Nederlands Kennis - Samenvatting De basis PDF

Title Nederlands Kennis - Samenvatting De basis
Author Jolien Naessens
Course Nederlands Kennis
Institution Hogeschool Vives
Pages 25
File Size 604.2 KB
File Type PDF
Total Downloads 116
Total Views 149

Summary

Naslagwerk dat de basisgrammatica van de lagere school samenvat. ...


Description

Nederlands Kennis 1 Inhoudsopgave 2

Woord voor woord 2.1 Zelfstandig naamwoord 2.1.1 Definitie 2.1.2 Soorten 2.1.3 Samenstelling of afleiding 2.1.4 Genus 2.2 Bijvoeglijk naamwoord (adjectief) 2.2.1 Definitie

3 3 3 4 4 4 5 5

2.2.2 Soorten 2.2.3 trappen van vergelijking 2.3 Werkwoord (verbum) 2.3.1 Definitie 2.3.2 Soorten 2.3.3 Tijd 2.4 Telwoord 2.4.1 Definitie 2.4.2 Soorten

5 6 6 6 6 7 8 8 8

2.5 Voornaamwoord (pronomen) 2.5.1 Definitie 2.5.2 Soorten 2.6 Lidwoord (artikel) 2.6.1 Definite 2.6.2 Soorten 2.7 Bijwoord (adverbium) 2.7.1 Definitie 2.7.2 Soorten 2.7.3 Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord

9 9 9 12 12 12 13 13 13 13

2.8 Voorzetsels (prepositie) 2.8.1 Definitie 2.8.2 Voorzetsel of bijwoord 2.9 voegwoord (conjuctie) 2.9.1 definite 2.9.2 Soorten 2.10 Tussenwerpsel (interjectie) 2.10.1 Definitie 2.10.2 Soorten

14 14 14 14 14 15 15 15 15

1

3

Zinnenonderzoek 3.1 Zinsdelen 3.1.1 Betekenisvol onderzoek 3.1.2 Structureel onderzoek

17 17 17 19

3.2 Onderwerp 3.2.1 Definitie 3.2.2 Hoe vind je het onderwerp? 3.3 Gezegde 3.3.1 Definitie 3.3.2 Werkwoordelijk gezegde 3.3.3 Naamwoordelijk gezegde 3.4 Voorwerpen 3.4.1 Lijdend voorwerp. 3.4.2 Meewerkend en belanghebbend voorwerp (indirect object) 3.4.3 Voorzetselvoorwerp

19 19 19 20 20 21 21 22 22 23 23

3.5 Bepalingen 3.5.1 Definitie 3.5.2 Soorten

24 24 25

2

2 Inleiding Werkwoorden, tussenwerpsels, bijwoorden, zelfstandige en bijvoegelijke naamwoorden zijn de belangrijkste betekenisdragers in een zijn  INHOUDSWOORDEN Ze geven inhoud aan een zin. Bovendien vormen ze een OPEN WOORDKLASSE: ze verdwijnen en er komen voortdurend nieuwe woorden bij. FUNCTIEWOORDEN zoals lidwoorden, voornaamwoorden, voorzetsels, voegwoorden en telwoorden hebben op zich weinig betekenis. Ze komen daarom niet vlug zelfstandig voor, maar hebben wel een belangrijke functie in een zin. Deze woorden vormen een GESLOTEN WOORDKLASSE: ze blijven onveranderd.

3 Woord voor woord Samengevat telt onze taal tien woordsoorten. In dit hoofdstuk doorlopen we ze woord voor woord. 3.1 Zelfstandig naamwoord 3.1.1 Definitie

Een zelfstandig naamwoord is een woord dat een zelfstandigheid (een mens, een dier, een ding, een stof, een gevoel, een eigenschap, enz.) aanduidt. Meestal zetten we een kudwoord voor het zelfstandig naamwoord.  het nieuws, Jerom, een zusje De meeste zelfstandige naamwoorden hebben naast een enkelvoud ook een meervoudsvorm. Meervoudsvormen worden gevormd door toevoeging van:  -(‘)s shampoos, baby’s  -(e)n mensen, zieken  -eren kinderen, eieren Van sommige zelftandige naamwoorden kan een genitief (=bezitsvorm) gevormd worden.  Jeroms zusje, papa’s auto De meeste zelfstandige naamwoorden kun je verkleinen.  Zusje, nieuwtje, jerommeke

3

3.1.2 Soorten 3.1.2.1Soortnaam of eigennaam

Een zelfstandig naamwoord kan verwijzen naar een bepaalde soort. In dat geval spreken we van een soortnaam.  het nieuws, een auto, de computer, het concept Wanneer het zelfstandig naamwoord naar een persoon of naar iets unieks verwijst, spreken we van een eigennaam. Eigennamen schrijven we doorgaans met een hoofdletter.  Jerom, Roeselare, Butaye, Gasthuisstraat 3.1.2.2Concrete of abstracte zelfstandige naamwoorden

Concrete zelfstandige naamwoorden duiden tastbare of waarneembare zelfstandigheden aan  Dochter, schommelrekening, cadeautip, Roeselare Abstracte zelfstandige naamwoorden zijn niet tastbaar of niet concreet waarneembaar  Maart, renaissance, juli 3.1.3 Samenstelling of afleiding

Bij samenstellingen treden de grondwoorden als zelfstandig woord op.  Schommel-rekening, ander-maal, zieken-huis, platanen-straat Soms verbindt een tussenklank de verschillende grondwoorden  Dorp-s-gek, pann-en-koek Afleidingen zijn woorden waarbij niet alle delen zelfstandig kunnen voorkomen.  Bewonderen (be- is een voorvoegsel en kan niet als zelfst. Woord voorkomen)  Zusje (het achtervoegsel –je kan niet zelfstandig voorkomen 3.1.4 Genus

Een zelfstandig naamwoord heeft een woorgeslacht of genus. Om te weten of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is, kijk je naar het lidwoord. De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk De zus zij is geboren De tip hij is handig Het woorden zijn onzijdig Het nieuws ik heb het gelezen Bij twijfel kijk je het best in een woordenboek

4

Didactische tip Om kinderen kennis te laten maken met zelfstandige naamwoorden, kun je het volgende doen: vraag je leerlingen om hun geboortekaartje mee te brengen. Hoe kondigen hun ouders toen die blijde gebeurtenis aan? Laat ze op hun geboortekaartje onderzoeken welke woorden met elkaar te maken hebben. Ze kunnen die woorden in groepen verzamelen. Bijvoorbeeld  Woorden die vertellen wie je bent: Jeanne, dochter, zusje, meisje  Woorden die vertellen waar je geboren bent: Roeselare, Gasthuisstraat, stedelijk ziekenhuis, …  Woorden die vertellen wie jou familieleden zijn: mama, papa, meter, perter, broer, … 3.2 Bijvoeglijk naamwoord (adjectief) 3.2.1 Definitie

Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat een eigenschap of een hoedanigheid van een ander zelfstandig gebruikt woord (meestaleen zelfstandig naamwoord) aanduidt.  Heuglijk nieuws, kleine meisje, je bent welkom, iets groot, .. Bijvoegelijke naamwoorden kunnen meestal verbogen worden (buigings-e of –s)  Een goede vriend, het gele rokje, iets kleins, … 3.2.2 Soorten

Bijvoeglijke naamwoorden kunnen op drie manieren gebruikt worden: attributief, predicatief of zelfstandig. 3.2.2.1Attributief bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord staat voor het woord waar het iets over zegt;  Wij brengen u heuglijk nieuws  Er was eens een stout meisje dat in een klein dorp woonde 3.2.2.2Predicatief bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord wordt door een koppelwerkwoord verbonden aan het woord waar het iets over zegt.  Ze was vandaag heel flink  Het leek hem voldoende  Hij wordt groot 3.2.2.3Zelfstandig bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoordt wordt zonder zelfstandig naamwoord gebruikt. Het komt ergens anders in de zin voor.  De goede boeken en de slechte

5

 een grote broer en een kleine Didactische tip Omdat je ouders bij je geboorte nog niet wisten hoe jij later zou worden, konden ze nog geen leuke eigenschappen op het geboortekaartje schrijven. Nu ben je al lang geen baby meer en kan er veel preciezer verteld worden wie je bent. Kopieer de geboortekaartjes van je leerlingen en laat de klasgenoten er enkele (grappige) eigenschappen bij schrijven. 3.2.3 trappen van vergelijking

typisch voor bijvoeglijke naamworden is dat ze kunnen uitdrukken in welke mate een bepaade eigenschap of hoedanigheid aanwezig is. we onderscheiden drie trappen van vergelijking. 1. De stellende trap of positief a. Eva is even groot als Nicolas 2. De vergrotende trap of comperatief a. Ik dacht dat Nicolas groter was dan Eva. 3. De overtreffende trap of superlatief a. Of is Victor de grootste? Didactische tip Elke leerling is geboren me een aantal talenten. Het leuke aan bijvoeglijke naamwoorden is dat je er makkelijk die talenten mee in de verf kunt zetten. Je zou zelf kunnen opscheppen over wat je allemaal goed, beter of het beste kunt! Laat de leerlingen een reclamecampagne maken voor een van hun klasgenoten. Dit is trouwens een leuke activiteit bij de verkiezingen voor de leerlingenraad. 3.3 Werkwoord (verbum) 3.3.1 Definitie

Een werkwoord is een woord dat een werking (een doen, een worden) of een toestand (een zijn) uitdrukt.  Brengen, hebben, eten, spelen, bestaan (=infinitieven) Werkwoorden zijn meestal verbonden met een onderwerp en kun je vervoegen. Vervoegen betekent dat de vorm wordt aangepast aan de persoon en het getal van het onderwerp. Vandaar de term ‘persoonsvorm’. De persoonsvorm kan ook van tijd veranderen.  Ik werk al veel, maar hij werkte nog meer. 3.3.2 Soorten 3.3.2.1Zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwpprden, hulpwerkwoorden

Zelfstandige werkwoorden vormen de kern van het werkwoordelijk gezegde. Ze hebben een betekenis op zich. Hij heeft. Hij heeft er een zusje bij

6

Lise verft.

Lise verft haar haar.

Koppelwerkwoorden daarentegen hebben op zich weinig betekenis. Sofie lijkt. Sofie lijkt ziekt te zijn. Dat schijnt. Dat schijnt een mooie investering te zijn. Koppelwoorden komen voor in zinnen met een naamwoordelijk gezegde en krijgen pas betekenis wanneer we ze koppelen aan het naamwoordelijk deel van het gezegde. In ‘Hij is koning van België.’ Bijvoorbeeld krijgt ‘is’maar betekenis dankzij ‘koning van België’. Koppelwerkwoorden drukken altijd een vorm van ‘zijn’ uit. Voorbeelden van werkwoorden die vaak als koppelwoorden gebruikt worden, zijn: zijn, worden, blijken, blijven, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen. Hulpwerkwoorden zijn werkwoorden die andere werkwoorden helpen om een bepaalde tijd te vormen of een nuance uit te drukken. Op zich heeft een hulpww weinig of geen betekenis  Waarom werd hij opgeroepen?, Zijn jullie al geland? Heb je dat gezien? 3.3.2.2Transitieve en intransitieve werkwoorden

Transitieve of overgankelijke werkwoorden hebben een lijdend voorwerp bij zich. Ik neem mijn zak mee. Ik neem iets mee. Heb jij hem beetgenomen? Ik neem iemand mee. 3.3.3 Tijd

Sommige grammatica’s zijn van mening dat er maar twee echte werkwoordstijden zijn de onvoltooid tegenwoordige tijd (ik speel) en de onvoltooid verleden tijd (ik speelde). De andere werkwoordstijden zijn combinaties van meerdere werkwoorden. In totaal telt het Nederlands 8 werkwoordstijden. Tijd Tegenwoordig Verleden Toekomend (tegenwoordig) Toekomend (verleden

Onvoltooid Ik speel Ik speelde Ik zal spelen Ik zou spelen

Voltooid Ik heb gespeeld Ik had gespeeld Ik zal gespeeld hebben Ik zou gespeeld hebben.

Bij onvoltooide tijden is de actie nog bezig, bij voltooide tijden is de actie afgelopen. Didactische tip laat je leerlingen een uitnodiging schrijven voor hun verjaardagsfeestje. Zeg dat hun gasten graag willen weten wat ze op het feest zullen doen. Pannenkoeken eten, zwemmen, cupcakes maken, spelen, zich laten schminken. Laat de kinderen ervaren dat er woorden bestaan waarmee je je kunt uitdrukken wat je doet. Soms vertellen die woorden op zich al genoeg, maar in andere gevallen hebben die werkwoorden nog een hulpwerkwoord (zich laten schminken) of iets-deeltjes nodig (cupcakes maken).

7

Bespreek ook met de leerlingen dat werkwoorden van vorm kunnen veranderen. Bijvoorbeeld om een gebeurtenis uit te drukken die in het verleden gebeurde. 3.4 Telwoord 3.4.1 Definitie

Een telwoord is een woord dat een bepaalde hoeveelheid of rangorde aanduidt.  Eenentwintig, twaalf, veel, voldoende, derde, tiende, laatste, hoeveelste, … 3.4.2 Soorten 3.4.2.1Hoofdtelwoord of rangtelwoord

Een hoofdtelwoord duidt een hoeveelheid aan.  Nul, één, driehonder, miljoen, triljoen, beide, allebei, veel weinig. Rangtelwoorden geven een bepaalde rangorde aan. Ze worden gevormd door aan een hoofdtelwoord het achtervoegsel –ste(n), of –de(n) toe te voegen.  Eerste, honderste, miljoenste, middelste, laatste, zoveelste. 3.4.2.2Bepaald of onbepaald

Een bepaald hoofd- of rangtelwoord noemt een precieze hoeveelheid.  Honderd, negende, vijfduizend Een onbepaald telwoord duidt een niet precieze hoeveelheid aan.  Honderden, vele, weinig, zoveelste De woorden enige, enkele, sommige, verscheidene, verschillende, genoeg, voldoende, wat en alle worden soms als onbepaald telwoord en soms als onbepaald voornaamwoord beschouwd. Didactische tip Leerlingen worden op school uitgedaagd om hun grenzen te verleggen, maar ook volwassenen houden ervan om jet uiterste van hun kennen en kunnen op te zoeken. In het Guinness Book of recors lees je vaak erg grappige recordpogingen van mensen die de grenzen van het denkbare aftasten. De meeste van die korte artikels zitten boordevol telwoorden. Het lezen van zulke artikels kan een goede aanleiding zijn om van je leerlingen recordbrekers te maken.  Wie maakt de langste slinger?  Wie kan het verst op zijn handen lopen door de klas?  Hoeveel wasknijpers kan iemand op zijn arm knijpen? Laat bij elke recordpoging een verslaggever nauwkeurig beschrijven hoe de recordpoging is verlopen. Welke bepaalde en onbepaalde telwoorden werden daarvoor gebruikt.

8

3.5 Voornaamwoord (pronomen) 3.5.1 Definitie

Een voornaamdwoord is een woord dat verwijst naar een zelfstandigheid (personen, dieren, dingen, enz.) zonder die zelfstandigheid te benoemen.  We brengen u heuglijk nieuws. 3.5.2 Soorten 3.5.2.1Persoonlijk voornaamwoord

Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar allerlei zelfstandigheden, zoals een persoon, een dier, een boek, enz. We onderscheiden een onderwerps- en een voorwerpsvorm. Persoon 1ste persoon enkelvoud 2de persoon enkelvoud 3de persoon enkelvoud 1ste persoon meervoud 2de persoon meervoud 3de persoon meervoud

Onderwerpsvorm Ik Jij/je, u Hij, zij, het Wij, we Jullie, u Zij, ze

Voorwerpsvorm Mij, me Jou/je, u Haar, hem, het Ons Jullie, u Ze, hen, hun

3.5.2.2Wederkerend voornaamwoord

Een wederkerend voornaamwoord verwijst (meestal) naar het onderwerp van de zin.  Hij voelde zich niet lekker vandaag. Persoon 1ste persoon enkelvoud 2de persoon enkelvoud 3de persoon enkelvoud 1ste persoon meervoud 2de persoon meervoud 3de persoon meervoud

Onderwerpsvorm Me/mij Je, u/zich Zich Ons Je, u/zich Zich

Voorwerpsvorm Mezelf/mijzelf Jezelf, uzelf/zichzelf Zichzelf Onszelf Jezelf, uzelf/zichzelf Zichzelf

Let op! Zij wast zich iedere morgen (zichzelf)  Zij wast haar iedere morgen (iemand anders).

9

3.5.2.3Wederkerig voornaamwoord

Een wederkerig voornaamwoord drukt een wederkerigheid uit.  We hebben elkaar al jaren niet meer gezien / we delen mekaars zorgen. Afhankelijk van het register onderscheidt men drie vormen. Stijl Wederkerig voornaamwoord Neutraal Elkaar(s) Schrijftaal Elkander(s) Spreektaal Mekaar(s) 3.5.2.4Bezittelijk voornaamwoord

Een bezittelijk voornaamwoord duidt een band of een relatie (‘een bezit’) aan. Persoon Bijvoeglijk zelfstandig ste Mijne Mijn 1 persoon enkelvoud 2de persoon enkelvoud Jouwe, uwe Jouw/je, uw 3de persoon enkelvoud Zijne, hare Zijn, haar ste Onze Ons/onze 1 persoon meervoud 2de persoon meervoud Uwe Jullie/je, uw de 3 persoon meervoud hunne hun Let op! Zowel de gereduceerde vorm je laptop als de volle vorm jouw laptop is correct. Wanneer je het bezittelijk voornaamwoord wilt beklemtonen, dan gebruik je de volle vorm.  Mag ik even jouw gsm lenen? (en niet die van Sarah). Hetzelfde geldt voor de persoonlijke voornaamwoorden Ik heb jou/je uitgenodigd. Ik heb jou uitgendigd, niet mijn buurman. Jij bent diegene die ik wil. 3.5.2.5Aanwijzend voornaamwoord

Een aanwijzend voornaamwoord wijst een persoon of zaak aan.  Deze auto kost echt veel geld. Dit huis ook. Aanwijzend voornaamwoord deze, dit die, dat, zo’n, zulke dezelfde, hetzelfde, diezelfde, datzelfde, deze, zelfde, ditzelfde, eenzelfde dergelijk(e), soortgelijk(e), zelf degene, diegenen datgene

10

3.5.2.6Vragend voornaamwoord

Een vragend voornaamwoord vraagt naar personen of zaken  wie zingt ‘Meisjes’ ook alweer? Welke liedjes heeft hij nog geschreven? Wat denk je? Vragend voornaamwoord Wie, wat Wat voor (een), welk(e) 3.5.2.7uitroepend voornaamwoord

een uitroepend voornaamwoord leidt een uitroep in.  Wat ben jij een mooi meisje! Wat ben jij gegroeid! Wie had dat gedacht! 3.5.2.8Betrekkelijk voornaamwoord

Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt een hoofdzin en een (betrekkelijke) bijzin. Als antedecent (datgene waar het naar verwijst) kan het betrekkelijk voornaamwoord een woord of een zin hebben.  De Egyptenaren, die jaren onderdrukt werden, kwamen in opstand.  Het gebouw dat u daat ziet, is net vernieuwd.  Steig Larsson, wiens boeken u graag leest, is overleden.  De kinderen, aan wie sinterklaas gedacht heeft, werden bedolven onder de cadeau’s.  Sinterklaas bracht chocolade en speelgoedn wat ons blij maakte. De-antecedent Die Wie, wiens

Het-antecedent Dat wat

Let op! Het betrekkelijk voornaamwoord ‘die’ verwijst naar de-woorden; ‘dat’ naar het-woorden.  Ik zag gisteren een meisje dat graag gedichten leest.  Hij wenst nu te genieten van de rust die hij verdiend heeft. 3.5.2.9Onbepaald voornaamwoord

Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets dat of iemand die men niet kan of wel specificeren.  Vertel het maar aan iedereen die het wil horen. Alles was op. Men weet van niets. We sparen voor iets groot. Onbepaald voornaamwoord Iedereen, alles, allemaal, elk(e), ieder(e), al(le), (n), Iemand, men, wat, enkele, paar, (n)iets, genoeg, verschillende, het, …

11

Didactische tip In de lagere school worden voornaamwoorden verwijswoorden genoemd. Een begrijpelijke keuze, want dit is precies wat voornaamwoorden doen: ze verwijzen naar eerder genoemde woorden of naar een realiteit buiten de zin. Dankzij verwijswoorden kunnen we lange woorden vervangen door iets wat minder inspanning vraagt om te zeggen of te schrijven. laat de leerlingen aanvoelen dat deze worden erg handig zijn. Een leerling schrijft de naam van een bekende persoon op de achterkant van het bord. Gedurende 1 minuut moet hij vertellen wat hij over die persoon weet, zonder de naam van de bekende persoon te gebruiken. ‘madonna’ Mijn bekende persoon is een vrouw. Ze is wereldberoemd. Iedereen kent haar liedjes. Onze meester zegt dat hij een grote fan van haar is. Ze heeft verschillende hits geschreven. …. Schrijf deze zinnen op en besprek welke woorden naar de persoon van Madonna verwijzen. Staan er ook woorden in die naar een andere persoon verwijzen. 3.6 Lidwoord (artikel) 3.6.1 Definite

Een lidwoord is een woord dat voor een zelfstandig naamwoord staat. Er bestaan drie lidwoorden: de, het en een.  Een meisje, de jongen, het nieuws. 3.6.2 Soorten

Het nederlands kent bepaalde lidwoorden: de, het, of ’t en onbepaalde lidwoorden: een of ‘n.  Dit is een koala (onbepaald)  Ik heb de koala in de zoo gezien (bepaald) Let op! 1. Als ‘het’ of ‘een’ niet samen met een zelfstandig naamwoord voorkomt, dan is het geen lidwoord. o Heb je het al gezegd? o het regent de hele dag. o Een van de leden ging niet akkoord. 2. Soms zie je nog oude naamvalsvormen van lidwoorden o ’s Morgens ben ik altijd fris, de heer des huizes, de orde des apothekers, de tand des tijds. Didactische tip In het turks gebruiken ze geen lidwoorden. Kleuters gebruiken eerst geen lidwoord, later geen ze dit eigenlijk zichzelf gaan aanleren. Het wordt de laatste tijd minder gebruikt omdat woorden die uit het engels komen altijd de gebruiken. De database, de talkshow, wat betekent dat kleuters het, minder vaak gaan horen dus moeilijker gaan aanleren  binnen een eeuw kan het niet meer bestaan.

12

3.7 Bijwoord (adverbium) 3.7.1 Definitie

Een bijwoord is een woord dat bij een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een telwoord of een ander bijwoord staat. Het kan ook bij een hele zin staan. Een bijwoord zegt iets meer over het woord of de zin waarbij het staat.  We brengen u andermaal heuglijk nieuws (andermaal zegt iets meer over het werkwoord brengen).  Lies is heel mooi. (heel zegt iets meer over het bijvoeglijk naamwoord mooi)  De baas betaalde te weinig. (te zegt iets meer over het telwoord weinig)  Hij zorgt uitermate goed voor haar (uitermate zegt iets meer over het bijwoord goed)  Misschien kom ik later. (misschien zegt iets meer over de zin ‘Ik kom later’) 3.7.2 Soorten

Wanneer we onderscheid maken naar betekenis, dan onderscheiden we:  Bijwoorden van tijd: nu, binnenkkort, vandaag, morgen  Bijwoorden van plaats en richting: hier, waar, daar, waarheen, ergens  Bijwoorden van oorzaak, middel, doel, voo...


Similar Free PDFs