Nederlands Semantiek PDF

Title Nederlands Semantiek
Course Nederlands
Institution ASO
Pages 3
File Size 58.3 KB
File Type PDF
Total Downloads 42
Total Views 140

Summary

Download Nederlands Semantiek PDF


Description

Semantiek 1. Een begrippenapparaat → betekenissen: - denotatie: neutrale betekenis van een woord, woordenboekbetekenis - referent: diegene of datgene in de buitentalige werkelijkheid naar wie of waarnaar door middel van een woord, woordgroep of zin verwezen wordt. - connotatie: gevoelswaarde van een woord - letterlijk: denotatieve betekenis of woordenboekbetekenis - figuurlijk: ontstaat vaak via een metafoor of metoniem - pejoratief: een woord met een negatieve connotatie - melioratief: woord met een positieve connotatie - eufemisme: verzachtende, verbloemde formulering - dyfemisme: opzettelijke groffe formulering - abstract: niet-zintuiglijk te vatten of aan te wijzen - concreet: zintuiglijk te vatten of aan te wijzen - eigennaam: duidt een individuele persoon aan - soortnaam: noemt een persoon, zaak en dergelijke als lid van een categorie - stofnaam: een bijzondere soortnaam → betekenisrelaties: - synoniem: woorden waarvan de betekenis in hoge mate hetzelfde is → pure synonymie bestaat niet, dan zou de connotatie en denotatie hetzelfde zijn - antoniem: woorden met een tegengestelde betekenis - hyperoniem: overkoepelend begrip - hyponiem: woorden die je onder een overkoepelend begrip kunt plaatsen - pleonasme: stijlfout, vermelding van een eigenschap die al vervat ligt in een ander woord - tautologie: stijlfout, uitdrukken van dezelfde inhouden met verschillende woorden - contaminatie: vermenging van 2 correcte uitdrukkingen tot 1 foute - antroponiem: persoonsnaam, voornaam en familienaam (bestudeerd in onomastiek) - eponiem: woord dat teruggaat op een persoonsnaam - geoniem: woord dat teruggaat op een aardrijkskundige naam - toponiem: plaatsnaam → beeldspraak en vergelijking → etymologie en betekenisverandering

2. Over betekenissen → de betekenis van een woord is door conventie vastgelegd (bv. paard = viervoetig, als rij- last- en trekdier gebruikt zoogdier), hierdoor begrijpen we ook vreemde talen wanneer we die geleerd hebben (bv. geleerd: cheval = paard, niet geleerd cheval = ? → zal het woord niet begrijpen) → de betekenis TALIG (bv. paard = viervoetig, als rij- last- en trekdier gebruikt zoogdier) valt niet samen met de persoon of zaak die we willen aanduiden = de referent BUITENTALIG (bv. wit paard, zwart paard,..), deze bevindt zich buiten de taal op het niveau van de werkelijkheid → talig en buitentalig: - een referent kan alleen buitentalig bestaan (bv. een hele grote gsm) → een nieuw woord is nodig als in er in de werkelijkheid nieuwe referenten ontstaan (bv. een hele grote gsm → Ipad) - een woord kan ook alleen in de talige werkelijkheid bestaan (bv. een eenhoorn) → verschillende soorten betekenis: - inhoudswoorden/lexicale woorden: hebben een zelfstandige betekenis, onafhankelijk van de betekenis waarin je ze gebruikt (bv. huis, dier,..) - deiktische woorden: hebben een betekenis die situatiegebonden is (bv. ik, hem,..) → verwijzende betekenis - functiewoorden: ze krijgen alleen betekenis in de groep waarin ze gebruikt worden , het zijn woorden zoals; lidwoorden, voorzetsels, voegwoorden,.. (bv. de, het, maar,..) → het zijn woorden met een groepswaarde 3. Zakelijke leesvaardigheid → tekst: De zwartrok bekeerde de roodhuis: over metonymieën → metonymie of betekenisverschuiving = een soort beeldspraak waarbij wat feitelijk bedoeld wordt (de referent) niet genoemd wordt, maar aangeduid wordt met behulp van een verband → metafoor ⇔ metonymie - metafoor = gelijkenis tussen beeld en referent (bv. die man is een varken) - metonymie = gelijkenis zonder dat de referent genoemd wordt → meest gebruikte metonymieën: - pars pro toto (deel voor het geheel) (bv. laten we even de neuzen tellen) - totum pro parte (geheel voor het deel) (bv. Nederland won van Duitsland) - de maker voor het gemaakte (bv. in de National Gallery hangt een Rubens) - de plaats voor de inwoners (bv. Oostende is trots op zijn strand)

-

het voorwerp voor de inhoud (bv. laten we nog een laatste glas drinken) de plaats voor een product/voorwerp (bv. laten we een glaasje bordeaux drinken) de oorzaak voor het gevolg (bv. er staan vuile vingers op het glas) een persoon voor een product/voorwerp (bv. ik lust wel een sandwich)

→ tekst: Ik moet niks, Peter Arno Coppen over modaliteit = de houding van de spreker ten opzichte van wat hij zegt of schrijft - werkelijkheid modaliteit: je drukt iets uit alsof je iets als zeker, vermoedelijk, onmogelijk beschouwt (bv. ze is ziek, ze is waarschijnlijk ziek, ze zou wel eens ziek kunnen zijn) - wens modaliteit: je drukt een wens, verzoek of verlangen uit (bv. hopelijk vinden ze haar, Doe je het raam eens open?, was ik nog maar student,..) - gevoelsmodaliteit: je drukt je gevoel uit (bv. gelukkig was hij op tijd) - modaliteit waarin je een bevel, verplichting, toelating of verbod uitdrukt (bv; je moet direct naar de directeur gaan)...


Similar Free PDFs