Vocabulaire Examens tweede semester - Quartier Français - 3e middelbaar PDF

Title Vocabulaire Examens tweede semester - Quartier Français - 3e middelbaar
Course Frans
Institution ASO
Pages 12
File Size 58.3 KB
File Type PDF
Total Downloads 34
Total Views 186

Summary

Vocabulaire Examens tweede semester - Quartier Français - 3e middelbaar...


Description

qui a beaucoup de fantaisie (wie veel fantasie heeft) = créatif loyal (loyaal - betrouwbaar) = fidèle tranquillle (rustig, kalm) = calme qui aime la compagnie des autres (iemand die het gezelschap van anderen graag heeft is ...) = sociable durable (stabiel, duurzaam) = stable autonome (autonoom, onafhankelijk) = indépendant qui ne s'adresse pas facilement à quelqu'un d'autre (verlegen) = timide perfectionistisch = perfectionniste positief = positif vrijgevig = généreux; généreuse je interesseert je aan veel dingen = tu t'intéresses à beaucoup de chose je houdt er niet van dat men je bevelen geeft = tu n'aimes pas qu'on te donne des ordres geld interesseert je niet en je houdt ervan anderen te helpen = l'argent ne t'intéresse pas et tu aimes aider les autres je weet heel goed wat je wil = tu sais très bien ce que tu veux het gaat helemaal niet meer = ça ne va plus du tout ik was waanzinnig jaloers = j'étais follement jalouse het gaat helemaal niet goed = ça ne va pas bien du tout ik voel me echt ongelukkig (m) = je me sens vraiment malheureux ik voel me echt ongelukkig (v) = je me sens vraiment malheureuse ik voel me echt een mislukkeling (m) = je me sens vraiment nul ik voel me echt een mislukkeling (v) = je me sens vraiment nulle ik heb nooit geluk = je n'ai jamais de chance Ik heb er genoeg van (2) = j'en ai assez , j'en ai marre mijn scheetje toch = mon pauvre je hebt echt geen geluk = tu n'as vraiment pas de chance laat je niet gaan = ne te laisse pas aller veel moed/goede moed = bon courage raap u moed bij elkaar = prends ton courage à deux mains maak je geen zorgen (2) = ne t'en fais pas , ne t'inquiète pas dat is jammer = c'est dommage

dat is stom = c'est bête dat is lelijk = c'est moche het stoort me = ça m'ennuie het ambeteerd me = ça m'embête het ergert me = ça m'énerve het hangt me mijn voeten uit = ça me casse les pieds dat maakt mij lastig = ça me met en colère het is hard = c'est dur het is moeilijk = c'est difficile het is vervelend = c'est énervant het is ambetant = c'est embêtant jammer genoeg, ... = malheureusement, ... het is niet grappig = ce n'est pas drôle het puistje = le bouton het cijfer = le chiffre de hartsrubriek = le courrier du coeur het bevel = l'ordre (m) de partner = le/la partenaire de vrijwilliger = le volontaire het gezelschap = la compagnie het vertrouwen = la confiance het snoepje, de versnapering = la friandise verliefd = amoureux, amoureuse wanhopig = désespéré trouw = fidèle onafhankelijk = indépendant belachelijk = ridicule oprecht = sincère sociaal = sociable schuchter = timide verdraagzaam = tolérant

aanraden = conseiller (de); conseiller troosten = consoler smelten (voor) = craquer (pour) bekritiseren = critiquer ruzie maken = se disputer aanmoedigen = encourager versieren = draguer (zich) verontrusten = (s')inquiéter zich storten op = se jeter sur klagen = se plaindre bevallen, aanstaan = plaire (à) zagen, zeuren = râler breken, het uitmaken met = rompre (avec) verleiden = séduire waanzinnig = follement in de grond = au fond Dat is mijn ding niet! = Ce n'est pas mon truc! Zo erg is dat niet! = Ce n'est pas si grave que ça! z'n voeten uithangen = casser les pieds ik heb er genoeg van = j'en ai marre ik kan er niets aan doen = je n'y peux rien mijn schuld zijn = être de ma faute Trek het je niet aan! = Ne t'en fais pas! al zijn moed verzamelen = prendre son courage à deux mains toch, niet waar = quoi zich zelfzeker voelen = se sentir sûr de (soi) het lijk = le cadavre de medeplichtige = le complice de schuldige = le coupable de misdaad = le crime de onderzoeker = l'enquêteur

de heldendaad, de krachttoer = l'exploit (m) de reus = le géant het ijsblokje = le glaçon de aanwijzing, het spoor = l'indice (m) de moord = le meurtre de moordenaar = le meurtrier het landschap = le paysage de verdachte = le suspect de getuige = le témoin het gat, de opening = le trou de laag = la couche de spons = l'éponge (f) het raadsel = l'énigme (f) het onderzoek = l'enquête (f) het eiland = l'île (f) het bewijs = la preuve chemisch = chimique talrijk = nombreux, nombreuse dichtbij, nabij, verwant = proche (de) wetenschappelijk = scientifique verleidelijk = séduisant slagen in = arriver à vermoorden = assassiner verbergen = cacher ontcijferen = déchiffrer onderzoeken = examiner smelten = fondre beweren = prétendre bewijzen = prouver oplossen = résoudre zich ontspannen = se détendre

afkoelen = se refroidir verdragen = supporter nochtans = pourtant waarschijnlijk = probablement (van)binnen = à l'intérieur wat betreft = côté veel, een hoop = un tas de typen = taper hier recht tegenover = en face de gang = le couloir waarschuwen = prévenir zich haasten = se bousculer een onbekende = un inconnu een getuige = un témoin de moordenaar = le tueur iemand de handboeien = passer les menottes (f) à quelqu’un de gemoederen laaien hoog op = ça m’a l’air de chauffer een paar tips hebben = avoir quelques tuyaux (m) (un tuyau); avoir quelques tuyaux de rechter = le juge vermoord/ inf : vermoorden = assassiné(es) inf : assassiner een messteek = un coup de couteau de rug = le dos een diefstal = un vol een kerkhof = un cimetière een kind/ een jochie = un/e gosse; un gosse een naaister = une couturière spotten met = se moquer de een fout begaan = commettre une faute pijnlijk = pénible elkaar kennen = se connaître een wijk = un quartier

ophouden = cesser ongevaarlijk, onschuldig = inoffensif onbewust = inconscient/e (adj); inconscient een omgeving = un entourage beledigd = humilié (e) een misdaad = un crime in staat zijn om = être capable de verdenken = soupçonner een wild beest, een roofdier = un fauve de angst = l’angoisse (f) het toeval = le hasard een vrijwilliger = un/e volontaire in vertrouwen = dans la confidence betrouwbaar = des hommes sûrs streng, nauwlettend = étroitement mijn best doen = faire mon possible zich vergissen = se tromper met handboeien = avec menottes de dag ervoor = la veille iemand op de hoogte houden = tenir quelqu’un au courant iets nieuws = quelque chose de neuf verbergen = planquer huurauto’s = des voitures (f) de location; les voitures de location de moeite niet waard zijn = ne pas être la peine koste wat het kost = à tout prix een gebouw = un immeuble zich verkleden = se déguiser opsporen, terugvinden = repérer gezond en wel = sain et sauf (fém : saine et sauve); sain et sauf de keel = la gorge zich herinneren = se souvenir de

een ring = une bague een trouwring = une alliance een toeval = une coïncidence het lef hebben om = avoir le culot de een werkje = un boulot onder het vergrootglas = à la loupe de stof = l’étoffe (f); l'étoffe een stof, een weefsel = un tissu een poging = une tentative losrukken = arracher het hoofd bieden aan = affronter slim, sluw = malin/maligne; malin op het einde van = au fond de welopgevoed, beleefd = élevé (e); élevé een onweer = un orage branden = brûler beschadigd = abîmé(e) een speelgoedje = un jouet een zwerver = un clochard de schoenen = les souliers (m); les souliers de meid = la bonne met streepjes = à rayures (f); à rayures een beenhouwer = un boucher aanvallen = agresser durven = oser een gek = un fou zich schamen voor = avoir honte met alle zachtheid = en douceur (f); en douceur ontbijten = déjeuner gehecht aan = attaché (e) à het moordwapen = l’arme (f) des crimes; l'arme des crimes

een wapen = une arme ondervragen = questionner schoonouders = des beaux-parents (m) een echtgenoot = un mari de aanslag = l’attentat (m); l'attentat een kwajongen/een ondeugende meid = un gamin/une gamine een vergissing begaan = commettre une erreur een bekentenis afdwingen = faire avouer drukte maken = faire des histoires (f); faire des histoires naar het gemeentehuis = à la communale zwijgen = se taire een luiaard = un paresseux/ une paresseuse een kindertijd = une enfance een bekentenis = un aveu (des aveux); un aveu een lomperik = un malappris een dwaas = une sotte trouwen met = épouser quelqu’un ter dood veroordelen = condamner à mort behalve = à moins que een straatlantaarn = un réverbère het lichaam = le corps het gezicht = le visage het oog = l'oeil (m) de neus = le nez de wang = la joue de tong = la langue de lippen = les lèvres (f) de schouders = les épaules (f) de elleboog = le coude armen = les bras (m) de vinger = le doigt

de buik = le ventre de borst = la poitrine billen = les cuisses (f) de knieën = les genoux (m) de voeten = les pieds (m) de teen = l'orteil (m) vingerafdrukken = les empreintes (f) het litteken = la cicatrice de puistjes = les boutons (m) de wenkbrauwen = les sourcils (m) wimpers = les cils (m) de nek = le cou de huid = la peau de nagels = les ongles (m) maat = la taille schoenmaat = la pointure oren = les oreilles (f) een schoonheidsvlekje = le grain/la tache de beauté de spieren = les muscles de robotfoto = le portrait-robot tatoeage = le tatouage de gekheid = la folie de fysiek , het uiterlijk = le physique de fysica = la physique het meerendeel (van) = la plupart de zin hebben in/om = avoir envie de iemand bedriegen = tromper quelqu'un schrijf -->[keske] = qu'est-ce que aan een dieet beginnen = se mettre au régime iemand behagen = plaire à quelqu'un optellen = additioner

een optelling , een rekening = une addition raadplegen = consulter een koppel = un couple een cijfer , een bewijs = un indice de trouw = la fidélité het spijt me = je suis désolé rondslingeren = traîner uitgommen = gommer een raad = un conseil gelijkaardig = pareil talrijk = nombreux stabiel = stable duurzaam = durable eerder = plutôt vrijgevig = généreux goed overeenkomen met = s'entendre bien avec onafhankelijk , zelfstandig = indépendant de fantasie = la fantaisie het mysterie = le mystère; l'énigme een jong-volwassene = un(e) adolescent(e) vermoorden = assassiner; tuer een raadsel , (een mysterie) = une énigme een breinbreker = un casse-tête het gerechtelijk onderzoek = l'enquête judiciaire de medeplichtige = la complice het spoor = la trace de mier = la fourmi zich vermaken = s'amuser gaan slapen = se coucher zich haasten = se dépecher zich uitkleden = se déshabiller

zich aankleden = s'habiller zich wassen = se laver zich kammen = se peigner wakker worden, ontwaken = se réveiller beginnen = Commencer Vooruitgaan = Avancer Uitvegen = Effacer Gooien = Lancer; jeter Eten = Manger Wisselen = Changer Verhuizen = Déménager Zwemmen = Nager Verbeteren = Corriger Bewegen = Bouger opruimen = Ranger proberen = Essayer betalen = Payer gebruiken = Employer Schoonmaken = nettoyer kopen = acheter bevriezen = Geler Leiden naar, leiden tot = Mener Opheffen (bv. hand in de klas) = Lever opstaan = Se lever Wegen = Peser Roepen, bellen = Appeler Werpen = jeter; lancer Heten = s'appeler Terugwerpen = Rejeter Herhalen = répéter Hopen = espérer

Aanvullen = compléter overdrijven = exagérer...


Similar Free PDFs