Kwantitatieve technieken PDF

Title Kwantitatieve technieken
Course Onderzoeksmethoden kwantitatief
Institution Universiteit Gent
Pages 42
File Size 1.2 MB
File Type PDF
Total Downloads 85
Total Views 128

Summary

Download Kwantitatieve technieken PDF


Description

Kwantitatieve technieken Inhoudsopgave 1.

Inleiding Basisprincipes wetenschappelijk onderzoek Variabiliteit 1.2.1 Hoe wordt variabiliteit uitgedrukt? 1.2.2 Wat betekent variabiliteit? 1.3 Onderzoeksfouten 1.3.1 Onderzoeksfouten in onderzoekscyclus 1.3.2 Betrouwbaarheid 1.3.3 Validiteit

1.1 1.2

2.

Survey opmaken Van concept naar operationele definitie Schalen berekenen = datareductie 2.2.1 Schaalscore 2.2.2 Somscore 2.2.3 Factorscore 2.3 Dimensies van schalen 2.3.1 Unidimensioneel 2.3.2 Multidimensioneel 2.4 Soorten schalen 2.4.1 Thurstone schaal 2.4.2 Guttman schaal 2.4.3 Likert schaal 2.5 Gevalideerde schalen selecteren 2.6 Soorten vragen 2.6.1 Visuele vragen 2.6.2 Vignetten 2.6.3 Unipolaire vragen 2.6.4 Bipolaire vragen 2.6.5 Binaire vragen 2.6.6 Semantisch differentiaal vragen 2.6.7 Multiple response vragen 2.7 Antwoordcategorieën 2.7.1 Gesloten en open vragen 2.7.2 Antwoordcategorieën 2.8 De psychologie achter de vraag(volgorde)

6 6 7 7 7 7 8 8 8 8 8 9 9 9 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 11 11

Dataverwerking Structuur datamatrix Variabelen Analyse eenheden (unit of analysis) 3.3.1 Individuele survey 3.3.2 Huishoudensurvey 3.3.3 Key informant survey 3.3.4 Multi-actor survey 3.4 Analyse eenheden en tijdsperspectief 3.4.1 Cross-sectioneel 3.4.2 Repeated cross-sectioneel 3.4.3 Longitudinaal panel studie 3.4.4 Longitudinaal cohorte studie 3.4.5 Internetpanel 3.5 Waarden 3.6 Inleiding beschrijvende statistiek 3.6.1 Frequentie van variabelen 3.6.2 Gemiddelde van variabelen 3.6.3 Onafhankelijke en afhankelijke variabele combineren

12 12 12 13 13 13 13 13 13 13 13 13 14 14 14 15 15 16 16

Inleiding in SPSS Spss Rondleiding Data invoeren 4.3.1 Bestaande data invoeren 4.3.2 Manueel nieuwe data invoeren en labelen 4.4 Output en output labelen 4.5 Variabele hercoderen

17 17 17 18 18 18 18 18

2.1 2.2

3.

3.1 3.2 3.3

4.

2 2 3 3 4 5 5 5 6

4.1 4.2 4.3

1

4.5.1 4.5.2

Recode into same variables Recode into different variables

4.6 4.7

Syntax Variabelen aanmaken 4.7.1 Schalen aanmaken 4.8 Data cleaning 4.9 Data mergen 5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9

6.

Beschrijvende statistiek met SPSS Meetniveaus Tabellen Grafieken Centraliteit en spreading Vormen van scoreverdeling Select cases Split files: Variabelen standaardiseren Verband tussen twee variabelen 5.9.1 Categoriaal variabele x categoriaal variabele: Frequenties vergelijken (kruistabel) 5.9.2 Categoriaal variabele x metrisch variabele: Gemiddelden vergelijken 5.9.3 Metrisch x metrisch: correlaties

21 21 22 22 22 23 24 24 24 25 25 26 26

Experimenteel onderzoek Wat is experimenteel onderzoek? Voorbereiding experiment 6.2.1 Wat te onderzoeken 6.3 Experimentele designs 6.4 Uitvoering experiment 6.4.1 Voorbereiding uitvoering

27 27 28 28 33 36 36

Betrouwbaarheid en validiteit Inleiding 7.1.1 Betrouwbaarheid 7.1.2 Validiteit 7.2 Betrouwbaarheid 7.2.1 Test-retest betrouwbaarheid 7.2.2 Parallel betrouwbaarheid 7.2.3 Interne consistentie 7.2.4 Inter-rate betrouwbaarheid 7.3 Validiteit 7.3.1 Interne validiteit van een meetinstrument 7.3.2 Externe validity

37 37 37 38 38 38 38 39 40 40 40 40

6.1 6.2

7.

18 19 19 19 19 20 20

7.1

8. 8.1

Qualtrics Inleiding

41 41

1. Inleiding     

De basisprincipes van wetenschappelijk onderzoek kennen De centrummaten, spreidingsmaten en correlatie kunnen toelichten, en zelfstandig kunnen berekenen (inclusief formule) De betekenis van variabiliteit kunnen toelichten De verschillende onderzoeksfouten in het onderzoeksproces kunnen duiden De betrouwbaarheid en validiteit kunnen toelichten

1.1 Basisprincipes wetenschappelijk onderzoek 

Kwantitatief wetenschappelijk onderzoek verschilt van ander onderzoek o Empirisch  Observeren van gedragingen, attitudes …  Waarnemer is inwisselbaar  Niet normatief: geen plaats voor rede, intuïtie en geloof o Systematisch  Georganiseerd en planmatig o Intersubjectief en repliceerbaar o

Cyclisch (cumulatief) en zelfcorrigerend

2

Doel: o Variabiliteit leren meten  door centrummaten & spreidingsmaten o

Onderzoeksfouten leren vermijden

1.2 Variabiliteit 1.2.1 Hoe wordt variabiliteit uitgedrukt?  Centrummaten o MODUS: Klasse met grootste klassenfrequentie: die meerdere hebben  2, 3, 3, 5, 5, 7, 7, 7, 10  7 o MEDIAAN: punt op meetschaal waarboven en waaronder er evenveel meetwaarden liggen  2, 3, 3, 5, 5, 7, 7, 7, 10  n = even: md = helft van som van (n/2) en (n/2 + 1)  n = oneven: md = (n/2 + 1)  binnen een klasse:  Kwartielen # Q1 = waarde van de waarneming die de verdeling opsplitst in: 25% van waarnemingen kleiner en 75% van waarnemingen groter (mediaan van waarnemingen onder de globale mediaan) # Q3 = waarde van de waarneming die de verdeling opsplitst in: 75% van waarnemingen kleiner en 25% van waarnemingen groter (mediaan van waarnemingen boven de globale mediaan) # Q2 = Mediaan Geschikt vanaf ordinaal meetniveau (=met orde bv. Opleidingsniveau)  Percentielen: waarde van waarneming die verdeling opsplitst in: x% van waarnemingen kleiner o GEMIDDELDE: som van alle eenheden gedeeld door aantal eenheden 2, 2, 3, 3, 5, 5, 6, 6,  4  Gevoelig voor uitschieters. Bv.: Een leerling behaalt op 4 toetsen een 6/10, en voor 1 toets een 0,5/10. Gemiddelde = 4,9/10 = gebuisd. De leerling beheerst echter 80% van zijn leerstof

o

GEMIDDELDE VAN FREQUENTIEVERDELING:    



Bereken van elke klasse het klassenmidden Vermenigvuldig het klassenmidden met frequentie Tel die uitkomsten bij elkaar op Deel totaal van uitkomsten door totaal van frequenties

Spreidingsmaten o RANGE (variatiebreedte, v): het verschil tussen hoogste en laagste score.  Nadeel: er wordt alleen naar de uitersten gekeken o INTERKWARTIELAFSTAND (IKA): verschil tussen Q1 en Q3 (Q = Q3 – Q1)  IKA is stabieler dan variantie, want IKA is onafhankelijk van extreme meetwaarden  Q1: laagste 25% getalwaarden  Q3: hoogste 25% getalwaarden  Q2: mediaan

3

 Q3-Q1: IKA VARIANTIE en STANDAARDAFWIJKING: alle scores worden in rekening gebracht.  Bereken gemiddelde van alle scores  Bereken deviatiescores = score – gemiddelde  Bereken het kwadraat van de deviatiescores  Bereken de som van alle kwadraten  De variatie is de som van alle kwadraten gedeeld door aantal klassen - 1  Scoreverdeling van variabelen steeds goed ontleden: normale verdeling  Gemiddelde, modus en mediaan vallen samen  Klokvormig, symmetrisch  Scheefheid en kurtosis hebben bij normale verdeling 0 o Steilheid/vlakheid (kurtosis) o Scheefheid (skweness) Geen invloed op keuze statische methoden Invloed op keuze statische methoden = 0 (mesocurtisch), standaardverdeling Assymetrische verdeling: > 0 (leptocurtisch), hoge piek, steile vorm Negatieve asymmetrie < 0 < 0 (platocurtisch), platte verdeling, vlakke # Gem < mediaan < modus vorm Positieve asymmetrie > 0 # Gem > mediaan > modus 1.2.2 Wat betekent variabiliteit?  Kwantitatief meten is het bepalen van de variabiliteit o Meten is het toekennen van getallen o Variabiliteit in getallen = variabiliteit in gedrag o

o

Het belang van een goede vraag!  Als de variabiliteit in de getallen de variabiliteit in het gedrag niet weerspiegelt is het onderzoek weinig zinvol



Sociale wetenschappers onderzoeken gedragingen, opinies, attitudes, … die variëren: o Gedrag varieert over situaties:  Eenzelfde persoon gedraagt zich anders in verschillende situaties o Gedrag varieert over individuen:  Verschillende mensen reageren anders op dezelfde situatie  Resultaten op een test verschillen naargelang:  Persoonlijke kenmerken  Persoonlijkheidskenmerken o Gedrag varieert over de tijd:  Bv. Leereffecten



Doel van onderzoek: o Wat is de systematiek achter deze variabiliteit? o

 Beschrijvend onderzoek: het beschrijven van de variabiliteit (univariaat) Waarom varieert gedrag? 

Verklarend onderzoek: het verklaren van de variabiliteit (multivariaat)  De relatie tussen twee variabelen  Gaat de verandering in de ene variabele gepaard met een verandering in de andere variabele

4

1.3 Onderzoeksfouten 1.3.1 Onderzoeksfouten in onderzoekscyclus  Fouten in literatuurstudie o Slechte literatuurstudie o Te algemene slecht afgebakende onderzoeksvraag  Gevolg: slecht begin  Fouten in onderzoeksontwerp o Vragen passen niet bij leefwereld respondent o Bij observatie  Onvolledige observatieschema of codeerschema o Verkeerde vertaling o Belang van onderzoeksprotocollen  Fouten in ontwikkeling concepten o Verkeerde operationalisatie van concepten en indicatoren o Slechte concepten/indicatoren = slechte data = lage betrouwbaarheid en validiteit = de meest gemaakte fout bij masterproeven o Verkeerde startvraag  Fouten door weinig rekening met context te houden  Fouten in onderzoeksplan o Onzorgvuldige planning o Geen buffer-time o Geen rekening met moeilijke participatie o Laattijdig indienen  Fouten in eenhedenselectie o Foute/onvolledige selectie o Probabilistische  Fouten in dataverzameling, codering en cleaning  Fouten in dataverwerking  Fouten in rapportering 1.3.2 Betrouwbaarheid  2 soorten fouten o Toevallige fouten: geen patroon (= error) o Systematische fouten: wel een patroon (bias) Betrouwbaarheid (reliability) = afwezigheid van toevallige fouten  Heeft te maken met vraag of meting vrij is van toevalsmatige fouten en dus of meting leidt tot consistente resultaten.  Met betrouwbaar onderzoek is gehanteerde aanpak en zijn resultaten onafhankelijk van moment waarop het onderzoek is verricht, van onderzoeker die het uitvoert en van gebruikte meetinstrumenten.  Betrouwbaarheid vaststellen door drie vragen: o Zullen metingen bij andere gelegenheden zelfde resultaten opleveren? o Zullen andere waarnemers gelijksoortige waarnemingen doen? 

o Is de methode waarop ruwe gegevens zijn geïnterpreteerd transparant? Betrouwbaarheid verhogen: o Vergroot aantal te onderzoeken eenheden  meer mensen testen/ondervragen.  Na veel metingen zal gemiddelde van metingen juist zijn 5



o

 Fouten zijn toevallig, heffen elkaar op Voer je onderzoek uit op verschillende dagen/momenten en tijdstippen

o

Gebruik, indien mogelijk, meerdere onderzoeksmethoden

Correlaties tussen metingen Sterkte van verband tussen twee metingen wordt nagegaan

1.3.3 Validiteit Geldigheid/validiteit (validity) = afwezigheid systematische fouten  Interne validiteit: meten wat je beoogt te meten o Operationalisatie van kenmerk Bv. schaal die geen ‘extraversie’ meet maar ‘impulsiviteit’ o Causaliteitsvraagstukken Bv. depressie à huwelijksproblemen of huwelijksproblemen à depressie o Schijnverbanden Bv. meisjes in korte rokjes eten graag ijsjes  Externe validiteit: zijn de verkregen resultaten te generaliseren naar andere tijden, personen en relaties o Aselecte steekproeven versus gelegenheidssteekproeven o 



Tijdsstip onderzoek

Onbetrouwbaarheid: o Op lange duur (bij veel metingen) is gemiddelde wel juist o Toeval: fouten heffen elkaar op Onbetrouwbaarheid + ongeldigheid: o Zelfs bij veel metingen is gemiddelde onjuist (overschatting of onderschatting)

2. Survey opmaken           

De voor- en nadelen van enkelvoudige en meervoudige vragen kunnen toelichten Aan de hand van een voorbeeld kunnen toelichten hoe schalen berekend worden Het verschil tussen uni- en multi-dimensionele schalen kunnen toelichten Kunnen weergeven hoe Thurstone, Guttman en Likertschalen geconstrueerd worden en bij respondenten worden afgenomen. Met excell en spss (zie spss) de schalen ook zelf kunnen berekenen. Het belang van spreiding kunnen toelichten Kunnen beschrijven hoe gevalideerde schalen geselecteerd kunnen worden De verschillende soorten vragen kunnen toelichten, met voorbeeld (visuele vragen, vignetten, ….) Het verschil tussen exhaustiviteit en mutuele exclusiviteit kunnen toelichten adhv een voorbeeld De voor- of nadelen van logische volgorde, aantal vragen, geen mening/ik weet niet vragen beschrijven Het belang van symmetrie, gelijke verwoording en visuele afstand kunnen toelichten De verschillende psychologische principes achter de vraag(volgorde) kunnen beschrijven

2.1 Van concept naar operationele definitie 



Doel van een survey: Informatie verzamelen bij populatie/steekproef Formele en systematische manier om informatie te verzamelen o Vragen en antwoordalternatieven zijn voor iedereen hetzelfde Op systematische, gestandaardiseerde manier informatie verkrijgen ≠ Objectieve informatie (≠ betrouwbaar  sociaal wenselijk) Soorten verkregen informatie o Attitudes: houding van mensen tegenover andere mensen, landen, bedrijven, product, …

6

o o o

Opinies: mening van mensen over een onderwerp Gevoelens: gevoelens van mensen tegenover andere mensen, situaties, producten, … Gedachten: gedachten van mensen tegenover andere mensen, situaties, producten, …

o Kennis: de bekendheid met bepaalde producten, diensten, …  niet observeerbaar gedrag, wel gepercipieerd gedrag: o Gedragsintenties o Gedragsmotieven Bij het afnemen van een survey is het belangrijk om een grote voorkennis te hebben. Voordelen enquêtes: snel, gemakkelijk en goedkoop. Je kan grote groep mensen bereiken. Je kan op korte tijd informatie over verschillende soorten onderwerpen bespreken. Nadelen enquêtes : soms minder betrouwbaar en minder valide informatie. Mens kan zich laten leiden door omstandigheden waarin ze op dat moment verkeren. Ook gebeurt het dat mensen op een sociaal wenselijke manier reageren.  

Conceptuele variabelen = abstract: attitude, geweld, discriminatie, groepsdruk… Operationele definitie = procedure om conceptuele variabele te meten/manipuleren o Meerdere operationalisaties mogelijk



Inwilligingstendens = manier van vragen stellen



Enkelvoudige vragen die concept meten o Nadelen:  Concept is vaak te heterogeen om slechts één vraag te dekken  Enkelvoudige vraag kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden  Toevalsinvloeden spelen een rol  één vraag valt niet altijd op tussen andere vragen in enquête Meervoudige vragen laten toe om respondenten achteraf beter te onderscheiden Meervoudige vragen/schalen die concept meten o Schaal is meetinstrument o Schaal bestaat uit meerdere items die bij elkaar horen en onderliggend concept meten



o

Schalen bereken = dataredeuctie

2.2 Schalen berekenen = datareductie 2.2.1 Schaalscore  Rekenkundig gemiddelde = alle items even belangrijk  gevoelig voor uitschieters o Het gemiddelde berekenen van een schaal zegt niets over de waarde van een schaal o

Range ALTIJD duidelijk maken (1 – 7)

2.2.2 Somscore = alle items even belangrijk  gevoelig voor uitschieters o Range ALTIJD duidelijk maken (1 – 7) 2.2.3 Factorscore = elk item draagt verschillende bij aan concept, factorscore maakt duidelijk in welke mate = belang van elk item wordt in rekening gebracht  Concept operationaliseren = creëren van nieuwe schaal 7



Wordt gebruikt om patronen te onderscheiden binnen datasets en om variabelen te reduceren tot kleiner aantal factoren o Gebaseerd op totale correlatiematrix - betekenis geven aan data en patronen vinden - data reduceren Doel: aantal items van schaal reduceren Kernwoorden: o Item: vraag (variabele) die respondent heeft beantwoord o Lading: mate waarin het item geassocieerd is met factor o

 

Dus:

Factor: latent (= niet rechtstreeks meetbaar) concept waarmee aantal items geassocieerd zijn Startpunt = correlatie tussen manifeste variabelen (items) o Op basis van correlatie matrix  nieuwe variabelen (=factoren) berekend o



o

 Doel: aantal variabelen reduceren tot kleiner aantal factoren  Elke factor krijgt naam Correlatie van factoren met oorspronkelijke variabelen = factorladingen



Principale Componenten Analyse Gehele variatie van alle items kan volledig verklaard worden door andere variabelen in model.

 Principale Factor Analyse Variatie van elk item kan niet volledig verklaard worden door andere variabelen in model, elk item heeft uniek deel.

2.3 Dimensies van schalen 2.3.1 Unidimensioneel = één dimensie meet volledige concept 2.3.2 Multidimensioneel = verschillende dimensies meten volledig concept

2.4 Soorten schalen 2.4.1 Thurstone schaal  Fase 1: in vooronderzoek worden items gegenereerd die te maken hebben met hetzelfde concept. Stelling rangschiken.  Fase 2: verschillende beoordelaars (n>100) rangschikken elk item op continuüm o Gaat niet om mening beoordelaar, maar mate waarin item bijdraagt tot concept 



Fase 3: voor ELK item wordt verdeling van stapels bekeken. Voor elk item wordt mediaan en IKA berekend o Invullen Thurstone schaal door respondent  Aangeven of ze akkoord/niet akkoord zijn met item  Per respondent wordt gemiddelde score berekend  Unidimensionele schaal: ja/neen antwoorden Fase 4: kies items op gelijke intervallen en met kleinste IKA

8

Sorteer tabel op mediaan (laag naar hoog) en sorteer binnen elke mediaan op IKA (hoog naar laag) o Per mediaan wordt item genomen met kleinste IKA  kan met excel berekend worden  Sorteer tabel op mediaan (laag naar hoog)  Sorteer binnen elk mediaan op IKA (hoog naar laag)  Per mediaan wordt item genomen met kleinste IKA (= kleinste spreiding tussen beoordelaars)  Data > sort > my data has headers > op wat sorteren & hoe o

2.4.2 Guttman schaal Cumulatieve, hiërarchische schaal: toenemende moeilijkheid in schaal  als je met stelling 3 akkoord bent, dan ook met 1 en 2. Deterministisch: op basis van totale score ken je de antwoorden Unidimensionele schaal: ja/neen antwoorden  

Fase 1: in vooronderzoek worden items gegenereerd die te maken hebben met hetzelfde concept. Fase 2: verschillende beoordelaars (n>100) beoordelen of item wel/niet gerelateerd is aan concept. o Gaat niet om mening beoordelaar, maar mate waarin item bijdraagt aan concept o Per beoordelaar wordt gekeken naar aantal ‘ja’



Fase 3: maar tabel  sorteer per rij en per kolom zodat cumulatieve schaal duidelijk wordt. o Invullen Guttman schaal door respondent   

Aangeven of ze akkoord/niet akkoord zijn met item  ja/neen = 1/0 Aangezien elk item een schaal waarde heeft, kunnen we die optellen Totale score is de som van de items waar de respondenten meer eens zijn

2.4.3 Likert schaal Meest gebruikte schaal in sociale wetenschappen Unidimensionele schaal: ja/neen Meerdere stimuli gebruiken.  Fase 1: in vooronderzoek worden items gegenereerd die te maken hebben met hetzelfde concept. Deze worden afgewisseld door negatieve en positieve, om zo de respondent scherp te houden.  Fase 2: beoordelaars (n>100) scoren elk item op continuüm van 1 tot 5 (of 1 tot 7) o Gaat niet om mening beoordelaar, maar mate waarin item bijdraagt aan concept  Fase 3: intercorrelaties tussen alle items worden berekend (= item-totaal correlaties in SPSS) = somscore maken van items, deze somscore correleren met elk van de items o Items met lage correlatie ten aanzien van totale score worden verwijderd COMPUTE disclosure=mean(v01,v02,v03)

2.5 Gevalideerde schalen selecteren 

Goede vraag (of schaal) heft voldoende spreiding o Minder variatie in antwoordpatroon o Minder homogeen groep o Meer kans op statistische verbanden



Gevalideerde schaal = goede schaal = items meten het onderliggend construct o Hoe weet je of...


Similar Free PDFs