Definities Sociale Cognitie PDF

Title Definities Sociale Cognitie
Course Sociale cognitie en groepsprocessen
Institution Universiteit Gent
Pages 15
File Size 240.5 KB
File Type PDF
Total Downloads 50
Total Views 137

Summary

Definities...


Description

Schema

-opgeslagen kennis in het LTG, bij waarneming worden de schema’s geactiveerd -een georganiseerde verzameling van kennis over een stimulus of een categorie van stimuli, die wordt gebruikt bij het verwerken van informatie over de betreffende stimulus of over andere stimuli in die categorie -kn de werkelijkheid benaderen of verkeerd zijn bv schema over plattegrond Gent, over resto, hoe bep persoonlijkhedentrekken bij elkaar horen 3 kenmerken: - hebben een inhoudsdomein - zijn georganiseerd - zijn in bepaalde mate toegankelijk

Prototype

een geabstraheerde voorstelling van een stimulus die alle kenmerken heeft die bij een bepaald schema horen

Fuzzy boundery

het grensgebied van een schema bv kleuterjuf en trainster van voetbalploeg

Regency Principe

acute toegankelijkheid van het schema door het recente gebruik

Frequency Principe een betere toegankelijkheid tot het schema door het regelmatige gebruik ervan Eigenschappen die vooraf reeds in een verhoogde staat van activatie verkeerden (bv door priming) hebben een grotere kans om geactiveerd te worden (regency) wie zegt wat methode (inter- en intracategoriefouten)

Frable & Bem

Macrae, Milne & Bodenhausen

elaboratie, John - skinhead/Indonesië

Recall: superior recall effect inconsistente info > consistente info > irrelevante info is een encoding effect Recognition: reconstructie consistente info > inconsistente info > irrelevante info is een retrieval effect Loftus & Palmer

Ceci & al

auto’s beukten herinnering: schema gestuurde aanvullingen

1e schooldag van Lore, Bugs Bunny en onjuiste wenken

Leichtman en Ceci Sam Stone beiden voorbeelden van verkeerde informatie effect Ideomotor effect

lezen van woorden oud, daarna stapten ze ook trager

Mentale representatie

Correl et al

de geselecteerde en aangevulde informatie wordt “binnen” de waarnemer voorgesteld cognitie

Police Officer’s Dilemma (shoot or not shoot) (het gedrag van mensen wordt bepaald door de cognities die zij hebben over hun omgeving)

Cognitieve vrek metafoor

men bekijkt de wereld door ‘a priori kennis’ en de perceptie wordt mee bepaald door wat men al eerder wist

Automatische processen

processen die onze aandacht niet of nauwelijks nodig hebben. We zijn ons vaak niet bewust van deze processen 4 kenmerken - onbewust - efficient - niet intentioneel - niet of moeilijk te controleren (hoe meer kenmerken aanwezig, hoe meer automatisch)

Voorbewuste automatische processen: bij subliminale perceptie, men ‘beseft’ niet dat men de stimulus waarnam Nabewuste automatische processen: processen waarbij je je we bewust bent van een stimulus maar niet van de gevolgen ervan (tip of the tongue, je wil op naam van acteur komen (stimulus), maar na een tijd valt hij je pas te binnen) Doelafhankelijke automatische processen: treden conditioneel op bewust met de fiets naar school gaan maar het fietsen zelf verloopt niet bewust! Automatische evaluatie

een snelle, directe evaluatie van een stimulus zonder tussenkomst van cognitieve processen bv liedje graag horen na enkele tonen, partner graag zien Zajonc ‘preferences need no inferences’ (voorkeuren kunnen bestaan los van cognitieve gevolgtrekkingen, we evalueren stimuli sneller dan dat we ze bewust begrijpen)

Bargh ea

affectieve processen zijn iets meer automatisch dan cognitieve woorden subliminaal aangeboden, helft van de gevallen korte antwoordtijden woord + of - was of synoniemtaak bij erg korte aanbiedingstijd beter in +/- vraag dan synoniem (ondersteunt Zajonc)

Damasio

onderzoek met hersenpatienten, stelden risicovol gedrag ontbreken van automatische affectieve reacties

Bechera

IOWA goktaak hersenbeschadiging => geen huidgeleiding, veranderden niet van gokken

IAT

Impliciete Associatie Test sociaal cognitieve methode om impliciete representaties te meten principe: het geheugen is een associatief netwerk van concepten/ Indien concepten sterk verbonden zijn met elkaar, activeren ze elkaar of roepen ze elkaar op. Kakkerlak => bah ipv waw

Combinaties van categorieën - Impliciete attitude: combinatie van een attribuut dimensie (bv lui/ijverig) en een evaluatieve dimensie (goed/slecht) - Impliciet vooroordeel: combinatie van een sociale groep dimensie (Vlaams/vreemd) en een evaluatieve dimensie (goed/slecht) - Impliciet stereotype: combinatie van een sociale groep dimensie (Vlaams/vreemd) en een attribuut dimensie (lui/ijverig) - Impliciete zelfconcept: combinatie van een zelfdimensie (mij/niet mij) en een attribuut

dimensie (lui/ijverig) - Impliciete zelfwaardering: combinatie van zelfdimensie (mij/niet mij) en een evaluatieve dimensie (goed/slecht)

Wegner

Witte Beer experiment rebound of terugkaatsingseffect model van Wegner bij het onderdrukken van gedachten dienen we enerzijds de ongewenste gedachte te onderdrukken en anderzijds dienen we te onthouden wat we willen onderdrukken Twee processen 1. intentioneel zoeken nr distractoren (operating proces): zoeken nr stimuli die niets te maken hebben met de te onderdrukken gedachte 2. Automatisch zoeken naar de doelgedachte (monitoring proces) zoekt naar de te onderdrukken gedachte n de rij van opkomende gedachten en alarmeert indien nodig ‘liggen op de loer voor alles wat de te onderdrukken gedachte te maken heeft’ Het onmiddellijke succes van onderdrukken hangt af van de cognitieve hulpbronnen die men ter beschikking heeft. - indien voldoende => succesvol proces - indien onvoldoende => we zoeken naar de te onderdrukken gedachte, maar kn ons niet meer verdedigen (minder distractoren worden gegeneerd)

Dijksterhuis De onbewuste beslisser 3 manieren om beslissingen te nemen 1. onbewust 2. bewust maar snel en oppervlakkig 3. bewust en diepgaand (pro en contra afwegen) Affect -globale term die verwijst naar een subjectieve evaluatie van iets op een pos-neg dimensie -verzamelnaam voor zowel emoties als stemmingen

Emotie

affectieve toestanden met een duidelijk object, zijn vrij kortdurend (aandacht anders op richten verdwijnt ze) en intens en gaan gepaard met specifieke actietendensen, gevoelens en gedachten 1. Gevoelens roepen een verandering in actiebereidheid op, die een gevolg is van een bepaalde inschatting of beoordeling => vermijding (bv teleurstelling) of net wel doen (bv liefde) of onderdrukken 2. Emoties roepen gevoelens op Drie soorten (lichamelijke, cognitieve en affectieve) 3. Emoties worden vaak vergezeld van specifieke gedachten

Stemming

geen duidelijk object en zijn minder hevig doordat ze geen object hebben, gaan ze niet gepaard met duidelijke actietendensen en gedachten. Door hun algemeen en diffuus karakter hebben ze de potentie om veel processen te beïnvloeden emoties kunnen overgaan in stemmingen als de focus op het object verdwijnt duidelijk begin en einde

James

emoties ontstaan doordat we ons bewust zijn van lichamelijke gewaarwordingen

Arnold

beoordeling tussen stimulus en emotie appraisal: de cognitieve inschatting van een situatie of gebeurtenis, kunnen uitgebreide bewuste processen of onbewuste processen zijn

Schachter

emoties ontstaan doordat een bepaalde attributie wordt gemaakt bij lichamelijke veranderingen die men ervaart arousal is specifiek en de gevolgen ervan worden bepaald door de attributie die het individu hierover maakt emotie die door een situatie opgewekt wordt is dus afhankelijk van hoe die arousal ifv de situatie beoordeeld wordt

Moderne theoriëen appraisal gebeurt obv een aantal criteria of dimensie arousal is niet belangrijk Dimensies - valentie of plezierigheid van de gebeurtenis - agency of de mate waarin men zich verantwoordelijk voelt voor de gebeurtenis - de nieuwheid of onverwachtheid van de gebeurtenis Primary appraisal: eerst maakt men een onderscheid tussen pos en neg emo’s Secondary appraisal: bij neg emo’s gaat men dikwijls de mate van verantwoordelijkheid na zelf => schuld, schaamte en spijt ander => minachting, irritatie en walging situatie => frustratie en triestheid Contrafeitelijk denken

Forgas

negatieve gebeurtenissen waarbij je gemakkelijk een alternatieve, betere afloop kunt bedenken, versterken de emoties Medves, Madey en Gilovich Olympische Spelen

Affect Infusie Model

Motivationele Intensiteits Theorie (Brehm en Steff) -op een te hoge moeilijkheidsgraad zal men denken dat de taak onmogelijk is ook al is de motivatie toereikend. De bereidheid om te investeren daalt, wat resulteert in lage inspanning -motivatie stijgt en meer bereid om inspanningen te doen waardoor meer moeilijke taken kn opgelost worden Cognitieve afsluiting de wens om definitieve en zekere kennis te bezitten in tegenstelling tot verdere verwarring en ambiguïteit componenten: - seizing (de nood tot urgentie die ervoor zorgt dat mensen snel een conclusie of antwoord willen hebben, uit vele mogelijke antwoorden kiest men het snelst beschikbare) - punt van kristallisatie - freezing: de nood tot permanentie die verwijst nr de behoefte om zodra men een besluit genomen heeft hier niet meer van af te stappen

Atitude

een aangeleerde, algemene evaluatie van een object, die met een bepaalde intensiteit wordt uitgedrukt betrekking op personen, objecten en ideeën de positieve en negatieve dimensie zijn onafhankelijk van elkaar Drie componenten 1. Cognitieve component 2. Affectieve 3. Gedragscomponent

Theorie van beredeneerd gedrag - gedrag wordt minder door algemene attitudes beïnvloed dan door attitudes over het specifieke gedrag - gedrag wordt ook beïnvloedt door subjectieve normen, opvattingen over wat anderen vinden wat men moet doen - gedrag wordt bepaald door mate dat men gedrag onder controle meent te hebben - vaak voert men vooropgestelde intenties niet volledig uit of kan men die niet uitvoeren Twee wegen van overreding Centrale weg: zorgvuldige analyse van de boodschap en beïnvloeding gebaseerd op de sterkte en de kwaliteit van de argumentatie (begip, geheugen en elaboratie) wanneer de bron duidelijk argumenteert, het bericht belangrijk is voor het publiek en het publiek is aandachtig, bekwaam en betrokken Perifere weg: onzorgvuldige analyse van de boodschap en beïnvloeding gebaseerd op oppervlakkige cues (heuristieken, oppervlakkige attributies, stemmingen en gevoelens) wanneer de bron te vlot of te snel spreekt om goed begrepen te worden, de boodschap is triviaal, het publiek is afgeleid, gestresseerd, cognitief overladen, gehaast en niet geïnteresseerd Vaccinatiehypothese: blootstellen aan zwakke variant van de boodschap versterkt de verdediging tegen overtuiging Cognitieve dissonantietheorie volgens Festinger creëert gedrag dat inconsistent is met onze attitudes cognitieve dissonantie een onaangename psychologische toestand die opgewekt wordt wanneer een persoon twee tegengestelde (onverzoenbare) cognities heeft personen zijn doorgaans geneigd om de ervaren dissonantie te reduceren en te streven naar cognitieve consistentie dissonantie kan ontstaan door - onvoldoende justificatie - onvoldoende afschrikking Festinger & Carlsmith experiment ‘doen is geloven’ saaie taak en vertellen dat het leuk was (1 of 10$ of geen leugen vertellen) onvoldoende justificatie speelgoed en straf onvoldoende afschrikking Arenson en Mills experiment justificatie van inspanning groepsdiscussie en verlegenheidstest

Alternatieve wegen tot zelfovertuiging - Zelfperceptietheorie attitudes worden afgeleid uit observatie van eigen gedrag en condities (justificatie) waaronder het gesteld wordt - Impressiemanagement niet het motief om consistent te zijn drijft ons maar het motief om consistent te lijken voor anderen - Zelfbevestiging attitude-discrepant gedrag vormt een bedreiging van het zelfconcept: schuld, hypocriet, oneerlijk indien het beschadigde zelf kan hersteld worden, treedt geen dissonantie op Groep een verzameling personen die minsten één van de volgende karakteristieken bezitten: - directe interacties met elkaar - gezamenlijk behoren tot eenzelfde sociale categorie zoals geslacht, ras of etnische groep - een gedeeld of gemeenschappelijk doel of lot Collectief

mensen begaan met een gemeenschappelijke activiteit maar met minimale directe interactie

Affiliatiebehoefte

een algemene drijfveer om blijvende, positieve en significante interpersoonlijke relaties op te bouwen en in stand te houden ‘behoefte om erbij te horen’

Sociale interdependentie

de situatie waarin groepsleden afhankelijk zijn van elkaars prestatie om gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken

Sociale integratie

mate waarin groepsleden denken, voelen en zich als een enkel individu gedragen ‘groepachtige’

Dunbar’s number

de maximale groepsgrootte hangt samen met de cognitieve bekwaamheden waarover men beschikt neocortexratio 150 betekenisvolle relaties kn aangaan

Functionele groepsgrootte hoe groter de groep, hoe groter het aantal niet actieve groepsleden Groepsontwikkeling stadia volgens Tuchman & Jensen 1. vormen: groepsleden passen zich aan de groep aan 2. bestormen: GL trachten de groep te beïnvloeden, proberen standpunt te beïnvloeden. Ze zijn assertiever over de rollen die ze binnen de groep willen vervullen => conflicten 3. normeren: GL leggen conflicten bij en ontwikkelen gem doelstellingen. Ze bepalen de normen en tonen een groot engagement 4. presteren: GL voeren hun taken uit. Groepsprestatie is op max niveau 5. opheffen: GL distantiëren zich van de groep en nemen minder taken op, mogelijks als gevolg van een negatieve kosten-baten analyse of als doel bereikt is

Cohesie

de neiging van GL om elkaars gezelschap op te zoeken en als groep bijeen te zijn en te blijven Tweeledig; de onderlinge aantrekkingskracht tussen GL enerzijds en anderzijds de aantrekking tot de groep als geheel

Beloningsmacht: de machthebber kan een ondergeschikte belonen Bestraffingsmacht: de machthebber kan de ondergeschikte bestraffen Legitieme macht: de machthebber heeft de bevoegdheid om een ondergeschikte een bepaald gedrag voor te schrijven Referentiemacht: de machthebber heeft macht over een ondergeschikte omdat die zich met de machthebber identificeert Deskundigheidsmacht: de machthebber heeft macht over een ondergeschikte omdat de ondergeschikte de machthebber kennis en deskundigheid toeschrijft Informatiemacht: de machthebber heeft macht over een ondergeschikte wanneer de machthebber over goede argumenten beschikt die de ondergeschikte overtuigen. De inhoud van de communicatie staat centraal Leiderschap: is geen macht over mensen, maar macht met mensen. Wederkerige relatie tussen leider en volger. de bekwaamheid om mensen aan te zetten om zich in te zetten voor een gemeenschappelijk doel leiderschap kan uitmonden in platte machtsuitoefening waarbij de behoeftes en doelstellingen van de ondergeschikten genegeerd worden en opgeofferd worden voor de persoonlijke ambities van de leider Trait model: bepaalde eigenschappen zijn kenmerkend voor grote leiders bv cognitieve capaciteiten, gedrevenheid, leiderschapsmotivatie, deskundigheid, creativiteit, zelfvertrouwen, integriteit, flexibiliteit State model: belang van de situatie, tijd, plaats en omstandigheden groep met veel conflict => leider met relationele en affectieve dimensies complexe taken => taakgerichte leider die input van leden coördineert Contingentiemodel: Fiedler de effectiviteit van taak of relatiegericht leiderschap hangt af van de mate aan situationele controle - relaties id groep: loyaal of coöperatief - groepstaak: ambigue of duidelijk - macht vd leider: sterk of zwak Sterk leiderschap indien het past bij de eisen van de situatie, verkeerde combinatie => stress, ziekte en afwezigheid Dynamisch model: Hollander leiderschap is gekenmerkt door sociale uitwisseling, door wederzijdse beïnvloeding tussen leider en ondergeschikten Transactionele leider of transformationele leider Transactioneel:

-leider formuleert duidelijke doelstellingen, beidt concrete beloningen en hulp in ruil voor de verwachte arbeidsprestaties

-berust op de bereidheid en bekwaamheid van de leider om de ondergeschikten te belonen die hun contract nakomen en diegenen terecht te wijzen die dit niet doen Transformationeel: -brengen volgers ertoe om hun persoonlijke belangen ondergeschikt te maken voor het algemeen belang -duidelijke visie op de toekomst en mobiliseren anderen om te volgen - charisma - inspiratie - intellectuele aanmoediging - geIndividualiseerde aanpak Pseudo transformationele leider: spreken eerder emotie aan dan rede en manipuleren naïeve volgelingen zodanig dat ze de persoonlijke belangen van de leider dienen Procedurele eerlijkheid criteria - inspraak - consistent - vrij van vertekening - accuraatheid - corrigeerbaarheid - ethisch Groepsprototypische positie (of metacontrastratio) de positie die de verschillen tussen de groepen en de gelijkenissen binnen de groep maximaliseert -niet de meest extreme positie -leiders die dicht staan bij deze positie incarneren de groepsnormen en hebben het meest invloed -leiders worden gezien als een van ons en men twijfelt minder over hun motieven Sociale facilitatie

Triplett competitieve instinct stijgt => betere prestatie

Zajonc’s theorie

de loutere aanwezigheid => diffuse arousal (verhoging fysiologische opwinding) de verhoogde arousal => dominante response de kwaliteit van de prestatie is afhankelijk van het type taak - eenvoudige taak: dominante respons = juist (verhoogde prestatie) - complexe taak: dominante = fout (prestatieverlaging) Loutere aanwezigheidstheorie alleen sociale stimuli veroorzaken het sociale facilitaire effect loutere aanwezigheid is voldoende

Verwachte evaluatietheorie Cottrell verwachting door anderen beoordeeld te worden is essentieel sociale stimuli zijn noodzakelijk voor het sociale facilitatie-effect loutere aanwezigheid is niet voldoende exp geblinddoekte deelnemers Distractie-conflict theorie

Baron aanwezige andere personen leiden de aandacht af en creëren een aandachtsconflict dat de arousal verhoogt

sociale stimuli zijn niet noodzakelijk (bv luide muziek) loutere aanwezigheid is niet voldoende aandacht kan maar op één doel gericht worden waardoor aandacht voor taak en aandacht voor anderen in competitie treden Sociaal lijntrekken

een vermindering van individuele output voor gemakkelijke taken als gevolg van het samenvoegen van de individuele bijdragen tot een groepsprestatie Ringelmann

Groepspolarisatie

de overdrijving van de initiële individuele tendensen door groepsdiscussie groepspolarisatie zorgt voor steeds extremere attitudes tot op het punt dat het wereldbeeld van leden van dergelijke groepen afwijkt van hoe anderen naar de wereld kijken verklaring via argumentatietheorie of sociale vergelijking

Werkelijke productiviteit= potentiële productiviteit - procesverliezen (coördinatie- en/of motivatie verliezen) Additieve taak:

de groepsprestatie is gelijk aan de som van de individuele prestaties de samenwerking is effectief als alle GL zoveel mogelijk bijdragen bv collectes voor goed doel, touwtrekken, sneeuwruimen

Conjunctieve taak: de groepsprestatie wordt bepaald door het groepslid met de geringste capaciteiten (zwakste schakel) GL zijn afhankelijk van elkaar bv team van bergbeklimmers, ploegentijdrit Köhlereffect: de zwakste GL worden aangezet om beter hun best te doen waardoor hun individuele prestatie stijgt Disjunctieve taak:

de groepsprestatie is in functie van de capaciteiten van het beste groepslid GL kunnen verschillende oplossingen bedenken, maar er is slechts één oplossing bv groepsquiz, probleemoplossende groep

Compenserende taak:

dit zijn taken waarbij GL hun bijdragen op elke manier die ze maar wi...


Similar Free PDFs