Verplichte opgaven - Extra oefenopgaven voor zuur-basen/chemisch rekenen uit cursuswijzer 2016-2017 met rekenopgaven en uitlegvragen met antwoorden. PDF

Title Verplichte opgaven - Extra oefenopgaven voor zuur-basen/chemisch rekenen uit cursuswijzer 2016-2017 met rekenopgaven en uitlegvragen met antwoorden.
Course Apotheker en geneesmiddel
Institution Universiteit Utrecht
Pages 2
File Size 73.1 KB
File Type PDF
Total Downloads 223
Total Views 664

Summary

Opgaven cursuswijzer Overige vragen voor zelfstudie en eventueel voor WC5 zuren en basen A1. Wat gebeurt er wanneer je HCl oplost in water? A2. Welke deeltje neemt een proton op (staat een proton af) indien NaOH (HCl) wordt opgelost in water? A3. Wat gebeurt er indien een oplossing van HCl gemengd w...


Description

Opgaven zuur-basen cursuswijzer Overige vragen voor zelfstudie en eventueel voor WC5 Wrap-up zuren en basen A1. Wat gebeurt er wanneer je HCl oplost in water? A2. Welke deeltje neemt een proton op (staat een proton af) indien NaOH (HCl) wordt opgelost in water? A3. Wat gebeurt er indien een oplossing van HCl gemengd wordt met een oplossing van Na 2CO3 en welk gas ontstaat hierbij? A4. Is H2SO4 het geconjugeerde zuur van (SO4)2-? Verklaar je antwoord. A5. Wat is het verschil tussen Ka en pKa? A6. Rangschik de volgende zuren in sterkte, begin met het sterkste zuur: ethaanzuur Ka = 1,8·10-5, mierenzuur Ka = 1,8·10-4, boorzuur Ka = 7,3·10-10, zwaveligzuurKa = 1,2·10-2, benzoëzuur Ka = 6,3·10-5. A7. Is het geconjugeerde zuur van een sterke base: zeer sterk, sterk, zwak, of zeer zwak? Verklaar je antwoord. A8. Schrijf het dissociatie-evenwicht op van de volgende zwakke zuren (geef alleen de eerste stap in deze reactievergelijking): (a) HNO2 (b) H3PO4 (c) (HCO3)- (d) (HPO4)2B1. Rangschik de volgende oplossingen naar oplopende p H: citroensap, accuzuur, maagsap, gootsteenontstopper, cola, melk, kraanwater, bloed, zeepoplossing, speeksel. B2. Bereken de [(H3O)+] in een oplossing van HCl bij een pH = 1,5; bereken de [(OH)-] in een oplossing van KOH bij pH = 12,5 B3. Bereken de pH van de oplossing die verkregen wordt indien 38,0 mL van een 0,00200 M HCl oplossing gemengd wordt met 40,0 mL 0,00180 M NaOH. B4. Bereken de pH van een oplossing die zowel 0,100 M HCl als 0,125 M azijnzuur bevat. Wat is de concentratie van het acetaat anion in deze oplossing. C1. Wat is het kenmerkende onderscheid tussen een gebufferde oplossing en een niet-gebufferde oplossing? C2. Jij wilt een buffer maken die bij een zure pH buffert, je studiegenoot zegt dat dit niet kan omdat een buffer een neutrale pH in stand houdt. Wie heeft gelijk? Verklaar je antwoord. C3. Bereken de pH van een buffer die is samengesteld uit oplossingen van 0,100 mol/L azijnzuur en 0,225 mol/L natriumacetaat. C4. Bereken de pH indien deze hoeveelheid HCl oplossing wordt toegevoegd aan 125 mL water. D1. Omschrijf de termen ‘equivalentiepunt’ en ‘eindpunt’ met betrekking tot een zuur-base titratiecurve. D2. Indien zoutzuur wordt getitreerd met een natriumhydroxide oplossing, wat is dan de p H van de oplossing op het equivalentiepunt? D3. Indien azijnzuur wordt getitreerd met een natriumhydroxide oplossing, wat is dan de p H van de oplossing op het equivalentiepunt? D4. Voor de titratie van 25,00 mL van 0,1000 M azijnzuur wordt een 0,1000 M NaOH oplossing gebruikt. Bereken de pH van de oplossing (a) voordat NaOH is toegevoegd, (b) nadat 10,00 mLNaOH is toegevoegd, (c) wanneer de helft van het aanwezige azijnzuur geneutraliseerd is, (d) op het equivalentiepunt.

A1 Dissocieert in een H+ en in een Cl- deeltje. Vindt er volledige dissociatie plaats dan spreekt men van een sterk zuur en hierbij is de pKa12). B2 H3O+º 0,032 mol/L; OH-= 0,032 mol/L B3 pH = 4,29. B4 pH = 1; [Ac-] = 2,18·10-5 mol/L. C1 In een gebufferde oplossing zal de pH weinig veranderen indien een kleine hoeveelheid zuur of base wordt toegevoegd, dit in tegenstelling tot een niet-gebufferde oplossing. Bovendien verandert de pH van een buffer-oplossing niet indien deze verdund wordt. C2 Een buffer-oplossing wordt bereid hetzij uit een zwak zuur in combinatie met het zout van de geconjugeerde base, bijvoorbeeld azijnzuur en natriumacetaat, hetzij uit een zwakke base in combinatie met het zout van het geconjugeerde zuur, bijvoorbeeld ammonia (NH 3 in water) en ammoniumchloride (NH4Cl). De combinatie van zuur/geconjugeerde base of base/geconjugeerd zuur bepaalt uiteindelijk de pH waarbij de buffer optimaal werkt. Je studiegenoot heeft dus ongelijk. C3 pH= 5,11. C4 pH = 1,78. D1 Equivalentiepunt: is het punt waar de totale hoeveelheid (aanwezig) zuur precies gelijk is aan de totale hoeveelheid (toegevoegde) base. Het eindpunt is het punt waarbij de zuur-base indicator verandert van kleur en bij een juiste keuze van de indicator is het eindpunt in overeenstemming met (een goede benadering van) het equivalentiepunt. D2 Precies 7 D3 groter dan 7 D4 (a) pH = 2,88, (b) pH = 4,58; (c) pH =4,76...


Similar Free PDFs