Doelgroepen 2 PDF

Title Doelgroepen 2
Author Ian Peetermans
Course Doelgroepen 2
Institution Karel de Grote Hogeschool
Pages 32
File Size 951.8 KB
File Type PDF
Total Downloads 25
Total Views 139

Summary

Download Doelgroepen 2 PDF


Description

Doelgroepen 2 Personen met een visuele beperking Terminologie Goede visuele waarneming berust op uiteenlopende visuele functies:

Oftalmologische indeling

Gezichtsscherpte of visus Screeningsinstrumente n visus Visus wordt uitgedrukt in een breuk

Geautomatiseerde auto- en photorefractometer Indeling zicht volgens visus

Gezichtsveld

Meten van gezichtsveld

Indeling volgens gezichtsveld

Oogaandoeningen

Indeling volgens lokalisatie van het letsel

 Kleurenzicht  Contractgevoeligheid  Licht-donker adaptatie  Dieptezicht  Oogbeweging  Gezichtsscherpte (kegeltjes)  Gezichtsveld (staafjes) Oftalmologie of oogheelkunde is het vaststellen of meten van het visuele waarnemingsvermogen. Gezichtsscherpte en gezichtsveld zijn hierbij belangrijk. Bij een stoornis van 1 van deze of beide maakt dat iemand beschouwd wordt als een persoon met een visuele beperking. Doet ons bijzonderheden en vormen van voorwerpen onderscheiden. Het is de maat om twee dicht bij elkaar gelegen punten op een afstand nog gescheiden waar te nemen. Het onderscheidt details.  E-figuren  Onderbroken cirkels

De afstand waarop iemand een voorwerp scherp ziet De afstand waarop iemand met een normaal gezichtsvermogendit vo ziet 6/6 = goed 1/6 = slecht Voor het meten van de visus of gezichtsscherpte van jonge kinderen (rond de 12 maanden) of kinderen met een meervoudige beperking gebruikt men geautomatiseerde auto- en photorefractometer. In België wordt een persoon als blind beschouwd als de visus van het beste oog, met correctie minder is dan 1/20. Een persoon wordt als zwaar slechtziend beschouwd als de visus van het beste oog, met correctie meer is dan 1/20 maar minder of gelijk aan 3/10. Het totale gebied dat overzien kan worden als men het hoofd en de ogen volkomen stilhoudt. De gezichtsvelden van beide ogen overlappen elkaar. We zien enkel scherp in het centrale gezichtsveld. Dit gebeurd door de gele vlek, het centrale deel van ons netvlies. Hier liggen voornamelijk de kegeltjes waarmee we scherp zien in het daglicht en kleuren zien. Met de rest van ons netvlies zien we onscherp, dit is het perifeer gezichtsveld. Het meten van een gezichtsveld gebeurd met een perimeter:  Normaal gezichtsveld is horizontaal 160°  Normaal gezichtsveld is verticaal 130° Een persoon wordt als blind beschouwd als het gezichtsveld 10° of minder is. Persoon wordt als slechtziend beschouwd als gezichtsveld tussen 10° en 20° is.  Maculadegeneratie(vlekken)  Retinitis pigmentosa (kokerzicht)  Cataract (troebel zicht)  Ablatio retina (netvliesloslating)  Glaucoom (vocht achter het oog)  Nystagmus (trillend beeld) De visuele stoornissen kunnen ook ingedeeld worden naar de plaats waar de stoornis zich voordoet. De plaats waar het gelokaliseerd wordt kan verschillende gevolgen hebben.

1

Optische systeem

Onderscheid tussen stoornissen Functionele indeling

Onderscheid tussen mogelijkheden

Beide ogen Gezichtsbanen Optische centrum in de hersenen Stoornissen aan de ogen of Oculaire stoornissen (OVS) Aan de gezichtsbanen of het optische centrum in de hersenen (CVS) = cerebrale visusstoornissen De functionele indeling baseert zich op het resterend gezichtsvermogen. Naargelang het resterende gezichtsvermogen gaat de persoon anders om met zijn beperking. Het bepaald wat de persoon nog kan.  Personen die geen enkele visuele reactie vertonen  Personen met minimale visuele reacties. De mogelijkheid bestaat om door medische ingrijpen of door stimulering van het visuele systeem tot enige verbetering te komen in het visueel functioneren.  Personen die zich visueel kunnen oriënteren en toch stoornissen vertonen in gezichtsscherpte, gezichtsveld of zien van kleuren. Deze groep wordt aangeduid als slechtziende.     

Etiologie Oorzaken blindheid

Begeleiding

Voor de oorzaken van blindheid of slechtziendheid, is het belangrijk te kijken naar de lokalisatie van het letsel. Daarnaast zijn een tal andere oorzaken die een visuele beperking tot gevolg kunnen hebben zoals:  Erfelijke factoren  Problemen tijdens zwangerschap  Problemen rond de geboorte  Verwondingen en vergiftiging  Chronische ziekten  Tumoren in het netvlies  Neurologische ziekten  Hersenletsel na trauma  Veroudering De oorzaak van de beperking beïnvloedt de begeleidingsmogelijkheden.

Prevalentie Ondersteuning op verschillende levensdomeinen Enkele diensten en voorzieningen

Internationale organisaties

Kind & Gezin Medisch: oogarts, optometrist Vroeg begeleiding, thuisbegeleiding… Onderwijs: type 6, GON → nu ‘ondersteuning voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften’ (M-decreet)  Centrum voor visuele revalidatie  Heropleiding volwassenen  Wonen  Werk  Vrije tijd  Dienst ondersteuningsplan (DOP) of bijstand organisaties Daarnaast zijn er ook nog veel internationale organisaties waar België deel van uitmaakt in het kader van samenleving, sensibilisering, ondersteuning en capaciteitsversterking: eyes fort he world vzw, see and smile,…    

Orthopedagogische vraag Invloed op ontwikkeling Genuanceerde kijk

Een goed visueel vermogen is van belang bij de betrekking tussen mens en omgeving. Het heeft een grote invloed op de ontwikkeling. Orthopedagogisch dienen we steeds genuanceerd naar beperkingen te kijken en zowel oog te hebben voor de risico- als voor de protectieve factoren. Positieve factoren kunnen zijn:  Intelligentie  Doorzettingsvermogen  Context / omgeving  Goede opvoeding en begeleiding

2

Risico’s voor motorische ontwikkeling Blindismen

Samengevat voor motorische ontwikkeling

Risico’s voor sociaalemotionele ontwikkeling

Risico’s voor cognitieve ontwikkeling

Persoonsgebonden mogelijkheden die gestimuleerd kunnen worden

 … Door onvoldoende prikkels is er een vertraging in de grof- en fijne motorische ontwikkeling.  Grove motoriek: kinderen kunnen zelden kruipen,…  Fijne motoriek: tekenen, knippen, knutselen Stereotype bewegingen in de vorm van hoofdschudden, romp voor en achter wiegen, huppelen ter plaatse, springen ter plaatse, met vingers in de ogen boren, vingers knipperen, met handen voor de ogen fladderen… ze worden als nutteloos ervaren door buitenstaanders of ze worden als problematisch ervaren. Men spreekt soms van ‘stabiliserende functie’ omdat ze steun bieden in stressvolle situaties De motorische ontwikkeling verloopt bij kinderen met een visuele stoornis anders. Blinde kinderen verwerven alle belangrijke motorische vaardigheden maar vaak met enige vertraging ten opzichte van ziende kinderen en soms in een andere volgorde. Een blind persoon kan minder informatie opdoen over de wereld rondom zich. Zijn actieve motorische deelname (bijv. door te sporten, wandelen, reizen) is vaak beperkter zonder de nodige ondersteuning.  Gebrek aan wederzijds visueel contact of ogentaal: Glimlachen en oogcontact zijn de basis van de opvoeder-kind interactie. Wanneer echter dat oogcontact wegvalt, verloopt de interactie tussen moeder en kind minder spontaan. Baby’s die slecht zien nemen minder op en over van gezichtsuitdrukkingen en ‘ogentaal’  Omgaan met agressie: Blinde kinderen kunnen moeilijk hun agressie uiten omdat ze zich te betrokken en te afhankelijk voelen van hun primaire verzorgingsfiguur en ze geen vervreemding willen riskeren.  Blindheidsmasker: Doordat zij nooit gelaatsuitdrukkingen hebben kunnen imiteren, hebben vele blinde personen een zwakkere gelaatsuitdrukking ontwikkeld, vooral aan de spieren rond de wenkbrauwen en de ogen. Let wel op met de mogelijke negatieve bijklank van de term blindheidsmasker.  Verbale koord: Het jonge kind probeert de visuele verbinding te compenseren met verbaal en auditief gerichte communicatie. Het kind praat en vraagt dan aan één stuk door. Door te praten weet het kind dat de opvoeder nabij is en aandacht heeft voor hem.  Receptieve auditieve spelen: Blinde kinderen missen vaak de nodige verbeelding om vrij spel te ontwikkelen. Het kind is vooral aangewezen op receptieve auditieve spelen. Het risico bestaat dat kinderen hieraan blijven vasthangen enkel muziek of hoorspelen beluisteren. Het is echter van belang dat het kind komt tot expressieve spelvormen, zoals toneeltjes, fantasiespelen,...  Wantrouwen: Vanuit hun kwetsbaarheid en soms negatieve ervaringen kunnen mensen met een visuele beperking wantrouwen ten opzichte van de sociale omgeving ontwikkelen  Gebrek aan ruimtelijke relaties, oorzaak-gevolg: Personen met een visuele beperking nemen waar via losse fragmenten. Daarnaast missen zij de integrerende functie van het zien bij het waarnemingsproces.  Verbalisme: dat de blinde persoon soms woorden gebruikt waaraan geen duidelijke begrippen zijn vastgekoppeld.  Het geheugen  Het ruimtelijk voorstellingsvermogen  Maximaal gebruik van restvisus  Kijkstrategieën  Persoonlijkheidskenmerken  Training in het ontwikkelen van mentale beelden  De andere zintuigen: gehoor, tast, reuk, smaak…

3

Orthopedagogisch aanbod Algemene tips

Tips bij motorische kenmerken

Tips bij sociaalemotionele kenmerken

Tips bij cognitieve kenmerken

Overige hulpmiddelen

Ziende personen weten vaak niet goed wat ze moeten zeggen of kunnen doen wanneer ze een persoon tegenkomen die weinig of niets ziet. Het is vaak moeilijk voor mensen om in te schatten hoe ze mensen met een visuele handicap kunnen ondersteunen, zonder al te sterk in te grijpen op hun fysieke integriteit, onafhankelijkheid en eigen compensatiemogelijkheden. Het belangrijkste is dat de communicatie en ondersteuning rustig en doordacht gebeurt. Bovendien heeft zeker niet elke persoon met een visuele beperking hulp nodig. In de gedragstherapeutische visie worden blindismen benoemd als een vorm van tics. Dit zijn motorische en vocale explosies van gedrag, eigenlijk te vergelijken met blindisme. Vb. trekken van de mond, schudden van het hoofd, schrapen van de keel,… Opvallend is dat ze meer voorkomen bij vermoeidheid, spanning, opwinding. Een afname is gemerkt bij ontspanning en activiteiten. Belangrijk bij blindisme is dat de mechanismes achter de gedragingen worden gevonden. De vraag moet ook worden gesteld of behandeling wel nodig of wenselijk is. Vanuit osteopathie legt men de nadruk op de kalmerende invloed van blindismen. Blindisme is volgens deze benadering een uitlaadklep om teveel aan prikkels te verminderen. De stereotiepe bewegingen zijn betrouwbare prikkels t.o.v. de onbetrouwbare (buitenstaande) prikkels Ook past men Mindfulness en meditatie toe als aanpak voor blindismen. Dit om de persoon te helpen zich bewust te worden van de stereotiepe bewegingen, rust te vinden en een alternatief te zoeken voor de stereotiepe gedragingen. Tot slot zijn ook relaxatietechnieken helpend bij blindisme omdat ze het lichaamsbewustzijn verhogen. Daarnaast hebben ze een stabiliserend en compenserend effect. Nood aan veel samen te bewegen en de kans te krijgen op een veilige en prettige manier bewegingservaring op te doen. Nood aan stimulatie en ondersteuning bij het ondernemen van motorische activiteiten en het beleven van hun vrije tijd. Aanpassingen aan de infrastructuur zijn erg belangrijk, zoals een goede akoestiek, verschillende materialen om routes aan te duiden, gebruik van contrasterende kleuren,…  Kinderen leren spelen  Het imiteren van relaties en situaties  Hulp nodig om hun eigen mogelijkheden te leren kennen en zichzelf als uniek en waardevol te bekijken.  te helpen begrijpen en aanvaarden wat hun beperkingen inhouden en hoe ze die een plaats in hun leven kunnen geven. Leren om zoveel mogelijk compensatiemogelijkheden in te zetten zodat ze de functie, het gebruik en de betekenis van hun omgeving leren begrijpen. Deze compensatiemogelijkheden kunnen we opsplitsen in persoonsgebonden mogelijkheden en externe hulpmiddelen.  Vergrotingssystemen  Spraakweergave  Brailleleesregel op computer  Witte stok  Geleidehond  GPS-systemen  Apps allerhande (bv. via de app-o-theek)  Audiodescriptie

4

Tendensen en actualiteit Ondersteuningsplan Trefwoorden Oftalmologisch

Oogheelkunde

Visus Gezichtsveld

Gezichtsscherpte (kegeltjes) Het totale gebied dat overzien kan worden als men het hoofd en de ogen volkomen stilhouden. De gezichtsvelden van beide ogen overlappen elkaar voor een deel. (staafjes) de gezichtsbanen of het optische centrum in de hersenen Troebel zicht Kokerzicht Vlekken Vocht achter het oog stereotype bewegingen in de vorm van hoofdschudden, romp voor en achter wiegen, huppelen ter plaatse, springen ter plaatse, met vingers in de ogen boren, vingers knipperen, met handen voor de ogen fladderen…ze worden als nutteloos/doelloos ervaren door buitenstaanders of ze worden als problematisch ervaren. Stereotype bewegingen (zie hierboven) Een oor-handcoördinatie die pas rond de 9 maanden ontwikkelt. Doordat zij nooit gelaatsuitdrukkingen hebben kunnen imiteren, hebben vele blinde personen een zwakkere gelaatsuitdrukking ontwikkeld, vooral aan de spieren rond de wenkbrauwen en de ogen. Let wel op met de mogelijke negatieve bijklank van de term blindheidsmasker. Het jonge kind probeert de visuele verbinding te compenseren met verbaal en auditief gerichte communicatie. Het kind praat en vraagt dan aan één stuk door. Door te praten weet het kind dat de opvoeder nabij is en aandacht heeft voor hem. Dat de blinde persoon soms woorden gebruikt waaraan geen duidelijke begrippen zijn vastgekoppeld. Tast: 2 soorten → Ding- en vorm haptiek & ruimtehaptiek Door behulp van een klikgeluid, hierdoor botst het geluid op een voorwerp en hoor je de trillingen terugkomen of een echo terug kaatsen. Persoonlijk assistentie budget

CVS Cataract Retinitis pigmentosa Maculadegeneratie Glaucoom Blindismen

Stabiliserende functie Compenserende functie Blindheidsmasker

Verbale koord

Verbalisme Haptische waarneming Echolokalisatie

PAB

Personen met een auditieve beperking Terminologie Gehooronderzoek

ALGO

Toonaudiometrisch onderzoek

Audiometrisch

Onderzoeken om:  Gehoorverlies op te sporen  Ernst te meten  Aard van verlies te meten Uitgevoerd door: kind & gezin vanaf 4 maanden. Is het meest betrouwbare.  Meet de reactie van de hersenen op geluid  Elektroden op het hoofdje en de borst geplakt  Via schelpjes die in of op het oor worden aangebracht, worden allerlei geluiden naar het oor gestuurd.  ALGO meet de hersengolven en geeft aan of ze afwijkend zijn. Onderzoek voor toonhoogte en sterkte.  Biedt verschillende toonhoogtes en sterktes aan  Geeft het gehoor visueel weer op een audiogram (hertz en decibel) Twee manieren om de tonen aan de proefpersoon aan te bieden: 1. Via luchtgeleiding 2. Via beengeleiding Horizontaal = hertz = toonhoogte Verticaal = decibel = geluidsterkte Onderzoek om af te leiden hoeveel procent van de spraak de 5

onderzoek

BERA

Indeling in soorten gehoorverlies Indeling volgens aard van de stoornis

Indeling volgens graad

Indeling in België

Indeling volgens tijdstip van ontstaan

proefpersoon nog verstaat op verschillende intensiteiten en welke klanken hij verkeerd hoort.  Woordjes die moeten nagezegd worden of aangeduid. Onderzoek op de gehoorzenuw om te kijken of geluid op de juiste manier aankomt in de hersenen.  Via elektrodes, patiënten moeten ontspannen en rustig zijn  De aard van de stoornis  De ernst of graad van gehoorverlies  De leeftijd of tijdstip van het ontstaan  Transmissief of geleidinggehoorverlies (uitwendig en/of middenoor)  Perspectief of sensoneuraalverlies (binnenoor)  Gemengd gehoorverlies (beide factoren spelen een rol) De sterkte (amplitude) = decibel (DB) De toonhoogte (frequentie) = hertz (Hz)  als men praat over het gehoorverlies van iemand, wordt het gemiddelde gehoorverlies in het beste oor binnen het gebied van 500 tot 2000 hertz bedoeld. Dit wordt aangegeven door Fletcherindex Gehoorverlies op 500 Hz + 1000 Hz + 2000 Hz 3  Normaal gehoor: FI tussen 10 en 20 dB  Lichte slechthorendheid: FI tussen 20 en 40 dB  Matige slechthorendheid: FI tussen 40 en 70 dB  Zware of ernstige slechthorendheid: FI tussen 70 en 90 dB  Doofheid: FI van meer dan 90 Db Het is meest waarschijnlijk dat het kind al taal verworven heeft voor het slecht hoorde. Bv: een kind dat op vijfjarige leeftijd doof wordt, kan in sterke mate verschillen van een doof geboren, vijfjarige, ook al hebben ze dezelfde graad van gehoorverlies. Verschillen:  Prelinguale gehoorstoornis: ontstaan tussen 0 en 2 jaar  Interlinguale gehoorstoornis: ontstaan 2 en 5 jaar  Postlinguale gehoorstoornis: ontstaan na de leeftijd van 5 jaar: het kind heeft op-jarige leeftijd het taalsysteem van zijn omgeving verworven. In zijn spontane uiting gebruikt hij bijna alle woorden correct.

Operatie en gehoortoestellen Operatie

Achteroorhangers

In het oor toestel (IHOtoestel)

Beengeleidingstoestel of BAHA

Hierbij    

is het mogelijk om: Het herstellen of vervangen van het trommelvlies Herstellen of vervangen van de gehoorbeentjes medische mogelijkheden vergroten nog steeds we zijn instaat om problemen in het middenoor en buitenoor te verhelpen. Het binnenoor blijft een onderwerp van voortdurend medisch onderzoek.  Een hoorapparaat  Past zich aan de groeiende oorschelp aan  Richtingshoren is mogelijk  De discriminatie in een lawaaierige omgeving wordt met behulp van computertechnologie beter Niet geschikt bij:  Overmatig oorsmeer  Te nauwe gehoorgang  Kinderen, het kan niet worden aangepast aan de groeiende oorschelp Geschikt voor:  Matig gehoorverlies Geluidstrillingen door een tegen het hoofd drukkende trilplaat overgedragen aan het schedelbeen. Zo bereiken de trillingen het binnenoor. Bestaat uit: o Een kastapparaat

6

Een verbindingsnoer naar de diadeem Trilplaat verbonden de diadeem (trilplaat moet stevig vastgedrukt worden aan schedelbeen) het draagcomfort is minder, drukpijn,… zorgt voor irritatie en pijn. o o

7

Cocheaire implantaat of CI

Een binnenoor prothese: een prothese die voor een deel operatief in het slakkenhuis wordt ingebracht. Men probeert het normale functioneren van het gehoororgaan te imiteren. In het slakkenhuis wordt buisje met elektroden geschoven, deze vervangt de haarcellen. De zenuwvezels worden door de elektrodes gestimuleerd, hierdoor gaat specifiekere info naar de gehoorzenuw. Het systeem bestaat uit: Het intern deel:  Een inwendig spoel  Een implantdoosje met een computerchip die binnenkomende info decodeert en doorgeeft naar de elektrodes  Elektroden die elektrische pulsen aan de zenuwvezels geven Het extern deel:  Een uitwendige spoel  Een achter-het-oorhanger met microfoontje en spraakprocessor.de spraakprocessor wordt door middel van een computerprogramma geprogrammeerd en individueel afgesteld. Normaal gehoor wordt niet bereikt, gehoorresten worden door operatie vernietigd en er is een langdurige revalidatie. Resultaten hangen af van verschillende factoren:  Intelligentie  Motivatie  Duur van de doofheid  Pre-postlinguale doofheid

Etiologie Erfelijke oorzaken

Verworven gehoorstoornissen

De helft van de aangeboren en vroegkinderlijke gehoorstoornissen is genetisch bepaald. Het gaat om:  Een autosomaal recessief erfelijke vorm: beide ouders zijn drager  Een autosomaal dominante factor: één van de ouders is drager, 50% kans op gehoorstoornis bij het kind. Doofheid of slechthorendheid ten gevolge van erfelijke factoren kan ook deel uitmaken van erfelijk syndroom, een combinatie van genetische afwijkingen. 90% van de kinderen met een ernstig gehoorverlies maakt deel uit van een horend gezin. DUS slechts 10% kinderen met vroegtijdig gehoorverlies heeft dove ouders. Virale infecties en rhesus-antagonisme tijdens de zwangerschap:  (CMV, rubella, toxoplasmose…) als moeder één van de infecties doormaakt  Bl...


Similar Free PDFs