Basisboek methoden en technieken 1 PDF

Title Basisboek methoden en technieken 1
Course Toegepaste Methoden en Technieken
Institution Anton de Kom Universiteit van Suriname
Pages 16
File Size 750.8 KB
File Type PDF
Total Downloads 120
Total Views 171

Summary

Basisboek methoden en technieken van Baarda en De goede...


Description

Basisboek methoden en technieken Deel 3 van 3 : Hoofdstuk 8 t/m 12 Ook verkrijgbaar : Deel 1 : Hoofdstuk 1 tot en met 3 Ook verkrijgbaar : Deel 2 : Hoofdstuk 4 tot en met 7

Bronvermelding: Titel: Basisboek methoden en technieken: Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek Vierde druk Auteur: Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede Uitgever: Wolters-Noordhoff ISBN: 902073315X Aantal pagina’s boek : 376 Aantal hoofdstukken boek : 12

De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat wel nastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden altijd aan het bijbehorende studieboek erbij te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel worden diverse verwijzingen gemaakt naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt. Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright © 2006 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragen kan je je wenden per email aan [email protected].

Inhoudsopgave Hoofdstuk 8

Interviewen

pag. 3

Hoofdstuk 9

Observeren

pag.7

Hoofdstuk 10 Datapreparatie

pag. 9

Hoofdstuk 11 Data-analyse

pag. 10

Hoofdstuk 12 Rapportage en evaluatie

pag. 14

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede

2

Hoofdstuk 8 8.1

Interviewen

Voor- en nadelen van interviewen

Het afnemen van interviews gaat gepaard met een aantal voor- en nadelen. Interviews zijn vooral geschikt als men geïnteresseerd is in de achtergronden van gedragingen, ervaringen, meningen en gevoelens. Het nadeel van het afnemen van interviews is dat de respondent zijn antwoorden afstemt op de reacties van de interviewer. Respondenten zijn geneigd om sociaal wenselijke antwoorden te geven. De invloed van sociaal wenselijke antwoorden kan de interviewer beheersen door geen afkeuring of bevestiging te laten blijken. Ook kan de interviewer een aantal specifieke vragen aan de vragenlijst toevoegen, waarmee diepgaander op de overtuigingen kan worden ingegaan. Naast het bovengenoemde nadeel zorgt ook het doorgaans selectieve geheugen voor onbetrouwbare antwoorden. Als iets langere tijd is geleden, zal het moeilijk zijn om voorbeelden correct te gegeven. De interviewer zal dus ook moeten vragen naar de huidige situatie en zal vervolgens de vroegere situatie daarmee moeten vergelijken. Daarnaast zullen mensen eerder bereid zijn om aan een interview deel te nemen als ze een uitgesproken mening hebben. Hierdoor kan er een selecte groep respondenten ontstaan, waarop de onderzoeker bedacht moet zijn. Een interviewer zal dus zorg moeten dragen voor een gunstige omgeving en voor specifieke vragen waarmee de sociale wenselijkheid kan worden onderzocht (Baarda & De Goede, 2006). 8.2

Mondeling of schriftelijk interviewen?

Vragen kunnen mondeling of schriftelijk (via enquête, e-mail of website) gesteld worden. Baarda en De Goede (2006) stellen dat een aantal aspecten een rol spelen bij de keuze voor een van beide methoden. De vraag hoeveel mensen men wil bereiken en over hoeveel geld men beschikt, speelt een rol. Schriftelijk zullen meer mensen bereikt kunnen worden, maar het vergt veel tijd om een vragenlijst te formuleren. Schriftelijke vragen geven daarnaast de respondent het gevoel dat ze anoniemer zijn, waardoor de drempel om de vragen te beantwoorden laag is. Helaas blijkt ook dat vragenlijsten niet altijd worden teruggezonden. Ook kan niet met zekerheid worden gesteld dat de vragenlijst inderdaad door de gewenste persoon is ingevuld. Dit nadeel bestaat niet bij een mondeling interview. Het voordeel van mondelinge interviews is dat onduidelijkheden direct uitgelegd kunnen worden. Open- en complexe vragen kunnen daarom beter mondeling worden gesteld. Mensen zijn eerder geneigd om diepgaand en volledig antwoord te geven tijdens een gesprek. Voor en overzicht van de voor- en nadelen wordt verwezen nar Baarda en De Goede (2006), p. 226, tabel 8.1. 8.3

Specifieke vormen van interviewen

Interviews kunnen worden afgenomen door middel van een vragenlijst die men groepsgewijs moet invullen, telefonische enquêtes en vragenlijsten via internet. Het groepsgewijs laten invullen van de vragenlijsten heeft als voordeel dat de respons groot is, maar het nadeel van deze methode bestaat uit de benodigde aandacht voor de representativiteit van de steekproef en de aandacht voor omgeving waarin de respondenten de lijsten moeten invullen. Telefonisch worden tegenwoordig vele enquêtes afgenomen. Het kost immers weinig tijd, sociaal wenselijke antwoorden komen nauwelijks voor en informatie kan snel en direct worden verkregen en verwerkt. Echter, voor ingewikkelde vragen is deze methode niet geschikt. Ook is er geen mogelijkheid om via de telefoon afbeeldingen te laten zien waarover men vragen heeft. Vragenlijsten via internet zijn steeds meer in trek, omdat ook hier geldt dat www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede

3

sociaal wenselijke antwoorden minder voorkomen. Het voordel van deze methode is ook dat de verkregen gegevens direct verwerkt kunnen worden. Voor en overzicht van de voor- en nadelen wordt verwezen naar Baarda en De Goede, 2006, p. 230, tabel 8.2. 8.4

Soorten vragen: gesloten of open?

Gesloten vragen zijn vragen met antwoordmogelijkheden, de zogenoemde geprecodeerde antwoorden. Open vragen bevatten geen antwoordmogelijkheden, waardoor de vragen naar eigen inzicht beantwoord kunnen worden. Een aantal aspecten spelen een rol bij de keuze voor open- of gesloten vragen. Als vooraf bijvoorbeeld weinig gegevens bekend zijn, liggen open vragen voor de hand. Niet alle vragen kunnen bovendien van te voren zijn geformuleerd en niet alle antwoordmogelijkheden kunnen vooraf worden voorzien. Er kan dan gekozen worden voor een open vraag, maar het antwoordalternatief bij een gesloten vraag ‘anders, namelijk…’ is ook mogelijk. Een combinatie van beide soorten vragen is ook mogelijk, bijvoorbeeld eerst een aantal gesloten vragen en vervolgens een aantal open vragen. Voor een overzicht van alle genoemde aspecten wordt verwezen naar Baarda en De Goede (2006) pagina 233, tabel 8.3.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede

4

8.5

Formulering van vragen

Tijdens het formuleren van vragen zal men rekening moeten houden met het taalgebruik, de operationalisering van de vraag (begrippen moeten voor slechts één uitleg vatbaar zijn), het aantal onderwerpen per vraag, de neutraliteit van de vragen, de inhoudelijke vergelijkbaarheid van de vragen en met de afwezigheid van veronderstellingen over de kennis van de respondent (Baarda & De Goede, 2006, p. 237). 8.6

Formulering van antwoordmogelijkheden

8.6.1 Richtlijnen voor het opstellen van antwoordalternatieven Baarda en De Goede (2006) hebben de volgende voorwaarden geformuleerd voor het opstellen van de antwoordmogelijkheden in vragenlijsten:    

De antwoordcategorieën moeten elkaar uitsluiten. Soms is het nuttig om aan te geven dat er meerdere antwoordmogelijkheden mogelijk zijn. De antwoordmogelijkheden moeten bij nominale gegevens uitputtend zijn. Het is nuttig om te eindigen met een open-antwoordcategorie, omdat een onderzoeker iets gemist kan hebben tijdens het vooronderzoek.

8.6.2 Antwoordschalen Antwoordschalen worden gebruikt als er metingen verricht moeten worden met betrekking tot de mate waarin iets voorkomt. Het is bij het formuleren van antwoordschalen belangrijk dat complexe vragen verduidelijkt kunnen worden door het gebruik van meerdere antwoordmogelijkheden (zie voorbeeld in Baarda & De Goede, 2006, p. 239). Zo kan men tweepuntsschalen toepassen (eens, oneens), maar ook vierpuntsschalen (eens, gedeeltelijk eens, gedeeltelijk oneens, oneens). Soms zal een onderzoeker de respondent tot een antwoord willen dwingen, omdat ze anders geneigd zijn om voor het alternatief ‘geen mening ‘ te kiezen. Bij kennisgerelateerde vragen zal deze categorie echter wel gewenst zijn, omdat een respondent over het betreffende onderwerp inderdaad geen kennis kan hebben. De antwoordcategorieën kunnen verder het best zo veel mogelijk op elkaar worden afgestemd, zodat de scores later eenvoudig te analyseren zijn (bijvoorbeeld de berekening van de totale scores). 8.6.3 Antwoordkaarten Tijdens de mondelinge afname van vragen zijn soms antwoordkaarten nuttig. Deze antwoordkaarten bevatten antwoordmogelijkheden en kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden bij zeer persoonlijke vragen (Baarda & De Goede, 2006). 8.7

Opzet van de vragenlijst

8.7.1 Volgorde van de vragen De volgorde van de vragen hangt in grote mate af van de onderwerpen. Meestal zullen eerst de algemene vragen worden gesteld, zoals het geslacht en de leeftijd van de deelnemer. Vervolgens zullen de neurale vragen worden gesteld en gaat men langzaam over naar de www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede

5

specifieke onderwerpen waarin de onderzoeker vooral geïnteresseerd is. De onderzoeker moet er rekening mee houden dat de volgorde van de vragen niet een zogenoemd volgorde-effect teweeg brengen. Dit betekent dat de respondenten de antwoorden gaan baseren op de voorgaande vragen (Baarda & De Goede, 2006). 8.7.2 Afnemen van de vragenlijst Voordat de vragen worden gesteld is een inleiding gewenst waarin het onderwerp kort zal worden uitgelegd. Tijdens het afnemen van de vragenlijst moet rekening gehouden worden met eventuele vermoeidheid of de behoefte aan afleiding. Dit betekent dat de vragen moeten blijven boeien en makkelijk te begrijpen moeten zijn (Baarda & De Goede, 2006).

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede

6

Hoofdstuk 9 9.1

Observeren

Voor- en nadelen van observeren

Het voordeel van observaties is dat men sociaal wenselijk gedrag op deze wijze kan achterhalen (bijvoorbeeld hoeveel mensen overtreden verkeersregels). Het nadeel is dat het relatief veel tijd en geld kost. Bovendien kan men de achterliggende redenen van het vertoonde gedrag niet waarnemen. Daarvoor zijn interviews meer geschikt. Tijdens een observatie zal er rekening gehouden moeten worden met de invloed van de aanwezigheid van de observeerder op de te observeren aanwezigen. Participerende observatie verkleint deze invloed, omdat de observator dan als participant aan de te observeren groep deelneemt. Deze observatiemethode wordt voornamelijk gebruikt bij kwalitatief onderzoek. Bij kwantitatief onderzoek kan men gebruik maken van bijvoorbeeld camera’s (Baarda & De Goede, 2006). 9.2

Wat observeer je en hoe doe je dat?

9.2.1 Wat observeren? Net als bij het afnemen van interviews, zal een onderzoeker een schema voor de observatie moeten maken. Het schema kan gebruikt worden tijdens de waarnemingen. Alle observatoren zullen immers de waarnemingen op dezelfde wijze moeten verrichten. De gedragingen en eigenschappen moeten concreet worden omschreven. Daarna moet de frequentie van het geobserveerde worden genoteerd, evenals de intensiteit, de duur en de overige belangrijke factoren die van invloed zijn of vooraf gingen aan het geobserveerde. De frequentie kan genoteerd en geobserveerd worden door middel van event-sampling. Volgens deze methode wordt het gedrag of het geobserveerde fenomeen per tijdseenheid gemeten. Met een zogenaamde intervalcodering kan men observaties om de zoveel tijd verrichten van fenomenen of gedragingen die vaak voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de puntmeting (bijvoorbeeld observaties om de minuut). Een vorm van intervalcodering is de timesamplingmethode, waarbij men bijvoorbeeld het gedrag van verschillende personen observeert door de aandacht achtereenvolgend op een andere persoon te richten gedurende een bepaalde tijd (Baarda & De Goede, 2006). 9.2.2 Hoe observeren? Observaties kunnen het best worden verricht op verschillende tijdstippen onder verschillende omstandigheden (Baarda & De Goede, 2006, p. 253). Hierbij kan men gebruik maken van video-beelden. De opnamen kan men vervolgens door meerdere observatoren laten beoordelen. Dit wordt intercodeursbetrouwbaarheid genoemd. Soms zijn de gegevens tijdens observaties niet concreet vast te stellen. De observator moet als het ware een subjectief oordeel geven. Dit wordt rating genoemd. Door deze interpretaties kunnen er zich contexteffecten voordoen. Deze subjectieve effecten kunnen de betrouwbaarheid van het onderzoek aantasten. 9.3

Hoe registreer je observaties?

Observaties moeten zo snel mogelijk worden vastgelegd op bijvoorbeeld een observatieformulier of op een recorder. Als meerdere observatoren observeren (ten behoeve

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede

7

van de intercodeursbetrouwbaarheid) zullen zij daarin goed geïnstrueerd moeten worden (zie voorbeeld in Baarda & De Goede, 2006, p. 255, tabel 9.1). 9.4

Betrouwbaarheid van observaties

De betrouwbaarheid van observaties kan vergroot worden door de interobservatorbetrouwbaarheid (zie paragraaf 9.2.2). Observaties van verschillende observatoren kunnen zo met elkaar worden vergeleken. Met behulp van het overeenstemmingspercentage berekend met de formule van Cohens Kappa kan de betrouwbaarheid worden gemeten (zie voorbeeld in Baarda & De Goede, 2006, p. 257): K = P0 – Pc 1-P 9.5

Validiteit van observaties

Hoewel de validiteit minder van belang is bij observaties dan de betrouwbaarheid, is validiteit vooral bij complexe observaties van belang vanwege de vele interpretatiemogelijkheden. Een variabele moet derhalve goed gedefinieerd zijn (meten wat men wil meten). Door middel van correlatieberekeningen kan de validiteit worden vastgesteld (Baarda & De Goede, 2006).

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede

8

Hoofdstuk 10 10.1

Datapreparatie

Datamatrix en coderen

Bij kwantitatief onderzoek wordt gebruik gemaakt van statistische berekeningen, omdat het vooral gaat om de weergave van antwoorden in nummerieke gegevens. Voor deze berekeningen kan men bijvoorbeeld het computerprogramma SPSS gebruiken of een spreadsheetprogramma als Excel (Baarda & De Goede, 2006). De verzamelde gegeven zullen eerst in een datamatrix worden verwerkt. Een matrix is opgebouwd uit rijen en kolommen. De horizontale rijen bevatten de gegevens van de onderzoekseenheden en de verticale kolommen bestaan uit de onderzochte variabelen (zie voorbeeld in Baarda & De Goede, 2006, p. 264265, figuur 10.1 en tabel 10.1). Om de matrix compact en overzichtelijk te houden kan men aan de variabelen of onderzoekseenheden een code toekennen. Deze codes worden dan in de matrix weergegeven. Dit worden ook identificatienummers genoemd. Als alle waarden in de matrix, en in het computerprogramma, zijn ingevoerd, kan men er berekeningen op uitvoeren. Voor een uitgebreide uitleg van deze invoering in SPSS wordt verwezen naar Baarda en De Goede (2006) pagina 266-267. 10.2

Hercoderen van gegevens

Tijdens de analysefase zullen gegeven wel eens voorzien moeten worden van een nieuwe code, omdat er variabelen zijn toegevoegd of items zijn weggelaten. In SPSS kan men variabelen op eenvoudige wijze hercoderen door het programma na de invoering van alle oorspronkelijk gegevens daartoe opdracht te geven. Voor een voorbeeld wordt verwezen naar Baarda en De Goede (2006) pagina 269-270. 10.3

Controle op e kwaliteit van de gegevens

De eerste statistische berekeningen zal bestaan uit een frequentieberekening. Met deze berekening meet men de frequentie van waarden of categorieën en kan er tevens nagaan worden of er coderingsfouten zijn gemaakt. Zo kan men bijvoorbeeld zien welke codes zouden moeten voorkomen bij een bepaalde variabele en als deze code niet juist is, kan men de code veranderen. Door middel van een histogram kan de spreiding van variabelen worden gecontroleerd (zie voorbeelden in Baarda & De Goede, 2006, p. 272-273). 10.4

Controle op de homogeniteit van schalen

Scores op verscheidene items mogen niet zomaar bij elkaar opgeteld worden. Een schaal met scores moet eerst homogeen zijn. Door middel van een itemanalyse kan een onderzoeker de homogeniteit vaststellen van de schaal. Hiertoe wordt de Cronbachs alpha berekend. Als de Cronbachs alpha gelijk is aan de 0-waarde, is er geen samenhang tussen de vragen en meten de items dus niet hetzelfde. Als de Cronbachs alpha gelijk is aan 1, zijn de items homogeen. Dat wil zeggen dat men met deze items hetzelfde meet en er dus sprake is van samenhang tussen de items (zie voorbeeld in Baarda & De Goede, 2006, p. 275-277).

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede

9

Hoofdstuk 11 11.1

Data-analyse

Keuze van een statistische techniek

De onderzoeksvraag is bepalend voor de te gebruiken statistische berekening bij kwantitatief onderzoek. Daarnaast is de aard van de verkregen gegevens bepalend, moet men nagaan of het om verschillen, frequenties of samenhang gaat en zal het meetniveau vastgesteld moeten worden evenals de populatie of steekproef. Ook is het aantal onderzoekseenheden belangrijk. 11.2

Frequentieberekeningen

11.2.1 Frequentieberekeningen met nominale en ordinale gegevens in een populatie Frequenties kunnen statistisch worden berekend met behulp van SPSS (de procedure frequenties is bijvoorbeeld te vinden onder het menu descriptive statistics). Vervolgens kunnen de frequenties in een sectordiagram (een piechart) of staafdiagram (Bar) worden weergegeven. Voor voorbeelden wordt verwezen naar Baarda en De Goede (2006), pagina 288-289, figuur 11.2 en 11.3. Als nominale gegevens verwerkt worden in frequentieberekeningen, kan er gesproken worden over de modus. De modus is dan de meest voorkomende waarde (Baarda & De Goede, 2006). 11.2.2 Frequentieberekeningen met interval- en ratiogegevens in een populatie Tellingen zijn niet zinvol bij omvangrijke interval- of ratiogegevens, omdat het dan te onoverzichtelijk is. Een histogram is wel zinvol voor deze gegevens. Een histogram lijkt op een staafdiagram, alleen zijn de staven ditmaal grafisch aan elkaar verbonden. De frequenties worden op de verticale as weergegeven en de waarden van de interval- of ratiogegevens worden op de horizontal as weergegeven. Daarnaast wordt er vaak de standaarddeviatie (µ) bij genoemd en het gemiddelde (σ). Het gemiddelde is gelijk aan de som van alle waarden (Σi Xi) gedeeld door het aantal eenheden (n).

µ = Σi Xi N De mediaan is de waarde die in het midden staat van een op grootte gerangschikte rij met waarden. Als de rij uit een oneven aantal waarden bestaat is de mediaan de gemiddelde waarde van de middelste twee waarden. Het gemiddelde, de modus en de mediaan kunnen niet gebruikt worden als men informatie zoekt over de spreiding. De spreiding kan wel berekend worden door het verschil tussen de hoogste en de laagste waarde te berekenen. Dit wordt ook de range genoemd. De spreidingsmaat die het meest ge...


Similar Free PDFs