2.11 personen met verstandelijke beperking PDF

Title 2.11 personen met verstandelijke beperking
Course Doelgroepen 1
Institution Hogeschool West-Vlaanderen
Pages 10
File Size 189 KB
File Type PDF
Total Downloads 190
Total Views 510

Summary

DoelgroepenPersonen met een verstandelijkebeperkingInleidingDefinitie verstandelijke beperking (WHO)Belangrijkste elementen uit de definitie van een verstandelijke beperking door de WHO: Verminderde bekwaamheid om nieuwe of complexe informatie te begrijpen of nieuwe vaardigheden te leren  ze (= WHO...


Description

Doelgroepen Personen met een verstandelijke beperking Inleiding Definitie verstandelijke beperking (WHO) Belangrijkste elementen uit de definitie van een verstandelijke beperking door de WHO: 1. Verminderde bekwaamheid om nieuwe of complexe informatie te begrijpen of nieuwe vaardigheden te leren  ze (= WHO) gaan een verstandelijke beperking niet gaan omschrijven in cijfers, focus op bekwaamheid en mogelijkheid. 2. Resulteert in verminderde bekwaamheid om onafhankelijk te leven + sociaal functioneren  Zijn minder bekwaam om onafhankelijk te leven en sociaal te functioneren => moeilijkheden om zelfstandig te leven en wonen, sociaal netwerk uit te breiden,… 3. Begint voor volwassenheid  iets waar je op jonge leeftijd mee geconfronteerd wordt en kan daar niet van genezen. Je kan wel nog dingen aanleren 4. Blijvend effect op ontwikkeling 5. Beperking is niet enkel lichamelijk maar wordt ook bepaald door omgeving!!  inspanningen tot ondersteuning + maatschappelijk beeld (openheid tot integratie?) = wordt maatschappelijk bepaald  omgeving levert weinig inspanningen voor ondersteuning, weinig zorg en hulpmiddelen aanbieden + de manier waarop wij kijken  hoe dat wij als maatschappij ons verhouden tegenover de mensen met een verstandelijke beperking dat het meebepaalt hoe de kijk op personen beïnvloedt wordt

Terminologie Een verstandelijke wordt door meer dan enkel intelligentie bepaald! 3 criteria waar het VAPH op vestigt: 1) Een duidelijke beperking in het intellectueel functioneren (TIQ 70 of lager) 2) Problemen in het dagelijks leven (het aanpassingsvermogen of het adaptief functioneren), zowel op conceptueel, sociaal als praktisch vlak 3) De beperkingen moeten voor het 18e levensjaar begonnen zijn. Er is dus sprake van een ontwikkelingsstoornis Adaptief functioneren = conceptueel (= lezen, schrijven,…), sociaal (communiceren, oplossen sociale problemen) en praktisch functioneren (persoonlijke verzorging, gebruik maken openbaar vervoer)

Intelligentie = het vermogen doelgericht te handelen, rationeel te denken en effectief met de omgeving omgaan - David Wechsler Intelligentie is een complex en abstract begrip en kan moeilijk exact gemeten worden maar is een schatting (op basis van een momentopname = testopname) 1

IQ wordt bepaald door  normering = de score wordt vergeleken met de scores van leeftijdsgenoten uit de regio (= normgroep) Grootste deel van de bevolking (zo’n 68%) behaalt een score tussen de 85 en 115 Hoogbegaafd

130+

Boven gemiddeld

115 tot 130

Normaal begaafd

85 tot 115

Zwakbegaafd

70 tot 85

Verstandelijke beperking

≤ 70

ERNST V/D VERSTANDELIJKE BEPERKING Licht

IQ 50-55 tot 70-75

Matig

IQ 35-40 tot 50-55

Ernstig

IQ 20-25 tot 35-40

Diep

IQ lager dan 20-25

Adaptief functioneren = de manier waarop iemand omgaat met de eisen van het dagelijks leven op 3 domeinen: 1) Conceptueel = abstracte vaardigheden  lezen, schrijven, rekenen, redeneren,… (= schoolse vaardigheden) 2) Sociaal = sociaal-communicatieve vaardigheden die het contact en de interactie met andere versterkt  vriendschappen sluiten en behouden, empathie, sociale beoordelingsvermogen, … 3) Praktisch = alledaagse vaardigheden in functie van zelfstandigheid, zelfredzaamheid  zelfverzorging, professionele verantwoordelijkheden, beheer geld, ontspanning, organiseren school- en werktaken,… => bijgevolg slaagt de betrokkene er niet in te voldoen aan de standaarden die bij zijn/haar leeftijd verwacht kunnen worden binnen zijn of haar culturele achtergrond

2

Ernst verstandelijke beperking

Conceptuele VH

Sociale VH

Praktische VH

Licht

Moeilijkheden bij verwerven van schoolse vaardigheden en concreet niveau van probleemoplossende vaardigheden

Kinderlijk tegenover leeftijdsgenoten. Taal, communicatie & conversatie zijn zeer concreet. Gedrags- en emotionele regulatie = moeilijk

Matig

Tragere ontwikkeling alsook stagnatie. Volwassenen bereiken meestal niveau lagere school. Blijvende hulp is nodig

Gesproken taal is communicatiemiddel maar minder complex. (blijvende) vriendschappen en relaties kunnen worden opgebouwd, meestal met mensen met VH Woordenschat en spreken zijn beperkt en in het hier-en-nu: eenvoudige woorden of zinnen aangevuld met ondersteunende communicatie. Relaties met vertrouwde personen = steunbronnen Zeer beperkt begrip van (symbolische) taal, soms begrijpen ze eenvoudige instructies of gebaren. Verlangens en gevoelens uitdrukken via non-verbale en non-symbolische communicatie

Zelfverzorging kan OK zijn, maar bij complexe taken kan meer hulp nodig zijn dan bij leeftijdsgenoten. Algemeen hulp nodig bij organisatie en planning Vaardigheden voor zelfredzaamheid (eten, wassen enz.) zijn voldoende verworven, duurt wel langer om taken zelfstandig aan te leren en uit te voeren Er is hulp en voortdurend toezicht nodig bij dagelijkse taken. Aanleren van activiteiten duurt lang. Kunnen geen vertrouwde keuzes maken over welzijn van andere of zichzelf

Ernstig

Diep

Verwerven van conceptuele vaardigheden is zeer beperkt. Ze zijn aangewezen op hulp van begeleiders bij het oplossen van problemen

De conceptuele vaardigheden spelen zich af op het concrete, fysische niveau en niet op een symbolisch of abstract niveau

Zijn afhankelijk van anderen voor alle aspecten van de dagelijkse verzorging, gezondheid, veiligheid, zelfs al zijn ze in staat deel te nemen aan sommige van deze vaardigheden

Cijfers WHO  voorkomen van verstandelijke beperking wereldwijd is tussen de 1-4% Schattingen verschillen volgens:  Gemiddeld inkomen van landen Bv: hier in België worden alle zwangere vrouwen opgevolgd door een gynaecoloog, en bij ontwikkelingslanden niet  Leeftijd van de onderzochte populatie  De onderzoeksmethode

3

Beeldvorming Wat typeert deze doelgroep? = heel brede doelgroep  Uitdagingen op verschillende levensdomeinen = er is sprake van een algemene ontwikkelingsachterstand (zie schema op pg3)  Emotionele, sociale, lichamelijke cognitieve ontwikkeling verlopen niet synchroon, maar volgen andere snelheden en mogelijkheden.  hoe ouder iemand wordt, hoe duidelijker het verschil.  Disharmonische ontwikkeling = algemene ontwikkeling is uit balans omdat ze op specifieke domeinen een duidelijk ander ontwikkelingstempo en -vermogen kennen. De ontwikkeling is dus niet synchroon  Vaker gedragsproblemen en medische problemen Bijvoorbeeld:  Epilepsie

Evolutie = weinig bijzonderheden voor deze doelgroep op vlak van evolutie  Geen verschillen in het verouderingsproces, het loopt gelijkaardig, maar begint soms wel vroeger  Wel verschillen in uiting en aard van het verouderingsproces = op jongere leeftijd al verouderingsproblemen van een bejaard iemand kunnen ervaren

Onderscheid en combinaties Combinatie: gedrags- en emotionele problemen Bijvoorbeeld:       

Uitdagend gedrag Agressie Woedeaanvallen Schreeuwen Schelden Automutilatie (= verminken) …

Oorzaken:  Genetisch = genetische afwijkingen, hersenbeschadiging  Neuro-psychologisch = het verminderde vermogen om zich via taal genuanceerd uit te drukken, …  Context Integrale aanpak die streeft naar:  Vertrouwen in de omgeving  Invloed op de omgeving  Zelf spanning leren reguleren en emotioneel evenwicht 4

Combinatie: mensen met meervoudige functioneringsbeperkingen (EMB) = personen die een combinatie hebben van verschillende functiebeperkingen

Kenmerken  Vaak afhankelijk van externe (ver)zorg(ing) = leven vaak in een voorziening  Een uitdaging naar zelfontwikkeling en -ontplooiing  Als begeleider aandacht voor sensitieve responsiviteit

Oorzaken  Complexe combinatie van genetische elementen en omgevingsinvloeden

Diagnostisch onderzoek Diagnostiek: pre-, peri-, en postnatale opvolging Prenataal = voor de geboorte Perinataal = net voor, tijdens of kort na de geboorte Postnataal = na de geboorte, de eerste levensjaren  Beeldvorming = echografie  Genetisch onderzoek = NiPT ( niet- invasieve prenatale test) of eventueel vruchtwaterpunctie  Opvolging door arts-specialisten, Kind & Gezin = eventuele doorverwijzing en begeleiding voor kwetsbaren gezinnen/moeders

Diagnostiek: intelligentie = op latere leeftijd kan ook intelligentieonderzoek gebeuren  De bekendste intelligentietesten zijn ontwikkeld door David Wechsler: 1) WPPSI = Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence ( 2 jaar en een half – 7 jaar en 11m) 2) WISC  meest gebruikt in Nederland en Vlaanderen = Wechsler Intelligence Scales for Children (6-16jaar) 3) WAIS = Wechsler Adult Intelligence Scale (16-84 jaar en 11m) 4) WNV = Wechsler Non Verbal (=niet verbale test) (4-21j) 5) Andere: 5.1 BSID 5.2 RAKIT 5.3 CoVaT-CHC 5

5.4 SON-R

Diagnostiek: adaptieve vaardigheden  Observatie- en vragenlijst:  SRZ = sociale redzaamheidsschaal-Z  Vineland Screener & Vineland-Z = kunnen bijvoorbeeld communicatie, dagelijks leven, socialisatie,… observeren  Schaal voor emotionele ontwikkeling (=SEO) = speelt steeds meer een rol bij de inschaling van het adaptief functioneren  Zelfredzaamheidsschalen

 Belangrijke aandachtspunten:  Observatie in verschillende situaties = bijvoorbeeld het functioneren op school vergelijken met thuis, de leefgroep of de werkplek. Dit geeft vaak ook inzicht in hoe iemand functioneert in een routineuze situaties versus onverwachte situaties (= wat iets zegt over het probleemoplossend denken  Observatie door verschillende personen (= intersubjectiviteit) = wanneer meerdere mensen een gelijkaardige mening hebben over het functioneren van de persoon, wordt die beoordeling betrouwbaarder en berust die dus minder op de mening of het oordeel van één persoon

Oorzaken = is in vele gevallen onbekend = vaak wel genetisch: zeer veel genen betrokken bij intelligentie + genetische fouten zoals: mutaties (= verandering in de samenstelling van het erfelijk materiaal), duplicatie (= stukje bijgekomen), deletie (= weggevallen) of translocatie (= verkeerde plaats terechtgekomen)  Licht verstandelijke beperking  45-63%  Matig tot diep verstandelijke beperking  30-40%

Biologische factoren 1) Prenataal  Genetisch = een aantoonbare afwijking in het genetisch materiaal (chromosomaal of genetische mutaties)  Omgeving = tijdens de zwangerschap wordt de moeder (en dus de foetus ook) blootgesteld aan schadelijke invloeden (bv: roken, gebruik drugs of medicatie, bestraling zoals medische scan,…) (tekorten aan belangrijke voedingsstoffen of ondervoeding)

6

2) Perinataal  Zwangerschapsvergiftiging = wanneer de placenta niet voldoende werkt, kan zwangerschapsvergiftiging ontstaan en de foetus in gevaar brengen  vroeggeboorte of hersenschade bij foetus  Complicaties tijdens de zwangerschap/geboorte = vroeggeboorte, zuurstoftekort, hersenbloeding, neonatale epilepsie bij de foetus  hersenschade of andere medische problemen bij de foetus optreden 3) Postnataal  Traumatische hersenletsel(s) = tijdens de vroege kinderjaren wordt een verstandelijke beperking meestal veroorzaakt door een hersenletsel ten gevolge van een ongeval: schedelbreuk of valpartij op het hoofd  Ziektes of infecties die niet of onvoldoende behandeld zijn (of kunnen worden) Bijvoorbeeld: mazelen, windpokken, kinkhoest, hersenvliesontsteking (= meningitis) of hersenontsteking (encefalitis)  lijden tot blijvende schaden

Fragiel- X Syndroom Kenmerken  Uiterlijk:  Hoog, breed voorhoofd  Brede neusbrug  Lang gezicht  Grote afstaande ogen  Opvallende kin  Gedrag:  Beweeglijk  Soms chaotisch  Druk  Impulsief  Cognitief:  Jongens > verstandelijke beperking  Meisjes > +/- 40% normale intelligentie, maar vaak leerproblemen

Oorzaak  door een fragiel deeltje (versmalling) van X-chromosoom => uiting anders bij jongens en meisjes

Voorkomen = meest voorkomende erfelijke vorm van verstandelijke beperking

7

Syndroom van Down Kenmerken  Verstandelijke beperking  Nood aan medische opvolging  Uiterlijk:  Dwarse handpalmplooi  Vlak gezicht  Kleine oren en mond  Grote tong  Brede nek  Naar boven gaande oogspeleten  Gedrag:  Weinig gedragsproblemen  Soms wel koppigheid  Ongehoorzaamheid  Impulsiviteit  Moeilijkheden in aandacht  Vaak een dwangmatige traagheid

Oorzaak = extra chromosoom 21 in alle cellen

Syndroom van Prader-Willi Kenmerken  Verstandelijke beperking  Uiterlijk  Smal voorhoofd  Amandelvormige ogen  Kleine mond  Dunne bovenlip  Kleine handen en voeten  Gedrag  Hypotonie als baby = onverzadigbare eetlust  Gedragsmoeilijkheden = soms in volwassenheid verdwijnt terug de eetlust

Oorzaak = verschillende afwijkingen op chromosoom 15

8

Syndroom van Smith-Magenis Kenmerken  Verstandelijke beperking  Uiterlijk  Hese stem  Breed en hoekig gezicht  Relatief plat voorhoofd  Brede en volle wenkbrauwen  Diep liggende ogen die ver uit elkaar lijken te staan  Brede neusbrug  Gedrag  Neonatale hypotonie (= lage spierspanning, zeer veel slapen)  Hoge pijndrempel  Vertraagde motorische en taalontwikkeling  kleuterleeftijd: ontwikkeling van heel wat gedragsproblemen: o Rigiditeit ( = stijfheid of starheid) o Ernstige slaapstoornis Versus o Heel innemend o Gevoel voor humor

Oorzaak = deletie op chromosoom 17 of mutatie in het RAI II gen

Foetaal Alcoholsyndroom (FAS) Kenmerken  Ernstige verstandelijke beperking tot normale begaafdheid met zwak leervermogen  Uiterlijk  Smalle oogopening  Korte neus  Dunne onderlip  Kromme vijfde vinger  Gedrag  Verstoorde executieve functies ( = planning, aandacht, geheugen,…)  Vertraagde motorische en taalontwikkeling  Gedragsmoeilijkheden  Vaak op latere leeftijd psychische klachten en grensoverschrijdend gedrag

Oorzaken = gevolg van blootstelling aan alcohol als foetus

Sociale factoren  Omgevingsfactoren 9

= vervuiling (bv: loodintoxicatie)  Ernstige verwaarlozing of mishandeling  Ernstige of langdurige ondervoeding  Onder stimulatie / deprivatie (= te kort aan zintuigelijke ervaringen) Deze staan in relatie tot: 1) Risicofactoren  de kans verhogen in combinatie met bovenstaande factoren = stresserende elementen in de thuiscontext:  Psychiatrische problematiek bij de ouders  Verstandelijke beperking bij de ouders  Armoede  … 2) Protectieve factoren  beschermend voor ontwikkeling van het kind, in combinatie met bovenstaande factoren = omgaan met de problematiek van het kind, steun en sociaal netwerk in het gezin, vroegtijdige externe opvang en school,…

Begeleiding en behandeling Behandeling Een verstandelijke beperking kan niet behandeld worden, in het opzicht dat deze daarmee zou verdwijnen + er bestaat ook geen medicatie om de verstandelijke beperking te verminderen

Begeleiding     

Bandopbouw – veiligheid versus exploratie Sensitieve responsiviteit – afstemming Duidelijkheid en structuur Aangepaste en ondersteunende communicatie Netwerkgericht werken

ZORG = MAATWERK!

10...


Similar Free PDFs