Examenvragen EHBO 14-15 PDF

Title Examenvragen EHBO 14-15
Author Laurence Braekevelt
Course Bewegen en gezondheid 2
Institution Universiteit Gent
Pages 6
File Size 89.6 KB
File Type PDF
Total Downloads 99
Total Views 133

Summary

Download Examenvragen EHBO 14-15 PDF


Description

Examen EHBO en communicatie 14-15 1. BLS a. als er twee redders zijn dan reanimeer je aan een ritme van 100/min. b. amiodarone kan endotrachiaal worden toegediend c. een ademstilstand bij een bewuste persoon duidt op een hartstilstand 2. AED a. thoracale impedantie is afhankelijk van de grootte van de pads b. tijdens het shocken mag geen veneuze medicatie worden toegediend c. herkent betrouwbaar een tachyaritmie (inderdaad: VF en VT behoren tot de categorie ‘tachyaritmie’) d. tijdens het ontladen mogen verder compressies gegeven worden 3. Een niet nuchter, onbewust, niet ademend persoon met schedeltrauma… wat doe je eerst? a. stiffneck aanleggen b. reanimatie starten c. pijnstiller geven d. mayo-tube plaatsen 4. Volledige luchtwegobstructie bij een bewuste zuigeling… wat doe je? a. 5 slagen tussen de schouderbladen, 5 thoracale compressies b. 5 slagen tussen de schouderbladen, 5 heimlichmanoeuvre c. 30 compressies 2 beademingen d. reanimeren aan 30/5 5. Wat is juist a. 17% van mensen met een coronair syndroom vertonen thoracale pijn als eerste symptoom b. coronair syndroom kan een levensbedreigende ritmestoornis uitlokken c. de primaire behandeling is de patient in recoveryhouding leggen d. Coronair syndroom kan een te kort hartdebiet veroorzaken ofzoiets? 6. Smalste doorgang in de luchtpijp a. epiglottis b. stembanden c. luchtpijp (trachea) d. cricoid 7. Nummer antigifcentrum a. 070/245.245 8. Wat is correct ivm cpr bij een volwassene?

a. b. c. d.

2g Mg gedurende 1 min toedienen bij torsades de pointes Men dient bij VF zo snel mogelijk 10µg/kg adrenaline toe Men dient bij VF zo snel mogelijk 1g adrenaline toe Men dient bij asystolie na derde shock 1 g adrenaline

9. Wat is de kans op overlijden van een 60 jarige patiënt wanneer zijn rug, arm en dorsale zijde van het linkerbeen verbrand zijn? a. 36% b. 45% c. 54% d. 63% 10. Bij een gezond persoon a. verloopt inademen actief, vergroot de intrathoracale druk b. verloopt inademen actief, verkleint de intrathoracale druk c. verloopt inademen passief, vergroot de intrathoracale druk d. verloopt uitademen passief, verkleint de intrathoracale druk 11. Bij het beademen van een persoon met een beademballon met reservoir aan een debiet van 15l/minuut, hoeveel procent zuurstof dien je dan toe? a. meer dan 90 % b. 40 % c. 21% d. 18% 12. syncope bij een zwangere vrouw a. kussen onder de rechterflank b. kussen onder de linkerflank c. ontstaat doordat de uterus de aorta inknelt d. meteen zuurstof toedienen 13. Wat is juist bij een CO2 vergiftiging: a. persoon zo snel mogelijk verwijderen van de locatie b. De persoon zal spontaan beginnen hyperventileren c. Overmaat aan CO2 verdringt de hemoglobine in de rode bloedcellen d. ontstaan van hyperoxie 14. in fase 3 van de verdrinking begint de patiënt water in te ademen omdat a. De patient begint spontaan te ademen door hypoxie b. het laryngospasme wordt opgeheven door vermoeidheid c. Na 120 seconden houdt de reflex spontaan op d. De patiënt begint spontaan te ademen door hypercapnie 15. Wat doe je bij een drenkeling? a. Eerst 5 beademingen en 1 minuut reanimeren en dan de hulpdiensten verwittigen

b. AED wordt op dezelfde manier gebruikt (pads, ritme, sterkte) als bij een ‘droge’ hart stilstand c. Longoedeem bij zoet water verergert de asphyxie 16. AED bij kleine kinderen a. 2 J/kg b. 4 J/kg c. 6 J/kg d. 8 J/kg 17. Hoeveel minuten kan je met een fles van 10 liter en 120 bar als je een debiet van 12l/min hebt? a. 100 minuten b. 1 minuut c. 144 minuten d. 72 minuten 18. Je bent gestart met de CPR. Na 10 initiële compressies geeft iemand jou een AED. Wat doe je? a. je werkt de compressies af (tot 30) en sluit daarna de AED aan b. je werkt de compressie af en geeft nog 2 ventilaties, daarna sluit je de AED aan c. je stopt meteen met compressies en sluit de AED aan d. je sluit de AED pas aan na 2 minuten reanimeren 19. Wat is juist ivm amiodarone? a. het kan endotrachiaal worden toegediend b. het is een krachtig anticholinergeticum c. het maakt de hartcellen vatbaarder voor defibrillatie d. het is een membraanstabiliserend antiaritmicum die de tijd voor actiepotentiaal en de refractaire periode verlengt voor zowel de atria als de ventrikel spieren 20. Wat is juist ivm AED bij een shockbaar ritme a. herkent asystolie en ventrikel fibrillaties b. herkent ventrikel fibrillaties en ventrikel tachycardie a. herkent PEA en ventrikel fibrillaties b. herkent PEA en asystolie 21. Iets over medicatie a. Bij een ventrikelfibrillatie 1 mg adrenaline onmiddellijk na 3e schok b. Bij een ventrikelfibrillatie 1 mg adrenaline onmiddellijk c. 1 g adrenaline na de 3e schok d. lidocaïne 10 à 15 mg per kg lichaamsgewicht 22. Wat is correct a. bij reanimatie van een kind met asystolie dient men 10 µg/ kg adrenaline toe na 3e shock (fout: direct toedienen bij asystolie + geen schok)

b. bij reanimatie van een kind ALS dient men 5 mg / kg amiodarone toe na de 3e schok c. Bij reanimatie van het kind met asystolie dient men zo snel mogelijk een schok toe (fout) d. bij reanimatie van het kind (ALS) met VF dient men zo snel mogelijk 1 µg/kg adrenaline toe (fout) 23. Wat is correct? a. Bij het hartpompmodel komt bij de relaxfase bloed vanuit het weefsel in het linkerhart b. Bij het hartpompmodel staan de kleppen bij de relaxatiefase toe c. Bij het thoraxpompmodel wordt in de compressiefase de intrathoracale druk verhoogd waardoor perfusie ontstaat d. Bij het thoraxpompmodel wordt tijdens de relaxatiefase de intrathoracale druk groter dan die in de bloedvaten 24. Wat is juist? a. Een gorgelende ademhaling is een indicatie voor bronchiale obstructie (fout: een hijgende ademhaling, gorgelend is door vloeistoffen) b. Bij totale obstructie hoor je een piepende ademhaling (fout, totale obstructie is stil) c. De meest voorkomende oorzaak van luchtwegobstructie is door de tong die in de hypofarynx zakt d. partiele obstructie is te herkennen aan de ademhalingsbewegingen (fout: dit moet geluiden zijn. de geluiden zijn een indicatie voor partiële obstructie, niet de bewegingen. het antwoord is dus c.) 25. Wat is juist a. uit dierenproeven blijkt dat in de eerste minuten na een hartstilstand (waar asphyxie niet de oorzaak is), is CPR zonder beademing de eerste minuten even efficiënt (juist: staat in het rode boekje p29) b. De tijd tussen het alarmeren van de hulpdiensten en het arriveren van de hulpdiensten zijn essentieel voor de overlevingskansen (fout: vnl AED) 26. voor Reanimatie geldt a. Bij hyperventilatie vermindert veneuze terugvloeien en stijgt je cardiac output b. Bij reanimeren is ritme belangrijker dan diepte c. neutrale houding zuigeling bij reanimatie d. 50% van de normale flow naar de hersenen. (fout, minder dan 30%)

27. Welke stelling is juist? a. Een veneuze bloeding wordt gekenmerkt door pulsaties met donker bloed. b. Een arteriële bloeding wordt gekenmerkt door pulsaties met donker bloed.

c. Als reactie op een lage bloeddruk, worden de vaten naar de huid afgesloten waardoor deze de patiënt bleek, koud en klam aanvoelt. d. Door massaal bloedverlies gaat het hart als reactie hierop trager kloppen. (dit is fout omdat bij minder bloed in circulatie, het hart juist sneller moet pompen om hetzelfde zuurstoftransport te bewerkstelligen) 28. a. Bij het reanimeren is er een stijging van de intrathoracale druk waardoor dat de bloed circulatie terug op gang komt, weliswaar met een lagere blood flow b. Flow in de coronaire bloedvaten is 30% c. de kleppen in de venen open/toe d. de kleppen in het hart staan open/toe

ANTWOORDEN 1. a 2. b 3. b 4. a 5. b 6. b 7. a 8. a 9. b 10. b 11. a 12. a 13. b 14. d 15. a 16. b 17. a 18. a 19. d 20. b 21. a 22. b 23. c 24. c 25. a 26. c 27. c 28. a...


Similar Free PDFs