Title | H2 Eetstoornissen uit kinder- en jeugdpsychiatrie |
---|---|
Author | Hogeschool Gent |
Course | Ergotherapie in de geestelijke gezondheidszorg |
Institution | Hogeschool Gent |
Pages | 5 |
File Size | 67.7 KB |
File Type | |
Total Downloads | 97 |
Total Views | 129 |
H2: Eetstoornissen1 Veel vrouwen in westerse maatschappijen zijn bezig met hun uiterlijk: lichaamsvormen en gewicht, lijnen en op dieet gaan. Gezamenlijk kenmerk van anorexia en boulemia nervosa: Sterke preoccupatie met lichaamsomvang- en gewicht Gestoord eetpatroon dat leidt tot ondergewicht...
H2: Eetstoornissen 1. Inleiding
Veel vrouwen in westerse maatschappijen zijn bezig met hun uiterlijk: lichaamsvormen en gewicht, lijnen en op dieet gaan. Gezamenlijk kenmerk van anorexia en boulemia nervosa: Sterke preoccupatie met lichaamsomvang- en gewicht Gestoord eetpatroon dat leidt tot ondergewicht of min of meer normaal gewicht.
2. Anorexia nervosa 2.1. Diagnostische kenmerken
Aanhoudend geringe voedselopname, intense angst om aan te komen of gedrag dat gewichtstoename tegengaat, verstoring van de manier waarop gewicht/lichaamsvorm wordt waargenomen. Meestal bij meisjes en in het begin van de adolescentie. 2 afwijkende eetpatronen: 1) Restrictieve type: vasten in combinatie met overmatige lichaamsbeweging 2) Eetbuien/purgerende type: eetbuien afgewisseld met purgeergedrag (braken, gebruik van laxeermiddelen) Beperking van voedselinname=> gewichtsverlies of gewicht dat onder het minimum ligt Verliezen gewicht door vasten, vermijden van koolhydraatrijke voeding. Gewichtsverlies als enorme prestatie en teken van zelfbeheersing (controle). Aankomen als teken van falen van zelfdiscipline. Voortdurend beoordelen van het lichaam door frequent wegen, in spiegel kijken, lichaamsdelen meten Zich verzetten tegen pogingen van de omgeving om zich met hun eetgedrag te bemoeien en ontkennen dat er een probleem is. Ouders raken plotseling gealarmeerd als ze kun kind uitgekleed zien Gepreoccupeerd met alles wat te maken heeft met eten en bizarre eetpatronen Begint bij meisjes met lijnen na schijnbaar onschuldige opmerking. Vindt in een ontwikkelingsfase plaats waarin secundaire geslachtskenmerken (borstontwikkeling en volwassen vrouwelijke vetverdeling) zichtbaar wordt. Meestal 6-8 maanden vooraleer ouders alarm slaan: gewicht neemt te veel af, braken of uitbuien Probleem: PT trekt niet zelf aan de alarmbel, maakt geen ziekte indruk, heeft veel energie, geen enkele motivatie tot hulp/verandering. Ouders zoeken hulp voor hun kind dat zelf een grote weerstand heeft om naar een arts te gaan
2.1.1. Andere kenmerken
Lichamelijke symptomen en klachten a.g.v. het gewichtsverlies: Amenorroe (uitblijven van regelmatige menstruatie), verminderde act van AZS (gedaalde lichaamstemperatuur, hypotensie=te lage bloeddruk, bradycardie= hartritmestoornis), droge en bleke huid, acne, cyanose= blauwe verkleuring van huid en slijmvliezen, lanugohaar, haarverlies en oedeem Obstipatie, slapeloosheid, vermoeidheid, kouwelijkheid, duizeligheid, flauwvallen, pijn bij liggen en zitten en jeuk
Afwijkingen van hormoonspiegels, tekort aan kalium=> hartritmestoornissen Gedragskenmerken als gevolg van gewichtsverlies: somberheid, depressieve symptomen, concentratieproblemen, slaapproblemen of geïrriteerdheid Rigide, dwangmatige kenmerken waarbij denken en interesses beperkt zijn tot voedsel en gewicht.
2.2. Comorbiditeit
Depressieve-stemmingsstoornissen, angststoornissen en obsessieve-compulsieve stoornis Middelenmisbruik
2.3. Voorkomen
Gemiddelde aanvangsleeftijd: 14-16 jaar Vooral in westerse, geïndustrialiseerde landen en stedelijke agglomeraties
2.4. Etiologie
Oorzaak=onbekend, multifactorieel bepaald o.i.v. biologische, sociale en ontwikkelingsprocessen Predisponerende, precipiterende en persisterende factoren
2.4.1. Genetische factoren
Sterke familiale component door genetische factoren
2.4.2. Andere biologische factoren
Hypothalamus: honger, verzadiging en eten Leptine: regulering van gewicht. Extreem laag leptinegehalte BDNF: brain derived neurotrophic factor. Reguleert groei en differentiatie van perifere en centrale neuronen. Betrokken bij leren en geheugen BDNF is verlaagd bij eetstoornissen en kan een rol spelen in psychiatrische stoornissen Hypothalame-hypofysaire-gonadale-as: ontregeld bij eetstoornissen=> uitblijven menstruatie en optreden van onvruchtbaarheid Moeilijkheid: in hoeverre gaan biologische factoren vooraf aan de stoornis of het gevolg ervan? Ontregeling kan als onderhoudende factor optreden als de stoornis al ontwikkeld is
2.4.3. Persoonlijkheidsfactoren
Vaak als ambitieus, perfectionistisch en conformistisch omschreven Hoog streefniveau, goede prestaties, braaf, populair succesvol en groot verantwoordelijkheidsgevoel Hebben gering gevoel van eigenwaarde. Zien zichzelf als mislukking, slecht en waardeloos
2.4.4. Gezinsfactoren
Disfunctionele interactie- en communicatiepatronen. Slechte communicatie, conflicten en tegenstrijdigheden tussen ouders=> oorzaak of gevolg? Disfunctionele gezinsinteractiepatronen onderhouden de eetstoornis
2.4.5. Sociaal-culturele factoren
Vrouwen in westerse samenlevingen Culturele druk op vrouwen om mooi en slank te zijn=> predisponerende factor
2.4.6. Multiple factoren
Samengaan van verschillende factoren bepalend voor ontwikkeling van een eetstoornis Predisponerende factoren: genetische kwetsbaarheid en socioculturele eisen
Precipiterende factoren: stressoren bij puberteit en gering zelfgevoel, eventuele traumata, gezinsproblemen, problemen met school en leeftijdsgenoten of ziekte en socioculturele eisen Persisterende factoren: manier waarop met de eetstoornis wordt omgegaan en de effecten van uithongering
2.5. Differentiaaldiagnose
Organische stoornissen zoals darmziekten, tumoren in hypothalamus/hypofyse, endocriene aandoeningen of infecties Eetlustverlies als conversiestoornis: meer affect en klachten over buik- en maagpijn Depressieve stoornis Schizofrenie: vooral angst om vergiftigd te worden.
2.6. Behandeling
Zo snel mogelijk behandelen door potentiële risico op ernstige complicaties en slecht uitkomst. Meestal ambulante behandeling Opname bij lichamelijke risico’s, psychiatrische Comorbiditeit en suïcidegevaar Behandeling is langdurig. Bij milde gevallen=1-2 jaar, bij ernstige gevallen= nog langer Tweesporenbeleid: kinderarts bewaakt lichamelijke conditie, kinder- en jeugdpsychiater geeft de psychosociale behandeling vorm binnen de gezinscontext. Eerste doel= gewicht normaliseren Betekenis of functie van eetgedrag van patiënt zelf en interactie van PT met omgeving Psychosociale interventie: omgaan met typische ontwikkelingstaken en psychosociale thema’s
2.6.1. Lichamelijke interventies
Lichamelijke gevolgen van eetstoornissen op lichamelijke groei en ontwikkeling kunnen permanent zijn. Vooral blijvende groeiretardatie Stoornissen in calcificatie van potten=> risico op latere osteoporose Benoemen van streefgewicht is belangrijk Opname bij BMI onder 3de percentiel, dehydratie, hartfalen, elektrolystoornissen en voortdurend braken of bloed braken. Onmiddellijke toediening van voedingsstoffen nodig (oraal of sondevoeding)=> meestal tegen de wens van het kind in. Intraveneuze toediening bij snelle rehydratie en elektrolyten-toediening Psychofarmaca worden in eerste instantie niet gebruikt bij behandeling. Antipsychoticum met olanzapine=> gunstig effect Antidepressiva bij nabehandeling ter voorkoming van terugval Benzo’s voor maaltijd om angst te reduceren bij herstelde PT Eventueel multivitamines
2.6.2. Psychosociale interventies
Goede werkrelatie tussen behandelaar en PT, ook tussen behandelaar en ouders. Jonge PT hebben een grote weerstand tegen de behandeling. Psycho-educatie 2 hoofdvormen: 1) Afspraken met beloning en straf 2) Controle of autonomie Niet onderhandelen over gewichtstoename, wel over snelheid en wat er gegeten wordt.
Ouders=essentieel. Meewerken aan tegen de wil van hun kind uitoefen van controle op lichamelijke gezondheid. Ouders moeten goed samenwerken. Te grote controle uitoefenen werkt ook averechts Individuele behandelingen: cognitieve gedragstherapie en interpersoonlijke psychotherapie
2.7. Beloop en prognose
Normalisering van gewicht bij veel gevallen., eetgedrag bij de helft. Hardnekkigheid: duurt gemiddeld 4-4,5 jaar Gunstige factoren: vroeg begin van symptomen, goede ouder-kindrelatie, korte duur tussen aanvang symptomen en begin behandeling, hoge sociaaleconomische klasse en opleidingsniveau Ongunstige factoren: braken, eetbuien, chroniciteit, premorbide psychiatrische stoornissen
3. Boulemia nervosa 3.1. Inleiding
Eetbuien, gevolgd door maatregelen om gewicht binnen normale grenzen te houden door braken, laxeermiddelen, rigoureus vasten of hyperactiviteit. Aanvangsleeftijd: 18-23 jaar
3.2. Diagnostische kenmerken
Eetbui-episoden: binnen korte tijd eten van abnormaal grote hoeveelheden, vaak calorierijk voedsel waarbij men gevoel van beheersing over het eten kwijt is. In het geheim. Voorafgaand: verveling, eenzaamheid, angst of spanning. Geeft kortdurende verlichting, wordt vervolgd door zelfverwijten, schaamte, boosheid of schuld. Na eetbui-episode, compensatoir gedrag om gewichtstoename te voorkomen=> purgeergedrag Ook misbruik van schildklierhormoon of insuline. Meestal normaal gewicht Sterke angst om dik te worden in combinatie met preoccupatie met eten, lichaamsvorm en gewicht. Meer neiging om hulp te zoeken maar houden ook vaker hun eetgedrag verborgen en gaan ontkennen Symptomen: tandafwijkingen door maagzuur, pijnloze speekselklieropzwelling, heesheid, keelpijn, metabole alkalose(= metabole ontregeling met verhoogde zuurgraad van bloed) en cardiale problemen door kaliumverlies
3.3. Comorbiditeit
Zelfde en vaker als bij anorexia nervosa Ook persoonlijkheidsstoornissen
3.4. Voorkomen
Vaker dan anorexia nervosa en vooral vrouwen
3.5. Etiologie
Genetische- en omgevingsfactoren. Vooral traumatische levensgebeurtenissen. Impulsief, risicogedrag en tekort aan controle over zichzelf.
Egodystoon: gedrag wordt verborgen gehouden, schaamte, minderwaardigheid en emotionele labiliteit
3.6. Differentiaaldiagnose
Organische-cerebrale aandoeningen: vb. Prader-Willi-syndroom (verstandelijke beperking, obesitas, hypogonadisme(=onvoldoende functie van gonaden (testis, ovaria) en geringe lichaamslengte
3.7. Behandeling
Psychosociale interventies: 1ste keus behandeling Psycho-educatie Motivatie= belangrijk Cognitieve gedragstherapie: onvoldoende resultaat=> combinatie met psychofarmaca Fluoxetine: vermindering van eetbuien en purgeergedrag Meestal geneigd de behandeling als noodzakelijk te accepteren
3.8. Beloop en prognose
Mortaliteit veel geringer dan bij anorexia Effect behandeling afhankelijk van: motivatie, ernst symptomen en eventuele comorbiditeit. Snelle symptoomreductie=> minder risico op recidief...