips bij het maken van een PowerPoint-presentatie:  KISS-principe: Keep It Short and Simple. Laat alleen elementen (grafieken, diagrammen, voorbeelden) zien die het verhaal ondersteunen.  Vormgeving: Zorg bij voorkeur voor steeds dezelfde vorm, zodat de presentatie een rustige, heldere uitstraling krijgt.  Tekst: Zorg voor een goed leesbaar lettertype, gebruik alleen kernwoorden of korte zinnen (max 6 per slide). Gebruik contrasterende kleuren voor tekst en achtergrond.  Gebruik geen té populaire muziek, dit kan de aandacht van de beelden afleiden.  Begin met een pakkende dia: cartoon, stelling, etc. Tips bij het presenteren:  Lees zo weinig mogelijk de tekst van het scherm, maar geef aanvullende informatie.  Kijk zo min mogelijk naar het scherm, maar juist naar de leerlingen.  Vertel niet te snel wat er te zien is, maar laat het de leerlingen zelf ontdekken.  Stel eventueel vragen om leerlingen erbij te betrekken.  Geef leerlingen eventueel kijk- en luisteropdrachten. Sterke kanten: Tijdens een presentatie kan ingespeeld worden op vragen en reacties van leerlingen. De beelden kunnen afzonderlijk bekeken worden, zodat indrukken beter kunnen beklijven en ingezoomd kan worden op details. Zwakken kanten:  



Het zelf maken van een PowerPoint kost veel tijd.

Een PowerPoint presentatie kan ook op diverse manieren: met geluid, effecten, hyperlinks, etc. De nadruk kan liggen op beelden of juist op het gesproken woord. Maar in het algemeen geldt: Een PowerPoint is een (sterk) visueel hulpmiddel en moet ook als zodanig ingezet worden. Tips bij het maken van een PowerPoint-presentatie:     

KISS-principe: Keep It Short and Simple. Laat alleen elementen (grafieken, diagrammen, voorbeelden) zien die het verhaal ondersteunen. Vormgeving: Zorg bij voorkeur voor steeds dezelfde vorm, zodat de presentatie een rustige, heldere uitstraling krijgt. Tekst: Zorg voor een goed leesbaar lettertype, gebruik alleen kernwoorden of korte zinnen (max 6 per slide). Gebruik contrasterende kleuren voor tekst en achtergrond. Gebruik geen té populaire muziek, dit kan de aandacht van de beelden afleiden. Begin met een pakkende dia: cartoon, stelling, etc.

Tips bij het presenteren:  Lees zo weinig mogelijk de tekst van het scherm, maar geef aanvullende informatie.  Kijk zo min mogelijk naar het scherm, maar juist naar de leerlingen.  Vertel niet te snel wat er te zien is, maar laat het de leerlingen zelf ontdekken.  Stel eventueel vragen om leerlingen erbij te betrekken.  Geef leerlingen eventueel kijk- en luisteropdrachten. Sterke kanten:  Tijdens een presentatie kan ingespeeld worden op vragen en reacties van leerlingen.  De beelden kunnen afzonderlijk bekeken worden, zodat indrukken beter kunnen beklijven en ingezoomd kan worden op details. Zwakken kanten: 

Het zelf maken van een PowerPoint kost veel tijd.

Interactievorm: Door interactievormen leren kinderen om:  Te overleggen.  Vragen te stellen  Te luisteren naar anderen.  Hun mening te verwoorden.

Opdrachtvorm: Opdrachtvormen zijn werkvormen die de leerlingen zoveel mogelijk zelfstandig uitvoeren. Bij deze werkvorm leren de leerlingen verbanden te leggen tussen basiskennis en de context. Het proces is belangrijk. Een goede opdracht geeft structuur, maar geeft wel ruimte voor een eigen planning en werkwijze. De opdrachtvormen zijn in drie groepen te verdelen:  Werkvormen die gericht zijn op studeren of onderzoeken. Bijvoorbeeld: o Verzamelen van informatie, uit een krant, archief, interview. o Verkennen. o Experimenten.  Werkvormen die gericht zijn op weergeven. Bijvoorbeeld: o Berichten; informatie geordend doorgeven. o Voordragen. o Uiteenzetten.  Werkvormen gericht op zelfstandig werken. Bijvoorbeeld: o Uitvoeren van een handeling. o Ontwerpen. o Maken van een werkstuk: een essay, een maquette, enz.

Samenwerkingsvormen en coöperatief leren: Samenwerkend leren staat de laatste jaren in de belangstelling. Waarom?     

Samenwerken is een belangrijke vaardigheid in de maatschappij. Samenwerkend leren leidt tot beter leren en een betere transfer naar nieuwe situaties. Samenwerkend leren heeft een positief effect op de onderlinge verhoudingen in een klas, het welbevinden, de eigenwaarde en de sociale ondersteuning. Samenwerkend leren heeft een goede invloed op de motivatie: de zelfefficiëntie, de leerdoel oriëntatie en de intrinsieke motivatie. Simpel gezegd: ze gaan gerichter aan het werk. Samenwerkend leren biedt ruimte voor het ontwikkelen van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid.

Bij samenwerkend leren ligt het accent op de volgende vaardigheden:  Goed en actief luisteren.  Uitleg geven.  Elkaar helpen.  Elkaar vragen stellen.  Samen beslissingen nemen.  Respect voor de ander.  Conflicten oplossen.  Iedereen erbij betrekken en verantwoordelijk maken.  Met en van elkaar leren door gestructureerd samenwerken. Samenwerkend leren is geen synoniem van werken in groepen. Bij echt samenwerkend leren is sprake van:     

Face-to-face interactie. Positieve onderlinge afhankelijkheid. Individuele aanspreekbaarheid. Samenwerkingsvaardigheden. Groepsprocessen.

Samenwerkingsvormen:

De Oversteek Omschrijving van de werkvorm: Je maakt 2 strepen met tape/lint of stoepkrijt (ligt aan de locatie) waar ongeveer 3 of 4 meter tussen zit. Tussen de 2 strepen noemen we de rivier en achter de 2 strepen is de oever .De bedoeling is dat de kinderen aan 1 kant van de oever gaan staan en dat ze met een aantal voeten aan de over kant moeten zien te komen. Doelen van de werkvorm: Communiceren, samenwerken en logica. Groepsgrootte: Ongeveer 12 personen, kan eventueel ook iets meer.

Tijdsduur:15 minuten. Benodigde materialen: Tape/lint of stoepkrijt. Ruimte: Tafels en stoelen aan de kant, genoeg ruimtel. Voorbereiding: Zorg dat je tape/lint en stoepkrijt bij je hebt. Want in een lokaal met vloerbedekking kun je geen tape gebruiken, maar wel lint en als het mooi weer is kun je het buiten doen met stoepkrijt. Werkwijze: Samenwerking en logica. Aandachtspunten/bijzonderheden: Het is de bedoeling dat ze samen gaan overleggen en samen een manier bedenken om aan de overkant te komen. Sterke kanten van de werkvorm: Samenwerking en logica. Zwakke kanten van de werkvorm: Er kunnen communicatie fouten optreden en frustraties.

De Kring Omschrijving van de werkvorm: De kinderen gaan in een kring staan en moeten samen van 0 tot 20 tellen, om de beurt en zonder te weten in welke volgorde. Als er twee stemmen door elkaar klinken moeten ze overnieuw beginnen. Hou in de gaten dat er geen ‘trucjes’ gebruikt worden. Doelen van de werkvorm: Concentratie en gevoel. Groepsgrootte: Ongeveer 10 t/m 20. Tijdsduur: Ongeveer 15 minuten. Benodigde materialen: Niets. Ruimte: Ruimte om een kring te maken dus eventueel tafels en stoelen aan de kant. Voorbereiding: Vragen maken bijvoorbeeld: Waarom werkte het wel of niet? Wat merkte je, wat beleefde je, wat dacht je? Moet je gaan nadenken, proberen te redeneren of op impulsen afgaan? Werkwijze: Concentratie. Aandachtspunten/bijzonderheden: Er mogen geen ‘trucjes’ gebruikt worden en er mag niet afgesproken worden wie er begint en wie daar na is etc. Sterke kanten van de werkvorm: Je leert je concentreren en samen iets te bereiken. Zwakke kanten van de werkvorm: Er kunnen ergernissen voorkomen, omdat ze misschien steeds overnieuw moeten beginnen.

De Meetlat Omschrijving van de werkvorm: Je pakt een meetlat of duimstok van ongeveer 2 meter en je laat kinderen op een rij staan, schouder aan schouder. Je laat de kinderen hun wijsvingers uitsteken, je legt de meetlat hierop. Je verteld ze dat ze de meetlat op de grond moeten leggen maar de meetlat moet recht blijven. Ze mogen hier wel bij praten. Bespreek dit na, waar lopen ze tegen aan en waarom etc. (ze mogen het materiaal niet vastpakken met 2 vingers etc.) Doelen van de werkvorm: Samenwerking. Groepsgrootte:10 t/m 20 Tijdsduur: Ongeveer 15 minuten.

Benodigde materialen: Meetlat of duimstok. Ruimte: Ruimte voor een rij, tafels en stoelen aan de kant bijvoorbeeld. Voorbereiding: Een meetlat/duimstok regelen. Werkwijze: Overleggen tot samenwerking. Aandachtspunten/bijzonderheden: Laat ze allemaal hun idee voorleggen, zodat niet 1 iemand de baas is. Sterke kanten van de werkvorm : Ze leren samenwerken en dingen bedenken hoe ze het beste kunnen doen. Zwakke kanten van de werkvorm : Er kunnen dingen fout gaan waardoor eventueel ruzie kan ontstaan.

VOORSTELLEN Omschrijving van de werkvorm: De leerlingen gaan in een rij staan tegen over jou. Je stelt steeds een vraag, waarbij ze zonder te praten een plek in de rij moeten kiezen. De vragen variëren: ga op volgorde van leeftijd zitten tot wie sport het leukst vind. Na elke vraag ga je het controleren. Voorbeelden van vragen: Wie heeft het langst een relatie, wie het kortst. Wie sport het meest, wie het minst. Wie lust graag fruit, wie helemaal niet. Doelen van de werkvorm: Concentreren. Groepsgrootte:10-30 leerlingen. Tijdsduur:5-30 minuten. Benodigde materialen:/ Ruimte: Klaslokaal ruimte tafels en stoelen aan de kant. Voorbereiding: Vragen bedenken die passen bij de doelgroep/groep waarmee je dit spel gaat doen. Werkwijze: Zonder te praten te raden waar jij komt te staan. Aandachtspunten/bijzonderheden: Er mag niet gepraat worden. Het meeste, grootste, oudste leerling moet links voor je staan(vooraan) en het minst, kleinste, jongste moet rechts (achteraan) staan. Sterke kanten van de werkvorm :/ Zwakke kanten van de werkvorm :/

Spelvormen:

Wat ben jij nou aan het doen? Omschrijving van de werkvorm: De leerlingen maken zelf 2 tallen, ze gaan tegen over elkaar staan. Leerling A maakt een gebaar van gitaar spelen, leerling B vraagt: ‘Wat ben jij nu aan het doen?’. Leerling A zegt(bijvoorbeeld): ‘Ik ben mijn haren aan het kammen’. Kind B maakt gelijk het gebaar van haren kammen. Dan vraagt leerling A:’Wat ben jij nu aan het doen?’ Dan zegt leerling B(bijvoorbeeld):’Ik poets mijn tanden’. Dan maakt leerling A meteen een gebaar van tanden poetsen. Enzovoort.. Het is dus de bedoeling dat ze andere dingen zeggen dan dat ze aan het doen zijn. Doelen van de werkvorm: Concentreren op wat de ander zegt en niet proberen af te lijden door de gebaren. Groepsgrootte: 10 t/m 26 (2 tallen)

Tijdsduur: 5 minuten, probeer dat ze zoveel mogelijk gebaren hebben gedaan(dus in een hoog tempo) Benodigde materialen:/ Ruimte: Speellokaal/Klaslokaal tafels en stoelen moeten dan wel aan de kant. Voorbereiding:/ Werkwijze: Luisteren, niet op gebaren leren te letten. Aandachtspunten/bijzonderheden: Zorg dat ze zoveel mogelijk gebaren maken, dus op hoog tempo. Sterke kanten van de werkvorm: Ze leren te letten op woorden en niet af te laten lijden door de beelden. Ze leren zich dus goed te concentreren. Zwakke kanten van de werkvorm: Er kunnen ergernissen voorkomen, bijvoorbeeld iemand doet wat de ander doet.

Hi ha hoe. Omschrijving: Maak een kring. Iedereen neemt een denkbeeldig samoeraizwaard in de handen, recht voor zich, klaar om te slaan. A begint: hij slaat met zijn zwaard richting B en schreeuwt:'Hi'. B weert de klap af door snel zijn zwaard omhoog te halen, en roept: 'Ha'. Maar het is tevergeefs: als B zijn zwaard boven zijn hoofd heeft, slaan zijn buren, C en D, hem met hun zwaard in de buik en roepen: 'Hoe'. Maar B is niet dood: hij slaat direct met zijn zwaard richting E en schreeuwt: 'Hi'. E weert de klap af door snel zijn zwaard omhoog te halen en 'Ha' te roepen. Het doel: De personen weer even wat energie geven. De groepsgrootte: 12 – 25 personen. De tijdsduur: 15 minuten. Materialen: Er zijn geen materialen benodigd. De ruimte: Een lokaal, gymlokaal of gewoon buiten. De voorbereiding: Er is geen voorbereiding voor nodig. De werkwijze: Eerst wordt er uitgelegd wat er gaat gebeuren en wat de spelregels zijn. Daarna begint het spel. Iemand moet gaan zitten als diegene af is. Je bent af als je te laat bent met de ‘hoe’ en als je iets verkeerd zei of een verkeerde beweging maakte. De laatste 3 overgeblevenen zijn de winnaars. Aandachtspunten: Het wordt snel saai voor iemand die af is. De sterke kanten: Het is een goed spel om even wat energie op te doen. De zwakke kanten: Degene die al lang af zijn vervelen zich vaak.

De Vuist Omschrijving van de werkvorm: De kinderen gaan in een kring staan en één iemand gaat in het midden staan. De gene die in de kring staat gaat gebaren maken, maar kan af en toe iets anders zeggen dan hij/zij op dat moment doet. De bedoeling is dat de kinderen in de kring de gebaren na doen en niet reageren op het geluid. Doelen van de werkvorm: Kijken of de kinderen reageren op geluid of op beeld. Groepsgrootte: twaalf tot vijfentwintig personen. Tijdsduur : Ongeveer 5 minuten. Benodigde materialen: niets Ruimte: genoeg ruime, tagels en stoelen aan de kant voor de kring. Voorbereiding: Bedenk van te voren wat je gaat zeggen en wat je uit wilt beelden. Je kunt er ook een thema aan verbinden. Werkwijze: Met beelden en geluid. Aandachtspunten/bijzonderheden: Zorg dat de kinderen elkaar niet gaan uitlachen en dat iedereen leuk mee doet.

Sterke kanten van de werkvorm: Bij dit spel doet iedereen iets en ontdek je waar je het best op reageert. Dit kan invloed hebben op een manier van leren, de leraren kunnen zich hier dan ook op aanpassen. Zwakke kanten van de werkvorm: Bijvoorbeeld bij een doelgroep als peuters en kleuters kan er uitgelachen worden als iemand op geluid reageert in plaats van op beelden.

Doodskreet. Omschrijving: Zet de deelnemers in een kring, met het hoofd naar beneden. Tel tot drie. Bij drie kijkt iedereen iemand anders uit de kring aan. Als die toevallig ook naar hem kijkt, slaken ze beiden een afgrijselijke kreet en vallen zo theatraal mogelijk dood neer. Dit gaat door tot iedereen dood is. Het doel: Energie opdoen door even lekker gek te doen. De groepsgrootte: Er is niet echt een groepsgrootte aan verbonden. De tijdsduur: 5 minuten. Materialen: / De ruimte: Een lokaal. De voorbereiding: De stoelen en tafels aan de kant zetten. De werkwijze: Eerst uitleggen wat er gaat gebeuren en wat de regels zijn. Daarna laat je de deelnemers een kring maken en laat het spel beginnen. Iedereen moet naar beneden kijken, op drie kijken ze op naar iemand en als diegene terugkijkt vallen jullie zo theatraal mogelijk dood neer. Dit gaat door tot iedereen dood is. Aandachtspunten: / De sterke kanten: Energie opdoen. De zwakke kanten: Mensen met een beperking of blessure kunnen zich soms niet neer laten vallen.

Sommen Gooien Omschrijving van de werkvorm: De kinderen leren hoofdrekenen doormiddel van de bal over te gooien. Je kan dit toepassen als de kinderen de tafels moeten leren of delen. Doelen van de werkvorm: Het doel is dat de kinderen snel op een antwoord kunnen komen. Dus hierdoor de tafels snel leren kennen. Groepsgrootte: Je kan dit met de gehele klas doen dus tot ongeveer 20 personen Tijdsduur: De tijdsduur is minimaal 10minuten maar dat ligt geheel aan jezelf en aan hoe snel de kinderen kunnen antwoorden. Benodigde materialen: Een zachte bal, één die je ook gebruikt met trefbal. Ruimte: Dit kan je gewoon in het klaslokaal doen, je moet de kinderen gewoon voor hun eigen tafel laten staan of achter de stoel. Voorbereiding: Een tafel kiezen waarmee de klas op dat moment mee bezig is. Een bal regelen dat kan via de gymzaal of het pleinhok. Werkwijze: eerst de uitleg geven. Dan de kinderen voor/achter de tafel laten staan. Een vraag stellen, bal naar leerling gooien en zodra deze vangt moet hij/zij antwoorden. Als ze het fout hebben moeten ze zitten. Aandachtspunten/bijzonderheden: het is erg belangrijk dat alle kinderen een beurt krijgen, dus probeer overzicht te houden. Het is ook erg belangrijk dat jij zacht de bal gooit en de kinderen hem dan weer zachtjes naar jou terug gooien. Het moet geen trefb...


Similar Free PDFs