2.3 personen met ASS - samenvatting doelgroepen 1 PDF

Title 2.3 personen met ASS - samenvatting doelgroepen 1
Course Doelgroepen 1
Institution Hogeschool West-Vlaanderen
Pages 10
File Size 431.4 KB
File Type PDF
Total Downloads 109
Total Views 396

Summary

DoelgroepenPersonen met autismespectrumstoornis(ASS)Vooroordelen over autisme: 1) Iedereen heeft autisme tegenwoordig 2) Maar jij hebt geen autisme, jij bent heel sociaal? 3) Ik ken iemand met autisme en die is helemaal anders dan jij. Jij hebt geen autisme volgens mij hoor 4) Ik heb gehoord dat je ...


Description

Doelgroepen Personen met autismespectrumstoornis (ASS) Vooroordelen over autisme: 1) Iedereen heeft autisme tegenwoordig 2) Maar jij hebt geen autisme, jij bent heel sociaal? 3) Ik ken iemand met autisme en die is helemaal anders dan jij. Jij hebt geen autisme volgens mij hoor 4) Ik heb gehoord dat je van vaccins autisme kan krijgen 5) Al die labels altijd, dat is toch schandalig 6) Er is een autisme-epidemie 7) Autisten hebben geen empathie 8) Autisten zijn goed in wiskunde en ICT

Terminologie Correcte benaming  autismespectrumstoornis (ASS) Andere benamingen:  

Asperger Red syndroom

 alle soorten vallen onder dat spectrum, het is wetenschappelijk gebaseerd op dezelfde problemen en verbanden op genetisch vlak => neurologische stoornis ASS  verschillende verbindingen in de hersenen, andere manier van informatieverwerking Spectrum  reeks van verscheidenheden

Cijfers   

1 op 160 mensen 40 000 tot 60 000 mensen met ASS in Vlaanderen Meer bij jongens dan bij meisjes  3 à 4 jongens tegenover 1 meisje  Het verschil tussen beide geslachten is overigens gekoppeld aan het IQ  De hersenen van meisjes werken anders dan die van jongens  Genderrollen spelen hierbij een rol (meisje die heel secuur omgaan met regels, continu met poppen spelen, jongens die gefixeerd zijn op treinen,..)

1

Beelvorming  Neurobiologische ontwikkelingsstoornis = ligt een stukje aan de hersenen maar ook weer niet helemaal, het is een ontwikkelingsstoornis.  Andere manier van informatie verwerking  Van diverse stoornissen naar Dyade (= tweetal) Waarom?  Het is dezelfde psychologische basisproblemen  Genetisch etiologische verbanden (genetische aanleg)  Basisbehandeling is hetzelfde  Autisme-dyade = DSM-5 stelt dat er sprake moet zijn van aanhoudende tekorten in de sociale communicatie en sociale interactie in meerdere contexten én beperkte, repetitieve gedragingen, interesses of activiteiten Volgens DSM-5 doen de symptomen van ASS zich voor in 2 kerndomeinen: 1) Persistente tekorten in sociale communicatie/relaties en interactie 2) Beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activteiten  verschillende uitingsvormen, ernst of intensiteit

Tekorten in sociale communicatie en interactie Interactie

Communicatie

Gebrekkig invoelings- / inlevingsvermogen

Beperkte communicatiedrang

Sociale blindheid of afstemmingsproblemen

Associatieve monologen

Stijve boekentaal

Moeite om verhalen te vertellen Moeite met complexe meervoudige opdrachten

Moeite met minder duidelijke taal, grapjes, beeldspraak, dubbele bodems & non-verbaal gedrag  weinig wederkerigheid in de sociale interactie 2

1) Interactie  expliciete regels moeten gezegd worden, hebben geen buikgevoel of hebben er moeite mee, sociale info verwerken is voor hen zeer moeilijk  verstoorde perspectief  gebrekkig inlevingsvermogen, empathie (niet kunnen inbeelden of inleven hoe erg het is) is moeilijk voor hen daarom spreken we over sympathie  er loopt altijd wel iets fout bij de sociale interactie  hangt af van persoon tot persoon 2) Communicatie  sprake van taalachterstand of afwezigheid van taal  op vlak van communicatie is er wel altijd iets, het is moeilijk om over koetjes en kalfjes te praten zoals: het is wel slecht weer hé vandaag  gesprekken zijn anders dan anders  zijn heel in zichzelf, hebben weinig behoefte om te communiceren ofwel vertellen over iets heel expliciet  kunnen taaltje overnemen zoals Nederlands accent door te veel naar Dora te kijken  als de wereld chaos is, kan je geen tien opdrachten tegelijk doen  beeldspraak (bijvoorbeeld: stafvergadering  staffen zitten te vergaderen, tafelkleed  een jurk met tafels op)

Beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses en activiteiten Het is algemeen geweten hoe moeilijk mensen met autisme het hebben met veranderingen. Ze houden vaak vast aan routines of bepaalde rituelen/gewoontes  weerstand tegen veranderingen  geeft basisrust, veiligheid en controle Ze hebben ook beperkte en vaste interesses Hypogevoeligheid = niet kunnen reageren op prikkels (geen pijngevoel) Hypergevoeligheid = hard kunnen reageren op prikkels (verwarring of fascinatie) Voorbeeld: iets dat blinkt kunnen sommige mensen met autisme die dingen afpakken omdat mensen met autisme dit zeer interessant vinden

3

Zintuig

Hypergevoeligheid

Hypogevoeligheid

Gezicht

Geen fel licht verdragen

Sterk aangetrokken worden tot glimmende voorwerpen

Gehoor

Oren bedekken wanneer mensen door elkaar praten

Houden van het geluid van sirenes

Tastzin

Niet graag aangeraakt worden

Ongevoelig lijken of zijn voor pijn

Reukzin

Iets niet willen eten omdat de geur als ondragelijk wordt ervaren

Niet gehinderd worden door sterke onaangename geuren

Smaakzin

Veel problemen hebben met eten

Oneetbare en sterk smakende dingen opeten

Evenwichtszin

Angstig reageren wanneer de voeten de grond niet raken

Lange tijd in rondjes draaien zonder duizelig te worden

Evolutie     

Niet te ‘genezen’ Enorme variatie in evolutie Vooral sociale aspecten blijven vaak een moeilijk punt Intelligentie speelt een rol bij compensatiestrategieën Stimulerende/ondersteunende omgeving speelt een grote rol

Combinaties = volgens de ene studies zijn mensen met autisme erg kwetsbaar voor bijkomende problemen zoals angsten en depressies maar volgens andere studies is het risico niet groter dan bij andere stoornissen Mogelijke combinaties:         

Verstandelijke beperking komt vaak voor bij mensen met ASS (50 tot 80%) Taalstoornis DCD (= coördinatie-ontwikkelingsstoornis)  lijken onhandig te zijn ADHD ODD (oppositioneel opstandige gedragsstoornis  driftbuien Afwijkingen in slapen, eten en drinken Depressie Angst- en stemmingsstoornissen Tics (Gilles de lat Tourette) 4

Onderscheid  Heel veel mogelijke uitingen, waardoor diagnose ASS soms moeilijk te onderscheiden is van andere aandoeningen Bijvoorbeeld:  Tics  Hyperactiviteit  Gedragsproblemen  Taalproblemen

Diagnose = niet in iedere voorziening hetzelfde en zal nauw samenhangen met de aanwezige disciplines en specialisaties. Het diagnostisch proces bestaat uit verschillende onderdelen en gebeurt meestal in meerdere keren. Ideaal proces bevat deze onderdelen: 1) Intakegesprek = (hulp)vragen en verwachtingen worden in kaart gebracht. Interview met de ouder(s) of andere betrokkenen om zicht te krijgen op het vroeger en het huidig functioneren 2) Observatie = tijdens een spelsituatie en/of met leeftijdsgenoten of een gesprek bij jongeren 3) Medisch onderzoek = resultaten zullen bepalen of gespecialiseerde medische onderzoeken aangewezen zijn: gehoortest, EEG, genetisch onderzoek,… 4) Vragenlijsten of interview = informatie van de persoon zelf & zijn omgeving te verzamelen 5) Psychodiagnostisch onderzoek = afhankelijk van de leeftijd een ontwikkelings- of intelligentieonderzoek, neuropsychologisch onderzoek, sociaalcognitief onderzoek en onderzoek naar schoolse activiteiten 6) Taal, spraak en communicatie 7) (Psycho)motorisch onderzoek = motorische vaardigheden, lichaamsbesef, coördinatie van bewegingen,…

Oorzaken Biologische factoren  Geen verband met ‘slecht ouderschap’ Koelkastmoeders = de koelkastmoedertheorie is een theorie die in de loop der tijd gebruikt is om hechtingsen/of ontwikkelingsproblemen bij kinderen in het geval van autisme te verklaren als het gevolg van onvoldoende genegenheid van hun ouders  Duidelijke erfelijke factoren = bepaalde stukken van de genen dat er meer kans is op ASS  Stoornis in de hersenen = neurobiologische stoornis  meer dan 12 000 studies die gezocht hebben naar de oorzaak van ASS, ze weten het nog altijd niet

5

Psychologische factoren Gedragskenmerken van ASS vormen de ‘buitenkant’ van de diagnose, hetgeen we kunnen waarnemen De ‘binnenkant’  cognitieve hypotheses  Theory of mind = stelt dat er bij mensen met ASS een fundamenteel probleem bestaat bij het toeschrijven van mentale toestanden (intenties, wensen, opvattingen,…) aan zichzelf of anderen Sociale brein = Dit tekort zou leiden tot problemen in sociale, emotionele en communicatieve vaardigheden Los van de theory of mind blijkt wel duidelijk een verminderd inlevings-/invoelingsvermogen bij deze personen  minder inleven bij anderen = weinig empathie  Problemen met executieve functies = denkprocessen die cruciaal bij het plannen en het oplossen van problemen. Het gaat hierbij om het stap voor stap kunnen plannen, zijn impulsen onder controle te houden, aanpassen van strategieën, georganiseerd kunnen zoeken naar zelfmonitoring. Deze problemen zijn niet specifiek voor personen met autisme, ook bij ADHD met men hier problemen bij  Centrale coherentie = het geheel in zijn onderlinge samenhang waarnemen. Personen met ASS zouden over een zwakke coherentie beschikken en bijgevolg een te sterke focus op details hebben = wereld in fragmenten waarnemen. Door een gebrekkig centrale coherentie  ervaren de wereld als chaos. Routines en structuur bieden veiligheid  mensen met autisme zien de wereld in stukjes  Contextblindheid = één van de grootste problemen voor mensen met ASS voorbeelden:  Niet weten waarom de politie zijn hand opsteekt in het verkeer, ze zouden denken dat hij een vraag heeft  Bij het verkeerslicht bij het oversteken, als het rood wordt, dan gaan ze stoppen, midden op het zebrapad  …

 geen enkele van bovenstaande theorieën verklaart het volledig beeld van een persoon met ASS. Deze theorieën bieden een beter inzicht in de achtergronden van het gedrag van personen met ASS, het wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een cluster van cognitieve tekorten

6

7

Sociale factoren    

Vooral moeilijkheden met begrijpen van sociale informatie Breed spectrum Sociale situaties vaak ‘buikgevoel’  moeilijk aan te leren Proberen vaak hun eigen patronen te vinden in een chaotische wereld en generaliseren moeilijk van de ene context naar de andere

Voorbeelden:   

Op school spelen ze met duplo, thuis niet Bij oma eten ze soep, maar nooit bij mama Ze praten goed met mama, maar niet met de juf

 Hoe ouder- of hoe intelligenter iemand met autisme is, hoe meer hij geleerd heeft de stoornis te compenseren en camoufleren Sterke kanten: 1) Hard focussen op een bepaalde hobby of talent (bv: van in cupido ofzo met zijn houtbewerking) 2) Creatief 3) Oog voor detail 4) Heel eerlijk 5) Gevoelig voor lawaai 6) Goed in planning 7) Goed visueel geheugen 8) …

Begeleiding = moet gericht zijn op het optimaliseren van de kwaliteit van leven en op het stimuleren van de sociale en cognitieve ontwikkeling De behandeling richt zich zowel bij kinderen en adolescenten op  kind, ouders en omgeving = hierbij richt men zich primair op het reguleren van het gedrag en de bijkomende gedragsproblemen Indien nodig  ondersteunende medicatie (bijvoorbeeld: voor angst) ER BESTAAT GEEN MEDICATIE TEGEN ASS

Begeleiding kind Psycho-educatie  

Kinderboeken Werkboeken Voorbeelden: o Ik wil een vriend met rode schoenen aan o Zeno alleen? o De wereld van Luuk o Ik en autisme o De autisme survival gids 8

Creëren van een duidelijke en voorspelbare omgeving  Preventie van moeilijk en agressief gedrag  Voorspelbaar inzake benadering  !!zeggen wat je doet en doen wat je zegt!!  Voorspelbaar inzake tijd en ruimte  dagschema’s  Afhankelijk van de verstandelijke mogelijkheden: Communicatie door middel van: o Voorwerpen o Afbeeldingen o Geschreven taal  Concrete en duidelijke taal  opdracht per opdracht  Sociale vaardigheidstrainingen: perspectief innemen/inleven, aanleren van sociaal gedrag  Invulling dode momenten  Basisrust  mogelijkheid om zich terug te trekken Dagschema’s:

Voorbeelden: 1) Sofie, een meisje van 6 met autisme, wilde nooit ophouden met puzzelen. Steeds opnieuw wilde zij haar legpuzzel maken. Telkens als haar gezegd werd dat het tijd was voor een andere activiteit leidde dat tot woedebuien. Toen zij een dagschema kreeg en men het prentje van de volgende activiteit toonde, ging ze vlot mee. 2) Jef, een jongen met autisme en een ernstig verstandelijke beperking was zeer moeilijk uit zijn stoel te krijgen. Al stak je nog maar je hand naar hem uit, dan dook hij al weg. Het was letterlijk trekken en sleuren om hem ergens mee naartoe te krijgen. Als hij er eenmaal was, dan ging het meestal weer goed. Toen zijn begeleiders hem het voorwerp van de komende activiteit lieten zien, ging hij na een tijdje wel zonder problemen mee

9

Begeleiding bij ouders en gezin  Psycho-educatie  Ondersteuning van brussen (broers en zussen)  Ondersteunende organisaties  Vlaamse vereniging voor autisme  Thuisbegeleiding Autisme  Rekening houden met sterke kanten van je kind + mee gaan ondersteunen  Steun zoeken in de omgeving is ook belangrijk  Nood aan ouderbegeleiding (= het leren kijken door de ‘autismebril’ en het begrijpen van gedragsproblemen + opzoek gaan naar oplossingen voor gedragsproblemen)

Begeleiding omgeving

10...


Similar Free PDFs