2.6 personen in kansarmoede PDF

Title 2.6 personen in kansarmoede
Course Doelgroepen 1
Institution Hogeschool West-Vlaanderen
Pages 7
File Size 249 KB
File Type PDF
Total Downloads 8
Total Views 178

Summary

DoelgroepenPersonen in kansarmoedeInleidingBegrippenkaderuniversele rechten van de mensArtikel 25 = Een ieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzo...


Description

Doelgroepen Personen in kansarmoede Inleiding

Begrippenkader universele rechten van de mens Artikel 25 = Een ieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten, alsmede het recht op voorziening in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, overlijden van de echtgenoot, ouderdom of een ander gemis aan bestaansmiddelen, ontstaan ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van zijn wil  het is een recht van iedereen, toch slaagt België er niet in om te voldoen aan artikel 25  kleine samenvatting artikel 25 = mensen hebben het recht om deel te nemen / participeren aan de samenleving. De samenleving moet hen ook ondersteunen

Armoedegrens = de grens tussen armoede en welvaart  wordt per land bepaald Iedereen heeft een inkomen nodig om te kunnen voorzien in de basisbehoeften:      

Kleding Goed drinkwater Voldoende voedsel Goede huisvestiging Goed onderwijs Goede gezondheidszorg

 bij een inkomen gelijk aan de armoedegrens = noodzakelijke uitgaven = geen extra meer

Kansarmoede = armoede is meer dan financiële/monetaire armoede = samengaan van diverse en complexe eigenschappen  Monetaire armoede = financiën, geld te kort  Duurzame toestand = geen enkele maand kunnen overleven  Sociale uitsluiting = je kan niet deelnemen aan activiteiten, festival, op reis gaan, op café gaan, op restaurant gaan,…  Beperkte positie in de maatschappij  Effect op alle levensdomeinen: = arbeid/onderwijs, huisvesting, psychosociaal welbevinden, vrije tijd, gezondheid,…

1

Definitie kansarmoede: = een toestand waarbij mensen beknot worden in hun kansen om voldoende deel te hebben aan maatschappelijke hooggewaardeerde goederen zoals onderwijs, arbeid en huisvestiging. Het gaat hierbij niet om een eenmalig feit maar om duurzame toestand die zich voortdoet op verschillende terreinen, zowel materiële als immateriële. Hun werk en financiële status, hun woonsituatie, hun gezin en de huishouding, hun gezondheidstoestand, hun positie in de samenleving en hun persoonlijkheid verschillen in sterke mate van de grootste groep binnen onze samenleving

Kinderarmoede = grondrechtschendig volgens Universele rechten van het kind  het vraagt specifieke aandacht omdat het een vicieuze cirkel is, het geeft door van kind tot kind, je wordt geboren in een bepaald nest, als dat gezin leeft in kansarmoede, kan jij als kind ook terechtkomen in kansarmoede  een kind is sociaal economisch afhankelijk van de ouders Kinderarmoede is niet gelijk aan geen onderwijskansen/kinderopvang  Kinderrechtencommissariaat doet voorstel om kansarmoede en zijn gevolgen te bestrijden in zes domeinen:  Huisvestiging  Arbeidsmarkt  Onderwijskansen  Kinderopvang  Gezondheid Het is een aparte term, omdat:     

Kinderen beleven het op hun eigen manier Het resoneert in hun brede sociale context Een actieve beleving Gevolgen voor later Kinderen zijn een subsysteem van het gezin

 noodzaak op verschillende domeinen inzetten!

Armoede in cijfers  In België  ongeveer 680 000 mensen leven met een inkomen onder de armoedegrens

Hoe wordt risico op armoede gemeten?  Armoederisico op basis van inkomen  Materiële en sociale deprivatie  Gezinnen met een zeer lage arbeidsintensiteit  1 op 3 = risico persoon

2

Kenmerken van kansarmoede 1) Multi complexe problematiek = meer dan één probleem  Slechte huisvestiging  Onzeker inkomen  Zwakke positie op de arbeidsmarkt  Lage scholing  Lichamelijke of psychosomatische klachten  Ondergebruik van rechten of diensten  … 2) Gevoelens van machteloosheid = personen in armoede hebben het gevoel dat ze zelf weinig aan hun situatie kunnen veranderen, hun toekomst ligt in de handen van anderen.  Externe beheersingsoriëntatie = oorzaken en antwoorden leggen ze buiten zichzelf  Opvoeding = weinig uitleg / weinig positieve bekrachtiging en stimulans, eerder controlerende en afwijzende houdingen  weinig gevoel van interne beheersing  negatieve impact op relaties  minder mogelijkheden en keuzevrijheid = minder ‘macht’  Circulair proces = generatie op generatie 3) Gevoelens van wantrouwen Missen van gezonde hechting  geen gevoel van basisveiligheid of basisvertrouwen  gevolg: latere leeftijd: aantrekken en afstoten  impact op hulpverlening: wensangstdynamiek 4) Gestoorde communicatie  Voortdurend in botsing met de maatschappij wegens een andere taal en gedrag bijvoorbeeld: andere accenten leggen  Talrijke communicatiedefecten bijvoorbeeld: stoer doen met veel lawaai, maar daarachter schuilt zich een grote hulpeloosheid naar de buitenwereld toe  Vaak de angst om steeds opnieuw te falen = dit uit zich in bijvoorbeeld: isolement, agressie, vluchtgedrag (verslaving)  Minder gericht op het overbrengen van inhoudelijke boodschappen  dit alles versterkt enkel nog meer de negatieve etiketteringen aangezien ze bevestigd worden

3

5) Verbintenisproblematiek  Verstoord op verschillende vlakken:  Met zichzelf ‘wat ik ook doe, het doet er niet toe’ 

Met anderen Belang van interactiepatronen tussen ouders en kind en tussen gezinsleden o Veelal parentificatie = kinderen die voor hun ouders een ouderlijke rol gaan vervullen  het kind kan nooit aan beide verwachtingen doen (het kind moet gehoorzamen – het kind wordt als volwassene beschouwd)  gevolg: hevige schuldgevoelens, maar ook boosheid doordat het kind zich tekortgeschoten voelt door ouders o Ervaring ‘je inzetten voor anderen wordt niet beloond’



Met de maatschappij en haar instellingen/voorzieningen o De dagelijkse confrontatie met onder andere woonproblemen en werkloosheid is vernederend en onrechtvaardig o Ze voelen zich uitgesloten en gaan zo wantrouwig, asociaal en negatief staan tegenover de maatschappij en in contact met sociale organisaties ‘wij zijn niemand binnen de maatschappij en we hebben geen toekomst’



Met de toekomst o Mensen in kansarmoede overleven in het ‘hier-en-nu’ o Weinig kans om met ‘de toekomst’ bezig te zijn  motivatie tot verandering?

Verbintenisproblematiek – samenhang

4

Besluit  De problematiek is duidelijk een reactie op bepaalde omstandigheden  Het ontbreken van verbintenissen kan evenwel een bevrijdend positief effect hebben (geen verantwoordelijkheid, geen confrontatie,…)  Een negatief effect is dat het een klem zet op verandering  Ingaan op deze problematiek is noodzakelijk!!

Verklaringsmodel voor bestaan van (kans)armoede Armoede model van Vranken

Begeleiding en ondersteuning Hulpverleningsrelatie  micro 5

Organisatie  meso Beleid  macro

Pact 2020 – armoedebeleid Vlaanderen = in de komende 4 jaar gaat de regering in een aantal domeinen een aanpak doen

Beleidsniveau – macroniveau = het beleid dient inspanningen te doen om een gelijkwaardige samenleving te creëren, met kansen voor de meest kwetsbaren in de samenleving. Het zijn mogelijkheden om kansarmoede te reduceren  Strijd inzetten tegen wegwerken van ongelijkheid door meer te investeren in de sociale economie  Investeren in duurzaam en betaalbaar wonen  Toegankelijkheid en betaalbaarheid van gezondheidszorg  Betaalbare vrije tijd en kans tot ontspanning  Het recht op een toegankelijk onderwijs

Beleidsniveau – mesoniveau = om toegang te krijgen tot hulp- en dienstverlening wordt er een grote inzet van de cliënt verwacht, maar moet eerst door een doolhof van procedures en documenten vooraleer hij kans krijgt op hulpverlening = administratieve vereenvoudiging, hulp bij de procedure, toegankelijke wegwijzers, eenvoudige en duidelijke taal,… is het minimum waar de organisatie oog en oor voor kan hebben  Inzet van ervaringsdeskundigen  Buddy-werking Bv: ArmenTeKort

Beleidsniveau – microniveau = hulpverlener neemt ook een belangrijke rol op = in het rechtstreeks contact staat de hulpverlening centraal. Vanuit onderzoek stellen de personen die leven in kansarmoede 3 kenmerken centraal in de relatie: 1. Nabijheid in hulpverleningssituatie 2. Het gepersonaliseerd aanbod 3. Emancipatorisch werken  De nabije relatie = hulpverlener staat naast de cliënt  Gepersonaliseerd aanbod = volgen van ritme van de cliënt, voldoende tijd en ruimte geven voor het verhaal van de cliënt,…  Emancipatorisch werken = krachtgericht werken

10 krachtlijnen van Bind-Kracht 1) Empowerment staat centraal in de armoedebestrijding 6

2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) 10)

Empowerment = werken aan autonomie in verbondenheid Hulpvragen en hulpverlener zijn relationeel gelijkwaardigheid Je verbinden met de leefwereld van mensen in armoede Oog hebben voor psychologische processen Zoeken naar een gepaste rolcombinatie tussen hulpvrager en hulpverlener Uitgaan van de kracht van dialoog en participatie Spanningen in de hulpverleningssituatie bespreekbaar maken met de hulpvrager Nood aan competente organisaties Nood aan overlegnetwerken en een krachtgericht beleid

7...


Similar Free PDFs