Vocabulaire Examens eerste semester - Quartier Français - 3e middelbaar PDF

Title Vocabulaire Examens eerste semester - Quartier Français - 3e middelbaar
Course Frans
Institution ASO
Pages 27
File Size 130.4 KB
File Type PDF
Total Downloads 73
Total Views 137

Summary

Vocabulaire Examens eerste semester - Quartier Français - 3e middelbaar...


Description

Zwemmen = Nager zwemmen = nager zwaar wegen = peser lourd zuinig, voordelig = économique Zitten, jullie! = Asseyez-vous! Zit! = Assieds-toi! zingen = chanter zijn = être zij zien = ils voient zien , opmerken = apercevoir zien = voir zich wassen = se laver zich voegen bij, aansluiten bij = rejoindre zich vermaken = s'amuser zich verkleden = se déguser zich uitkleden = se déshabiller zich orriënteren = s'orienter zich ontspannen = se détendre zich kammen = se peigner zich interesseren voor iets = s'intéresser à quelque chose zich haasten = se dépecher zich goed/slecht voelen = se sentir bien/mal zich bedienen van = se servir de zich aansluiten = rejoindre zich aankleden = s'habiller zeldzaam = rare zeker niet = sûrement pas zeker (niet) = certainement (pas) zeggen = dire zeer geboeid zijn door (v) = être passionnée de zeer geboeid zijn door (m) = être passionné de

ze was gaan zitten = elle s'est assis (se- altijd être); elle s'est assis ze kwam = elle viendrait ze is gekomen = elle est venue ze heeft verboden = elle a interdit (dire-->uitondering); elle a interdit ze heeft geschreven = elle a écrit ze heeft gemoeten (devoir) = elle a dû worden = devenir Wisselen = Changer willen = vouloir wij zien = nous voyons wij geloven = nous croyons weten = savoir Werpen = jeter; lancer werken = travailler welkom heten = souhaiter la bienvenue Wegen = Peser Wees lief!(1 persoon) = Sois gentille! weer vertrekken = repartir weer op zijn plaats zetten = remettre [b]WANNEER EEN SUPERLATIEF MET EEN ADVERBE IS IS HET !ALTIJD![/b] ... +plus/moins +adverbe = le wakker worden, ontwaken = se réveiller wachten = attendre Waarvoor dient ...? = a quoi sert ...? Waarvoor dienen ...? = a quoi servent ...? vuur maken = faire du feu vullen = remplir vuilmaken , vervuilen = salir vragen = demander Vooruitgaan = Avancer voorstellen = proposer

voor imparfait is er maar 1 uitzondering -->"zijn",geef alle vormen = étais , étais ,était , étions , étiez , étaient Voor de feesten altijd met le/la/les/l' behalve voor?? = Noël , Pâques volledig = complètement volgen = suivre voelen , ruiken = sentir vinden = trouver vieux/une maison = une vieille maison verzorgen = soigner vervuilend = polluant; polluant(e) vervuilen (ww) = polluer vervuilen = polluer vervuild (mannelijk & vrouwelijk) = polluant(e); polluant , polluante vervolgens = ensuite vervoegen = rejoindre vertrekken = partir vertalen = traduire vert/un paysage = un paysage vert verstuiven = pulviriser verschijnen, zichtbaar worden = apparaître verschijnen , zichtbaar worden = apparaître vermijden = éviter vermageren, mager worden = maigrir verliezen = perdre verlaten, onbewoond = désert; désert(e) verlaten (bn)-->v = déserte verlaten (bn)-->m = désert verlaten = quitter verkrachten = violer verkopen = vendre Verhuizen = Déménager

vergeten = oublier verdedigen = défendre verbieden (2) = défendre , interdire Verbeteren = Corriger veel kosten = coûter cher vechten = se battre vastmaken = attacher vasthouden = tenir vallen = tomber un (oud) père = vieux un (oud) arbre = vieil un (nieuw) frère = nouveau; un nouveau frère un (nieuw) appartement = nouvel un (mooi --> niet joli) hôtel = bel un (mooi --> niet joli) chien = beau uitwasbaar = lavable uitvinden = inventer Uitvegen = Effacer uitstrijken = étaler uitstappen = descendre uitslapen = faire la grasse matinée uitgangen voor futur simple = ai , as , a , ons , ez , ont uitgangen voor conditionnel présent = ais , ais , ait , ions , iez , aient uitgaan, naar buiten gaan = sortir uiteindelijk = finalement uitblazen = souffler u adjectief komt [b]VOOR[/b] u substantief als het ... adjectieven zijn en als het ... zijn = veel gebruikte , rangtelwoorden u adjectief komt [b]ACHTER[/b] u substantief als het ... zijn , als het ... zijn en ook als het alle ... adjectieven zijn = nationaliteiten , kleuren , andere toelaten = permettre toekomstige (m)--> bijvoeglijknw = futur

toekomstige (f)--> bijvoeglijknw = future terugzien = revoir Terugwerpen = Rejeter terugnemen = reprendre terugkomen = revenir teruggeven = rendre terugbrengen van iemand = reconduire terug uitstappen = redescendre terug opvullen = recharger terug naar beneden gaan = redescendre tenslotte = enfin telefoneren = téléphoner tegelijkertijd = en même temps te paard = à cheval (het heeft minder dan 4 wielen-->à); à cheval synoniem: une présentation = une exposition synoniem: un jeune qui fait un stage = un stagiaire synoniem: prépare (in de keuken) = cuisine synoniem: nager = la natation synoniem: descendre au fond de l'eau = plonger studeren = étudier stromend water = l'eau courante strelen = caresser stevig = solide spreken = parler spelen = jouer spektakel = spectacle sorteren (2) = trier , faire le tri soms = parfois smelten = fondre slecht-> Adjectief-->... , Adverbe-->... = mauvais(e)(s) , mal slapen = dormir

slaan / verslaan = battre Sinterklaas = La Saint-Nicolas singulier--> travail , pluriel-->... = travaux singulier--> prix , pluriel-->... = prix singulier--> nez , pluriel-->... = nez singulier--> jeu , pluriel-->... = jeux singulier--> français , pluriel-->... = français singulier--> cheval , pluriel-->... = chevaux singulier--> beau , pluriel-->... = beaux signaalwoorden = des connecteurs schrijven = écrire Schoonmaken = nettoyer schillen (ww) = éplucher schijnen, schitteren = briller rood worden = rougir roken = fumer Roepen, bellen = Appeler rijden, rollen = rouler Reuze , les géants , Gayant , une vraie vie = Douai rekruteren = recruter regenen = pleuvoir redden = sauver recycleren, hergebruiken = recycler recycleerbaar = recyclable raken = toucher proberen = Essayer premier/la personne = la première personne pointu/le nez = le nez pointu Pinksteren valt [b]ALTIJD[/b] op een ... (in het FR) = dimanche Pinksteren = La Pentecôte peperkoek = pain d'épice

pasta = les pâtes passé composé bij "zijn" = été passé composé bij "zien" = vu passé composé bij "zeggen" = dit passé composé bij "willen" = voulu passé composé bij "weten" = su passé composé bij "vasthouden" = tenu passé composé bij "schrijven" = écrit passé composé bij "nemen" = pris passé composé bij "lezen" = lu passé composé bij "leggen" = mis passé composé bij "kunnen,mogen" = pu passé composé bij "komen" = venu passé composé bij "kennen" = connu passé composé bij "hebben" = eu passé composé bij "gaan zitten" = s'assis passé composé bij "falloir" = fallu passé composé bij "drinken" = bu passé composé bij "doen,maken" = fait passé composé bij "devoir" = dû Pasen valt [b]ALTIJD[/b] op een ... (in het FR) = dimanche Pasen = pâques overlopen = parcourir overleven = survivre overdrijven = exagérer opstaan = Se lever opsporingsbericht = Avis de recherche opruimen = Ranger opladen, bijvullen = recharger oplaadbaar, bijvulbaar = rechargeable Opheffen (bv. hand in de klas) = Lever

ophalen (ww) = ramasser openen = ouvrir op basis van = à base de oorlog voeren = faire la guerre ontvangen , krijgen = recevoir ontvangen = accueillir ontsnappen(2) = s'enfuir , fuir ontmoeten = rencontrer ontmijnen = déminer onthouden = retenir ontdekken = découvrir ongelijk hebben = avoir tort ondekken = découvrir omgaan met iets , behandelen = manipuler om te eindiggen = pour finir om te beginnen = pour commencer om het even wat = n'importe quoi nuttig = utile nouveau/des romans = de nouveaux romans noir/le costume = le costume noir Nieuwjaarsdag = Le jour de l'An niet giftig = non toxique nemen = prendre nadenken = réfléchir naar huis gaan, thuiskomen = rentrer naar het buitenland gaan = aller à l'étranger naar boven gaan, stijgen = monter naar beneden gaan = descendre [b]NA EEN [red]HVLHEID [/red]!ALTIJD! ... (bv. un kilo ... pommes)[/b] = de mooie huizen = [b]de[/b] belles maisons mogen,kunnen = pouvoir

moeten (2) = devoir , falloir minder inktvulling = moins de cartouche met de boot = en bateau (je kan er in zitten --> en); en bateau mengen = mélanger men mag = on peut meenemen = emmener meebrengen = apporter mauvais/un film = un film mauvais masculin--> vieux , féminin-->... = vieille masculin--> sympa , féminin-->... = sympa masculin--> sec , féminin-->... = sèche masculin--> nouveau , féminin-->... = nouvelle masculin--> long , féminin-->... = longue masculin--> gros , féminin-->... = grosse masculin--> gentil , féminin-->... = gentille masculin--> faux , féminin-->... = fausse masculin--> doux , féminin-->... = douce masculin--> blanc , féminin-->... = blanche masculin--> beau , féminin-->... = belle masculin--> bas , féminin-->... = basse luisteren naar = écouter luid/stil spreken = parler haut/bas luid roepen = crier fort lopen = courir long/une promenade = une longue promenade lijm = de la colle liegen = mentir lezen = lire leven = vivre les articles contractés--> "samengetrokken lidwoorden" --> NAAR + DE , VAN + DE , AAN + DE ,...--> ... +... , ...+... , ...+... , ...+... = au , aux , du , des; à le , à les , de le , de les

les articles ... (-->onbepaald lidwoord) :[b] ... , ... , ...[/b] = indéfinis , un , une , des les articles ... (-->naar de , van de , aan de ,... of gwn vast (zoals "un bain au soleil"--> een "zonnebad")) : [b]... , ... , ... , ... = contractés , au , aux , du , des les articles ... (-->eten , iets wat je niet kan tellen) : [b]... , ... , ... , ... = partitifs , du , de la , des , de l' les articles ... (-->bepaald lidwoord) : [b]... , ... , ... , ...[/b] = définis , le , la , les , l' leren = apprendre Leiden naar, leiden tot = Mener leggen = mettre Laten we zitten! = Asseyons-nous! lachen = rire kopen = acheter komen = venir kijken naar = regarder kiezen = choisir Kerstmis = Noël kennen = connaître jullie hebben meer macht dan jullie denken = vous avez plus de pouvoir que vous ne le penser joli/une maison = une jolie maison je moet [b]!ALTIJD![/b] un article défini schrijven bij (7) = datums , feesten , talen , landen , titels+naam (standen-> bv. le roi Albert) , lichaamsdelen , kleuren inschrijven = inscrire inpakken, verpakken = emballer inpakken = emballer inkt = de l'encre inhouden = contenir in, van = en in Mexico = au Mexique (uitzondering!!!!); au Mexique in Marokko = au Maroc (mannelijk--> geen e op het einde --> altijd au) in het dagelijkse leven = dans la vie quotidienne in de zomer = en été (klinkerbotsing); en été in de winter = en hiver (klinkerbotsing); en hiver in de Verenigde Staten = aux Etats-Unis (meervoud); aux Etats-Unis

in de lente = au printemps (geen klinkerbotsing); au printemps in de koelkast = au réfigérateur in de herfst = en automne (klinkerbotsing); en automne in Cambodge = au Cambodge (uitzondering!!!!); au cambodge in Brussel = à Bruxelles (een stad altijd à); à Bruxelles in België = en Belgique (vrouwelijk --> een e op het einde --> altijd en); en Belgique imparfait vorm je door de nous vorm -ons te doen+... = ais , ais , ait , ions , iez , aient ik zou willen = je voudrais ik zou hebben = j'aurais ik zal willen = je voudrai ik zal gaan = j'irai ik was = j'étais ik schrijf jouw = je t'écris ik ken = je connais ik heb gezeten = je me suis assis (se- altijd être); je me suis assis ik heb bang van honden = j'ai peur des chiens ik ga straks NIET gaan zitten = je ne vais pas s'asseoir ik ga straks gaan zitten = je vais s'asseoir ik ben zojuist gaan zitten = je viens de s'asseoir ik ben niet zojuist gaan zitten = je ne viens pas de s'asseoir iets [b][u][red][/u][/red] !ALTIJD! article ... --> ... , ... , ... , ... = défini , le, la , l' , les houden van = aimer horen = entendre Hopen = espérer hoe adverbe met -MENT maken als "mannelijke vorm eindigt op medeklinker" = vrouwelijk maken +MENT; vrouwelijke vorm +MENT hoe adverbe met -MENT maken als "mannelijke vorm eindigt op klinker" = mannelijk maken +MENT; mannelijke vorm +MENT hoe adverbe met -MENT maken als "mannelijke vorm eindigt op -ent" = -ent --> -emment hoe adverbe met -MENT maken als "mannelijke vorm eindigt op -ant" = -ant --> -amment hij kent = il connaît Heten = s'appeler

het zwemmen = la natation het zwembad = la piscine het zuiden van Frankrijk (2) = le midi de la France , le sud de la France het zeilen = la voile het zal regenen = il pleuvra het woud = la forêt het windsurfen = le planche à voile het wielrennen = le cyclisme het water in de mond = l'eau à la bouche het volstaat... = il suffit de... het vieruurtje (2) = le goûter , le casse-croûte het verblijf = le séjour het vak = la matière het uurwerk = la montre het turnen = la gymnastique het toneelgezelschap = la troupe de théâtre het toneel = le théâtre het team = une equipe het schermen = l'escrime (f) het regent = il pleut het recept = la recette het pretpark = le parc d'attractions het plakt = ça colle het penseel = le pinceau het paardrijden = l'équitation het nietjesmachine = l'agrafeuse het nietje = l'agrafe het milieu = l'environnement het landschap = le paysage het klimmen = l'escalade (f) het is de moeite (2) = ça vaut le coup , ça vaut la peine

het hout / het bos = le bois het hout = le bois het gezelschapsspel = le jeu de société het eiland = l'île het duiken = la plongée het drummen = la batterie het drinkkarton = la brique het dansen = la danse het buitenland = l'étranger het boogshieten = le tir à l'arc het beroep = la profession het avontuur = l'aventure het afval (2) = les ordures , les déchets herlezen = relire herkennen = reconnaître Herhalen = répéter helpen = aider hebben = avoir haten, een hekel hebben aan = détester hard werken = travailler dur grote wagens = [b]de[/b] grandes voitures groot worden = grandir Gooien = Lancer; jeter goed-> Adjectief-->... , Adverbe-->... = bon(ne)(s) , bien goed/slecht ruiken = sentir bon/mauvais goed zijn voor, deugd doen aan = faire du bien à glimlachen = sourire gitaar spelen = jouer de la guitare gisteren = hier giftig = toxique gieten = verser

gesteund door = porté par gerecycleertn papier = du papier recyclé genezen = guérir geloven = croire gelijkaardig , hetzelfde = pareil gelijk hebben = avoir raison geliefkoosd, lievelings- = préféré gehoorzamen = obéir gebruiken (2) = employer , utiliser ge hebt 4 soorten adverbes--> adverbe de ... , adverbe de ... , adverbe de ... , les adverbes très ... = lieu , temps , quantité , courants; place , temps , quantité , courants gaan zitten = s'asseoir gaan vissen = aller à la pêche gaan slapen = se coucher gaan = aller français/une recette = une recette française frais/un oignon = un oignon frais fabriceren = fabriquer Eten = Manger enorm = énormément Ellen is slimmer dan Bart = Ellen est plus intelligente que Bart Ellen is minder groot dan Bart = Ellen est moins grande que Bart Ellen is even leuk als Bart = Ellen est aussi chouette que Bart eindigen, voltooien = finir efficiënt(v) = performante efficiënt(m) = performant eerst = d'abord eergisteren = avant-hier een zus = une fille; une soeur een zucht = un soupir een zoon = un fils

een zangeres = une chanteuse een zanger = un chanteur een woud = une forêt een weduwnaar = un veuf een weduwe = une veuve een wapen = une arme een vul potlood = un portemine een vrouw = une femme een vrijwilliger (m) = un volontaire een vrijwilliger (f) = une volontaire een vriendin = une copine een vriend (niet "un ami") = un copain een vraag stellen = poser une question een vorming = une formation een voordeel = un avantage een voetgangster = une piétonne een voetganger = un pieton een voetbalster = une footballeuse een voetballer = un footballeur een vluchteling (m) = un réfugi een vluchteling (f) = une réfugie een vlek = une tache een verpleger = un infirmier een verpleegster = une infirmiere een verpakking = un emballage een verleidster = une séductrice een verleider = un séducteur een verkoper = un vendeur een verkoopster = une vendeuse een veldfles , drinkbus = une gourde een vader = un père

een uitdaging = un défi een tweeling zus = une jumelle een tweeling broer = un jumeau een Turkse = une Turque een Turk = un Turc een troep , een legereenheid = une troupe een toekomst = un avenir een tijgerin = une tigresse een tijger = un tigre een tiener (m) = un adolescent een tiener (f) = une adolescente een tiener = un adolescent; un adolescent(e) een telefoonboek = un annuaire een teef (vrouwelijke hond) = une chienne een tante = une tante een stuk speelgoed = un jouet een stomme(v) = une mulette een stomme(m) = un muet een stoet , een optocht = un défilé een stift = un feutre een stier = un taureau een ster = une étoile een stapel / een batterij = une pile een sportievelinge = une sportive een sportieveling = un sportif een sport beoefenen = pratiquer un sport een speler = un joueur een speelster = une joueuse een slagersvrouw = une bouchère een slager = un boucher een schelp = une coquille

een schaatster = une patineuse een schaatser = un patineur een reus = un géant een reu (mannelijke hond) = un chien een reclame = une publicité een pruik = une perruque een producente = une productrice een producent = un producteur een prinses = une princesse een prins = un prince een priester = un prêtre een peter = un parrain een oude vrouw = une vieille een oude man = un vieillard een onderwijzeres = une institutrice een onderwijzer = un instituteur een nonkel = un oncle een nietjesmachine = une agrafeuse een nietje = une agrafe een nicht = une nièce een neef = un neveu een nadeel = un désavantage een monitrice = une monitrice een monitor = un moniteur een moeder = une mère een meter = une marraine een merrie = une jument een mengsel = un mélange een meesteres = une maitresse een meester = un maitre een masker = un masque

een man = un homme een leven leiden = mener une vie een leugenaarster = une menteuse een leugenaar = un menteur een leger = une armée een leeuwin = une lionne een leeuw = un lion een leefomgeving = un environnement een kruidenierster = une épicière een kruidenier = un épicier een kostuum = un costume een koningin = une reine een Koning = un roi een koekdoosje (2) = une boîte à casse-croûte , une boîte à goûter een koekdoosje = une boîte à casse-croûte een koe = une vache een knoflookteentje = une gousse d'ail een kip = une poule een kijkster = une spectatrice een kijker = un spectateur een kelnerin = une serveuse een kelner = un serveur een keizerin = une impératrice een keizer = un empereur een kattin = une chatte een kater = un chat een kapster = une coiffeuse een kapper = un coiffeur een kampioene = une championne een kampioen = un champion een kamp/verblijf = un séjour

een jongeman = un jeune homme een jong meisje = une jeune fille een jeugdbeweging = un mouvement de jeunesse een Italiaanse = une Italienne een Italiaan = un Italien een inlichting/extra info = un renseignement een inktbuisje = une cartouche d'encre een Indische = une Indienne een Indiër = un Indien een hut = une cabane een hoop (van) = un tas de een hertogin = une duchesse een hertog = un duc een hengst = un étalon een heldin = une héroine een held = un héros een heer = un monsieur een handeling = un geste een haan = un coq een grootvader = un grand-père een grootmoeder = une grand-mère een Griekse = une Grecque een Griek = un Grec een gravin = une Comtesse een graaf = un comte een godin = une déesse een god = un dieu een gezelschapspel = un jeu de société een gezelin = une compagne een gezel = un compagnon een geweer = un fusil

een gevecht(2) = une bataille , une lutte een gek (v) = une folle een gek (m) = un fou een gedrag = une attitude een gastvrouw = une hotesse een gastheer = un hote een ezelin = une anesse een ezel = un ane een Europese = une Européenne een Europeaan = un Européen een eiland = une île een echtgenote (2) = une femme , une épouse een echtgenoot (2) = un époux , un mari een dwaze (v) = une sotte een dwaze (m) = un sot een duizendtal (van) = un millier de een duikster = une plongeuse een duiker = un plongeur een drama = un drame een doel (bv. prof voetballer worde) = un objectif een dochter = une fille een deeg = une pâte een danseres = une danseuse een danser = un danseur een consumente = une consommatrice een consument = un consommateur een christen (v) = une chrétienne een christen (m) = un Chrétien een brooddoos = une boîte à tartines een broer = un frère een brikje = une brique

een boerin = une paysanne een boer = un paysan een boekentas = un cartable een bewaker = un gardien een bewaarmiddel,een conserveermiddel = un conservateur een bewaakster =...


Similar Free PDFs