Basisbegrippen examen af PDF

Title Basisbegrippen examen af
Author Cum Ix
Course Basisbegrippen van recht
Institution Universiteit Gent
Pages 137
File Size 3.1 MB
File Type PDF
Total Downloads 98
Total Views 135

Summary

Download Basisbegrippen examen af PDF


Description

BASISBEGRIPPEN VAN HET RECHT Gerd Verschelden

HINA SYED Universiteit Gent

3 professoren:  Marc De Vos => Grondslagen en functies van het recht  Gerd Verschelden => Basisbegrippen van het recht = grootste gedeelte  Piet Taelman => Procesrecht Leerstof:  Het Boek  Terminologie: NL-FR  Codex: BW en GER.W  Dia’s  Ad hoc leesdocumenten van prof De Vos  Hoorncolleges Examen: 8 januari  Casussen + open vragen => 50%  Multiple choise-vragen => 50%  20 vragen met 4 mogelijke antwoorden  Standard setting systeem => 13/20 juist = 10/20 Mee te nemen artikels:  A68, A526 wet van de venootschappen  A3, A13, A13bis wet van de verenigingen zonder winstdoel  A14 § 1 derde lid wet van het consumentenkrediet  A VI 46, §2 2e lid wetboek van economisch recht  A18 WAO  A31 veldwetboek; laderrecht  A XI 166 Wetboek economisch recht  A38 Wegverkeerswet  A32 Jeugdbeschermingswet  A2 wet van 12/8/1911 tot behoud van de schoonheid der landschappen

DEEL 1. WAT IS RECHT?

HOOFD STUK 1. EEN GEHEEL VAN GED RAGSREGELS: AFDELING 1. ENKELE DEFINITIES:

Wat is recht? Een geheel van gedragsregelen en ermee samenhangende institutionele voorschriften uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een rechtszekere, rechtvaardige en doeltreffende ordening van de maatschappij Geen universele definitie, verschilt van maatschappij tot maatschappij:  Continentaal West-Europa:

Verschil tussen objectief recht en subjectief recht: 

Objectief recht: o Rechtsregels die van toepassing zijn op een onbepaald aantal gevallen en de rechten en plichten van de burgers in het algemeen regelen => heeft een hypothetische structuur o = het positief recht, het geldend recht Voorbeeld: Koper koopt iets, en moet de prijs betalen



Subjectief recht: o Juridische bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject uit objectief recht kan halen om zijn doelstellingen te verwezenlijken Voorbeeld: De verkoper kan de koper verplichten tot betalen

Verschil tussen publiekrecht en privaatrecht: 

Privaatrecht: o Rechtsregels die de private rechtsverhouding tussen burgers regelen o Horizontale verhouding



Publiekrecht: o Regelt de uitoefening van het staatsgezag o Verticale verhouding

Verschil tussen rechtsfeiten, rechtshandelingen en rechtsgevolgen: 

Rechtsfeiten:

o

Feit waaraan het recht gevolgen koppelt zonder dat iemand de bedoeling had dat deze gevolgen intreden Voorbeeld: geboorte kind, overlijden, door het rood rijden,..



Rechtshandeling: o Menselijke wilsverklaringen die de bedoeling hebben om rechtsgevolgen te creëren en waaraan het recht rechtsgevolgen koppelt Voorbeeld: Huwelijk, opstellen testament, huurcontract, erkenning kind,..



Rechtsgevolgen: o Gevolgen die het recht koppelt aan feiten die beantwoorden aan de hypothese die in de norm vervat ligt Voorbeeld: je rijdt door rood dus moet je een boete betalen

AFDELING 2. CENTR ALE E LEMENTE N IN HET B EGRIP RECHT : A. GEHEEL VAN GEDRAGSREGELEN MET BIJKOMENDE INSTITUTIONELE VOORSCHRIFTEN : Rechtsregelen schrijven een gedragswijze voor, ze formuleren een bevel of verbod:  Bevel  bevelen iets te doen  Verbod  verbieden iets te doen De intensiteit van dit verbod of bevel is uiteenlopend: a.

Toepasbaarheid rechtsregel in zekere gevallen afhankelijk van de wil v/d burger:  Plichten echtgenoten  enkel bij huwelijk

b.

Onderscheid tussen dwingend en aanvullend recht:  Dwingend/imperatief recht:  Rechtsregel waar men niet op geldige wijze kan afwijken  Aanvullend/suppletief recht:  Rechtsregel waar men wel geldig kan van afwijken Voorbeeld: Mensen kunnen zelf kiezen waar een koop geleverd wordt

B. RECHTSREGELS WORDEN OPGELEGD DOOR DE MAATSCHAPPIJ :

Rechtsregel = uiting van de wil van de samenleving:  religieuze regels  Voorbeeld: overspel is geen misdrijf in België Hoe worden deze opgelegd?  Moderne maatschappijvormen  via wetgevende organen: o Zij vertegenwoordigen de wil van het volk 

Maatschappij met minder ontwikkeld rechtsstelsel: o Wil uit zich in gewoonte, in een contstant gedragspatroon

C. DOEL RECHTSREGELS = ORDENING MAATSCHAPPIJ: Evenwicht tussen conflicterende belangen:  Beperkingen opleggen aan eenieders vrijheid Vorm geven aan samenwerking leden van de maatschappij:  Politieke, administratieve en gerechtelijke instellingen zijn zo ontstaan  Taak: rechtsregels formuleren, toepassen en handhaven Kwaliteit ordening hangt af van de kwaliteit rechtsregelen: 1.

Rechtszekerheid: 

Voorspelbaarheid:  Reden: ernorm hoeveelheid aan wetten => burger idee geven wel gedrag verwacht wordt van hun



Vastheid:  Bij teveel verandering => voorspelbaarheid in gedrang



Algemeen:  Op zoveel mogelijk gevallen toepasbaar



Onderling constitent:  Wetten mogen elkaar niet tegenspreken, als complexiteit toeneemt van het recht, nemen de tegenstrijdigheden ook toe

2.

Rechtvaardig:  Rechtvaardigheid is afhankelijk van maatschappelijke en filosofische opvattingen  Evolutief: MAAR vaste kern  bescherming van een aantal grondrechten:  In de nationale Grondwet  In internationale conventies (bv. EVRM)

3.

Doeltreffend:  Is afhankelijk van de aangpastheid van de middelen aan de beleidsdoelstellingen  Vaak afhankelijk van:  Niet-juridische gegevens  Mate waarin wetgever deze weet op te nemen in juridische normen

 Kwaliteitscontrole recht: Wetsevaluatie => men wilt dit invoeren in het Belgisch recht

D. RECHTSREGELE N WORD EN GEHANDHAAFD DOOR OF KRACHTE NS HE T MAATSCHAPPEL IJK GEZAG: Zonder naleving  geen ordening:  Nodig dat juridische normen ook effectief worden nageleefd  Kenmerk rechtsregels: maatregelen die getroffen zijn om naleving ervan te verzekeren Controle gebeurt op 2 vlakken: 1.

Uitvoering wetten en decreten door uitvoerende macht:  Werking geregeld in administratief recht

2.

Sanctionering van overtreding rechtsregel => rechterlijke macht:  Zij staan in voor de overtreding van een rechtsregel

Intiatief tot handhaving verschillend in privaatrecht en publiekrect: 

Publiekrecht:  Verzekert door de overheid zelf  Openbaar Ministerie  Zij vervolgen de dader van de overtreding voor de strafrechtbank  Verticale verhouding



Privaatrecht:  Intiatief tot handhaving door de burger zelf  De ene burger daagt de andere burger voor de rechter  Horizontale verhouding Voorbeeld: Koper wilt goederen niet betalen  verkoper start gerechtelijke procedure

DEEL 2. BASISBEGRIPPE N: HOOFD STUK 1. RECHTSSU BJECTEN : AFDELING 1. BEGRIPPEN :

Rechtssubject/persoon = voor wie de rechtsnorm rechten en plichten meebrengt = iedere drager van rechten en plichten 

Natuurlijke personen/fysieke personen: o Enkel de mens



Rechtspersonen: o Publiekrechtelijk (Federale Staat, Gemeenschappen,..) o Privaatrechtelijk  Verenigingen (beogen geen winst) (VZW en stichtingen)  Vennootschappen (beogen winst) (bvba, nv,..)

Juridische persoonlijkheid = Het geheel van rechten en plichten van een rechtssubject/persoon  Vindt deels haar uitdrukking in de staat, en deels in de bekwaamheid van de persoon

De staat/status van een persoon: het geheel van bepaalde hoedanigheden van een persoon die zijn juridische toestand (rechtspositie) in de maatschappij en in de familie bepalen en hem onderscheiden van andere personen => (Art. 572bis, 1° Ger.W.)  Bezit & uitoefening van staat bepalen je rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid  Heb je vanaf geboorte en kan wijzigen 1.

De staat van een persoon in de maatschappij (Status civitatis):  Bepaalt iemand rechtstoestand tegenover de overheid  Verblijfstitel  Nationaliteit

2.

De staat van de persoon in de familie (Status familiae):  Sommige persoonlijke verhoudingen waarin iemand in is betrokken bepalen zijn rechtsoestand binnen die verhouding in het bijzonder en in het rechtsverkeer in het algemeen Voorbeeld: Een gehuwde man mag niet zonder instemming van echtgenoot beschikken over de voornaamste gezinswoning, ook al is hij er alleen eigenaar van

3.

De staat van persoon als enkeling:  Bepaalt iemands rechtstoestand in het rechtsverkeer in het algemeen  Fysieke, psychische elementen en civielrechtelijke elementen tot identificering van de persoon Voorbeeld: leeftijd of geslacht (fysieke) Voorbeeld: familienaam, voornaam, woonplaats (civielrechtelijk) Voorbeeld: mentale toestand (psychisch element)

Verkrijging van deze elementen in afhankelijk van: 

Rechtsfeiten: o Vb. geboorte bepaalt status familiae



Materiële rechtshandelingen: o Vb. trouwen, vaderlijke erkenning verandert status familiae van vader en kind



Gerechtelijke uitspraken gewezen op een rechtsvordering: o Vb. vonnis echtscheiding ontbinding huwelijk, ontzetting uit het ouderlijk gezag



Wet (formele zin): o Enkel wetten die uitgaan van de wetgevende macht o Vb. nationaliteitswetgeving: naturalisatiewet => naturaliseert bepaalde vreemdelingen wet in materiële zin:  Alle wetten die zijn uitgevaardigd en van toepassing zijn op een onbepaald aantal gevallen

Bezit van staat: de onderscheiden elementen van de staat van een persoon zijn vatbaar voor bezit. Dit is een juridisch erkende schijntoestand gebasseerd op sociaal gedrag o

Impliceert een behandeling van de persoon en feitelijke gedragingen van een andere betrokkene die wijzen in de richting van de uitoefening van rechten en de naleving van plichten inherent verbonden aan de status familiae

Heeft een enkelvoudig maar tweezijdig karakter: o

Enkelvoudig: Het bezit van een bepaalde staat sluit het bezit van een andere staat uit Voorbeeld: kind kan geen bezit van staat hebben tegenover 2 mannen

o

Tweezijdig: iemand kan tegelijkertijd tegenover 2 personen het bezit van de staat van kind-afstammeling hebben Voorbeeld: kind kan bezit van staat tegenover 2 personen hebben: enkel moeder en vader/meemoeder

Bezit van staat = een belangrijk begrip in het afstammingsrecht:  Er zijn vereisten aan bezit van staat voor deugdelijkheid (Art. 331nonnies BW)  Dit bezit van staat kan: o

Bewijsmiddel: Art. 324 BW: vaderschap bewezen op 3 manieren, één ervan is bezit van staat, word in praktijk weinig ingeroepen

o

Grond van niet-ontvankelijkheid : Art. 318, 330 BW: a.h.v zaak Delphine Boël: juridisch vaderschap Jacques Boël vastgesteld door bezit van staat, sociaal bevestigde juridische afstamming zelfs ondanks geen genetische band, maakt vordering tot betwisting afstamming niet-ontvankelijk (in voordeel Koning, geen ruimte gerechtelijke vaststelling vaderschap)

Bezit van staat kan op 3 manieren (maar moet deugdelijk zijn): o

Nomen: als men de naam draagt die overeenstemt met de rechtstoestand waarvan men het bezit aanvoerd => bv. naam van de beweerde vader

o

Tractus: dat men door de rechtstreekse betrokkenen wordt behandeld alsof men de desbetreffende staat heeft => bv. de overheid

o

Fama: als men in het algemeene plaatselijke verkeer doorgaat als iemand met de desbetreffende staat

Extra voorbeeld: enkelvoudig en tweezijdig karakter: Je hebt twee ouders die getrouwd zijn. De vrouw pleegt overspel met een minnaar en geraakt hier zwanger van. Ze bevalt van dit kind. Je hebt in België de vaderschapsregel – elk kind dat geboren wordt binnen het huwelijk, juridisch is de man de vader van het kind. Na een bepaalde periode heeft dit kind bezit van staat ten opzichte van die ouders. Als het blijkt dat de vader niet de biologische ouder blijkt te zijn. Stel dat de vrouw dit laat weten aan de minnaar. Dan heeft het belgische recht 1 jaar tijd om dit te betwisten. Stel dat die minnaar zegt dat hij juridisch vader wilt worden, kan hij dit kind erkennen. Het eerste dat hij moet doen is het vaderschap betwisten van de echtgenoot. Je kan hiervoor een vordering instellen. Maar als dit kind na 10 jaar bezit van staat heeft ten opzichte van die echtgenoot, zal de vordering van de minnaar niet slagen. Men zegt dan op een bepaalt moment dat de juridische vader voorgaat op de biologische vader. Men heeft dit gedaan om de rust binnen een gezin te bewaren. Dit kind heeft de rust nodig en je kan dit niet meer gaan dwarsbomen. Je kan dit kind niet uit zijn vertrouwde omgeving halen. Dus die minnaar kan geen juridische vader meer worden.

Bekwaamheid = (3 soorten): 

Feitelijke bekwaamheid: feitelijke mogelijkheid die persoon bezit om bepaalde daad te stellen o o



Rechtsbekwaamheid/genotsbekwaamheid: bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten. In België zijn er geen volledig rechtsonbekwamen (slavernij + burgerlijke dood zijn afgeschaft) Maar er bestaan wel gedeeltelijk rechtsonbekwamen: o o o



Bv. geboren zonder benen => u kan geen marathon lopen Geen juridisch begrip

Niet Belgen => bv. geen stemrecht Strafrechtelijk veroordeelden => bv. geen stemrecht Onbekwaamheden i.v.m. de wet => bv. je kan niet trouwen met je broer

Handelingsbekwaamheid: bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen.

Andere vormen: 

Wilsbekwaamheid/oordeelsbekwaamheid: bekwaamheid om bepaalde rechten die u heeft als patiënt uit te oefenen o o



Er is een bepaalde geestestoestand vereist om bepaalde beslissingen te nemen en de gevolgen hiervan in te schatten Voorbeeld: voor euthanasie

Schuldbekwaamheid/toerekeningsvatbaarheid: de feitelijke mogelijkheid die een persoon bezit om de toedracht van zijn daden te beseffen en om zijn daden te controleren o Het bewustzijn dat nodig is bij de schadeverwekker om een fout aan een persoon toe te kunnen rekenen o Wordt beoordeeld door gerechtspsychiaters (bv. Kim de Gelder)

 Van belang voor bestraffing = 4 situaties: 1. 2. 3. 4.

Toerekeningsvatbaar bij daad en bij berechting  Klassieke straf Ontoerekeningsvatbaar bij daad en bij berechting  Internering Toerekeningsvatbaar bij daad maar niet bij berechting  Internering Ontoerekeningsvatbaar bij daad maar niet bij berechting (Art. 71 Strafwetboek)  Vrijspraak

AFDELING 2. FYSIEKE PERSONEN:

Elk mens is een rechtssubject want juridische persoonlijkheid:  Geen uitzonderingen in ons recht (strijdig Art. 4 EVRM) want burgerlijke dood & slavernij afgeschaft  Het recht geeft niet aan iedereen evenveel subjectieve rechten  In beginsel heeft eenieder een gelijke rechts-en handelingsbekwaamheid Antropocentrisch systeem recht:  Planten & dieren & embyro & lijk hebben geen juridische persoonlijkheid. o Wel genieten zij rechtsbescherming Juridische persoonlijkheid bij de mens: begin:  REGEL: Begin bij geboorte (niet verwekking) als levend en levensvarbaar wezen:

 Doodgeboren kind niet: enkel akte van aangifte levenloos kind  Weelfsels/cellen/ander lichaamsmateriaal door wetten beschermd 

Geboorte: uit de baarmoeder komen (Art. 55 BW)



Levend: teken van leven gegeven hebben, doorgaans ademhalen



Levensvatbaar: geschikt om te leven

 UITZONDERING: onder omstandigheden zelfs voor de geboorte rechten (geen plichten): Maar: een vrucht kan wel al rechten (geen plichten!) hebben voor de geboorte enkel als het tot zijn voordeel strekt (dus nooit nadeel!) => namelijk bij de verwekking indien het daarna levend en levensvatbaar word geboren (infans conceptus regel) 

Wettelijke voorbeelden: o Kind verwekt tijdens openvallen nalatenschap à kind kan erven (Art. 725 BW) o Schenking mogelijk bi slechts verwekt kind of begunstiging bij testament (Art. 906 BW)



Toepassing buiten de wet: o Schadevergoeding mogelijk voor slechts verwekt kind => bv. Medische aansprakelijkheid

 Moment van verwekking is niet eenvoudig vast te stellen:   

Wetgever heeft een weerlegbaar vermoeden voorzien (Art. 326 BW) Vermoeden = iuris tantum weerlegbaar => tegenbewijs mogelijk Vermoeden verwekking tussen 180ste en 300ste dag voor de geboorte

Wat dan met een doodgeboren kind of een vrucht die onmogelijk kan overleven (bv. Vroeggeboorte):

 Doodgeboren kind: geen teken van leven gegeven  geen juridische persoonlijkheid  Vroeggeboorte: Niet levensvatbaar  geen juridische persoonlijkheid

VOORBEELDEN: Toepassing 1: Kind geboren op de 301e dag na ontbinding huwelijk: volgens letter wet niet de echtgenoot als vader, iuris tantum: bewijzen dat zwangerschap 302 dagen lang duurde: door tegenbewijs te leveren kun je kinderen toch onder toepassing van die vaderschapswet onderbrengen Toepassing 2: Kind geboren op de 179e dag na ontbinding huwelijk: volgens letter wet wel de echtgenoot als vader, iuris tantum: bewijzen dat zwangerschap 178 dagen duurde, kind op grond ratio vaderschapsregel onttrekken aan vaderschapsvermoeden: vaderloos

Juridische persoonlijkheid bij de mens: einde:  Regel: juridische persoonlijkheid van de mens eindigt bij de dood

 Uitzonderingen:  Handelaar kan tot 6 maanden na overlijden failliet worden verklaard (Art. 2 Faill.W.)  Bij adoptie, adoptant overlijdt  procedure kan eventueel worden voortgezet (Art. 1231 Ger.W.)

 Wanneer is men dood? Burgerlijk recht preciseert niet op welk ogenblik de dood geacht wordt te zijn ingetreden Ogenblik van de dood is dus een feitenkwestie: vastgesteld door de dokter

 Wel heeft de orgaantransplantatie wet een paar procedurevoorschriften: Met betrekking tot de wijze waarop het overlijden moet worden vastgesteld met het oog op het afnemen van de organen

 Indien niet duidelijk is in welke volgorde 2 of meerdere personen zijn overleden bv: (zelfde ramp): Dan stelt de wet een vermoeden van gelijktijdig overlijden voorop (Art 721 BW)

 Wat na de dood? Bepaalde aspecten van de juridische persoonlijkheid van de overledenen kunnen evenwel behouden blijven of gewijzigd worden in belang van de familieleden, erfgenamen ,schuldeisers etc… 

Zo kan een overleden kind worden erkend indien het afstammelingen heeft nagelaten; een zonder afstammelingen overleden kind kan enkel erkend worden binnen het jaar na zijn geboorte (Art. 328, §3 BW)



Na het overlijden van de auteur blijft het auteursrecht gedurende 70 jaar bestaan ten voordele van de persoon die de auteur daartoe heeft aangewezen

AFDELING 3. RECHTSPERSONEN:

A. BEGRIP EN BESTAANSREDEN:

Een rechtspersoon = een groepering van rechtssubjecten die, of een afgescheiden vermogen dat, net zoals een fysieke persoon, titularis kan zijn van bepaalde rechten en plichten

 Een rechtspersoon bezit ook rechtspersoonlijkheid

Een mens leeft niet enkel voor zichzelf maar streeft ook naar samenwerking om private, commerciële en morele belangen te behartigen: 

Kleine groep, beperkte samenwerking: oprichting rechtspersoon niet nodig, mogelijkheid vertegenwoordiging (leden optreden voor elkaar)



Omvangrijke groep, belangrijke/risicovolle initiatieven: samenwerkingsverband juridisch beschermen en beter organiseren



Maar ook soms los van groepvorming: EenpersoonsBVBA

B. RECHTSPERSONEN VERSUS FEITELIJKE SAMENWERKINGSVERBAND: Rechtspersoon

Feitelijk samenwerkingsverband

-

Rechtspersoonlijkheid

-

Geen rechtspersoonlijkheid

-
<...


Similar Free PDFs