OG 6 De adolescent - Uitwerking OG 6 blok 4 PDF

Title OG 6 De adolescent - Uitwerking OG 6 blok 4
Author Sandra Kerste
Course OG
Institution Hogeschool PXL
Pages 9
File Size 151.3 KB
File Type PDF
Total Downloads 69
Total Views 132

Summary

Uitwerking OG 6 blok 4...


Description

OG 6 De adolescent 1. Bespreek de verschillende fasen van de adolescentie en verschillende soorten volwassenheid. 1. Vroege adolescentie – 12/13 jaar tot 14/15 jaar Voornamelijk gekarakteriseerd door negatieve kenmerken en moeilijk verwerkbare spanningen. 2. Midden adolescentie – 14/15 jaar tot 16/17 jaar. Een actief experimenteren vb: roken/alcohol uitproberen. 3. Late adolescentie – 16/17 jaar tot 20/21 jaar. Een oplossing van moeilijkheden op de verschillende terreinen. Identiteitscrisis evenwicht zoeken in identiteit. 4. Eindfase – 20/21 jaar tot 24/25 jaar. Studerenden maar ook voor niet studerende jongeren die uitkijken naar gaan werken en die daardoor noodgedwongen nog enkele jaren moeten wachten op het ‘maatschappelijk volwassenen zijn’ Bron: Craeynest, P. Psychologie van de levensloop p. 260) Visie    

Maatschappelijk volwassen= Biologisch volwassen = Psychologisch volwassen = Juridisch=

een eigen inkomen hebben. Positie in maatschappij verworven stoppen met groeien, lichamelijk volgroeid wanneer je je volwassen voelt, verwerven eigen identiteit wettelijk volwassen18+

Bron: Craeynest, P. Psychologie van de levensloop p. 259) 2. Bespreek de seksuele ontwikkeling van de adolescentie  

Hormonale veranderingen zorgen dat de seksuele ontwikkeling versnelt Hangt af van:  individuele factoren.  Cognitie en eerdere gedragsfactoren.  Sociale factoren.  Sociale normen, vriendengroep en al dan niet hebben van een partner.  Ingewikkeld samenspel tussen biologische en omgevingsinvloeden.  Vanaf jaar of 5-6 al genderidentiteit-homoseksuele gevoelens



12-13 jaar  Veranderingen in het lichaam. Vragen zich af of ze normaal zijn  seksuele dagdromen of fantasieën.  Voelen zich onzeker  Seksuele conversaties met leeftijdsgenoten.  Homoseksuele gevoelens.  Interesse in erotica.







14-15 jaar:  Contacten met andere geslacht worden persoonlijker.  Vrijen: aanraken van borsten, genitaliën. Het vrijen gaat een stapje verder: het laten aanraken van borsten, onder kleding aanraken, laten aanraken van geslachtsdelen, naakt vrijen.  Keuze partner is heel fel gericht op het uiterlijk 16-17 jaar:  Experimenteren met relatievormen.  Seksuele interesses en verlangens. Normen en motieven  Seksueel expliciete gesprekken met leeftijdsgenoten.  Meestal kortdurende relaties  Exploreren maar ook duidelijk aangeven waar de grens ligt  Meisjes vaker met oudere jongens  Interesse in erotica.  Masturbatie: meer jongens dan meisjes.  Meer seksuele ervaring op doen.  Homoseksuele gevoelens.  Seksuele problemen.  Gender, verwachtingen op gebied van seksualiteit. 18-19 jaar:  Een of meer langdurende relaties.  Emotionele betrokkenheid met partner, minder alleen op uiterlijk gericht.  Karakter wordt belangrijker in partnerkeuze.  Seriële monogamie = openvolging van monogame korte relaties, maar tijdens de relatie zijn ze wel trouw.

Bron: Craeynest, P. Psychologie van de levensloop p. 263-267 3. Bespreek de fysieke veranderingen tijdens de adolescentie en de psychologische gevolgen

1. Groeispurt 2. Seksuele rijping. Groeispurt Lopen door elkaar heen. Meisjes zijn 1-2 jaar voor op jongens. Aanzet wordt gegeven door de werking van diverse hormonen.  Meisjes: oestrogenen  eierstokken.  Jongens: testosteron  teelballen.  Zowel jongens als meisjes maken hormonen aan in de bijnieren -> omgekeerd meisjes testosteron en jongens oestrogeen 1. De Lichaamsgroei. o o o

o

Krijgen van volwassen proporties.

o

Gezicht: neus en kin komen naar voren + voorhoofd wordt in verhouding kleiner.

o

Ook in de rest van het lichaam is een disharmonische ontwikkeling.

Eerst: groei van ledematen, daarna romp (= lengtegroei of strekkingsfase, slungelachtig uitzicht) en daarna de breedte (= vullingsfase)

o

Begin groeispurt meisjes: 10-11 jaar 

Hoogtepunt tussen 12 en 13 jaar.



Groei op één jaar: 7-8 cm.



Rond 17 jaar: maximumgestalte wordt bereikt.



Gemiddelde lengte meisjes: 169-170cm.

o Begin groeispurt jongen: 12-13 jaar 

Hoogtepunt rond 14 jaar.



Groei op één jaar: 8-9 cm.



Rond 19 jaar: maximumgestalte wordt bereikt.



Gemiddelde lengte jongens: 182-183 cm.

o Jongens: enkele jaren kleiner dan meisjes  maar halen schade in.

o Verschillen in de breedte groei: 

Meisjes breder bekken en jongens bredere schouders



Bij beide ongelijke aangroei van vet en spiermassa.



Krijgen spierweefsel bij, maar de aangroei is het duidelijkst bij jongens. 



Ook hart + skeletspieren nemen bij hen meer toe dan bij meisjes

Bij vrouwen: meer onderhuids vetweefsel.

MEISJES

JONGENS

Beginnende borstontwikkeling (8-13j)

Groei van teelballen (10-14j)

Start schaamhaar (9-14j)

Start schaamhaar (10-15j)

Groei schaamlippen en clitoris (10-14j)

Groei van de penis (11-15j)

Okselbeharing (9-15j)

Okselbeharing en baardgroei (11-16j)

Menarche = eerste menstruatie (11-15j) Nog niet vruchtbaar

Spermarche = eerste zaadlozing (12-16j)

Seksuele rijping: Meisjes uitgerijpt rond 15 jaar Jongens uitgerijpt rond 15-16 jaar 





Psychologische gevolgen van de lichaamsveranderingen o Vooral bij jongens:  Forse toename van hoeveelheid spierweefsel: krachtiger wordende bewegingen + fysieke uithoudingsvermogen stijgt.  Longvolume neemt toe: meer zuurstof.  Krijgen vaak te maken met vermoeidheidsverschijnselen o Hoe reageren jongeren op de lichamelijke veranderingen?  Hangt af van of ze erop voorbereid werden.  Menarche en spermarche komt onverwachts en kan voor verwarring zorgen.  Meisjes zijn meer voorbereid dan jongens: voorlichting van moeders.  Meisjes kunnen makkelijk bij moeder terecht voor advies.  Meisjes zijn bereid om erover te spreken met leeftijdsgenoten. Invloed op het zelfbeeld: o Door disharmonische ontwikkeling: onhandigheid o Vooral gewijzigde verhoudingen in het gezicht (ervaren zichzelf niet meer als dezelfde persoon: deuk in identiteit) o Vorming van acne of jeugdpuistjes in het gezicht. o Vooral vroeg rijpende meisjes hebben het moeilijk:  Toenemend lichaamsgewicht.  Hormonale veranderingen die het gemoedsleven door elkaar halen. o Vroeg rijpende jongens hebben een positiever zelfbeeld .  Voordeel: sportiever, wordt naar opgekeken.  Nadeel: kan grensoverschrijdend gedrag stellen. Invloeden vanuit de sociale omgeving: o Gewijzigde verwachtingen en gedragingen van de jongere door volwassenen o Adolescenten zien er soms volwassener uit dan ze in werkelijkheid zijn: sociale omgeving verwacht dan dingen die ze eigenlijk niet aankunnen. Bv fysieke arbeid of bepaalde verantwoordelijkheden. o Meisjes door hun volwassen uiterlijk zullen anders behandeld worden:  Vrienden kunnen terughoudender worden: weten niet of speelse fysieke gedrag verkeerd geïnterpreteerd wordt.  aangestaard of nagefloten worden

Bron: Craeynest, P. Psychologie van de levensloop p. 261-269 4. Bespreek de sociale en persoonlijkheidsontwikkeling van de adolescent 

Sociale ontwikkeling: tijdens de schoolperiode  Oriënteren op leeftijdsgenoten.  Herstructurering met ouders jongeren proberen zich te ontdoen van de ouderlijke bevoogding (contact blijft toch belangrijk) willen meer op eigen benen staan



 





Veranderingen in de relatie met de ouders:  Redenen waarom: o Nieuwe verworvenheden op cognitief gebied. o De mogelijkheid tot hypothetisch denken. o Bestaande realiteit is voor jongeren één van de mogelijke realiteiten. o Ook fysieke veranderingen: verlangen naar privacy en intimiteit. 5 tot 15 procent zijn opstandige gevallen in de puberteit. Conflicten bestaan uit gekibbel en geruzie over alledaagse kwesties (uur van thuiskomen) Dergelijke conflicten zijn waardevol voor het omvormen van de nauwe band tussen ouders en kinderen, naar een meer volwassen relatiepatroon Toenemend belang van de leeftijdsgenoten:  Belangstelling voor leeftijdsgenoten stijgt.  Vriendengroep is belangrijk: 8tal leden die elkaar onderhouden. o Zitten samen op school, maar hebben ook contact via sociale media (vb facebook) o Geslacht homogene groepjes. o Biedt tal van gelegenheden om sociale vaardigheden te oefenen. o Springplank om de stap te wagen naar de andere sekse.  Vriendengroep kan ook gevaren inhouden o Hangt af van wie er al dan niet bij hoort. o Jongeren zijn beïnvloedbaar. o Drempelverlagend om te experimenteren met drugs-> pierce pressure o Rol van ouders is belangrijk om jongeren aan te sturen, maar niet te dwingen, anders worden jongeren stuurloos.  Hechte vriendschappen met individuen: boezemvriendinnen o Geslachtsgenoten. o Vertrouwelijkheid waarin het individu zich emotioneel ten volle mag blootgeven. o Diep gekoesterde geheimen + persoonlijke problemen komen aan bod  zal niet over geroddeld worden. o Co-rumination = samen herkauwen. Alsmaar blijven doorbomen over problemen zonder uitzicht op mogelijke oplossingen, kan vervreemdend werken en depressieve gevoelens in de hand werken. o Eerste verliefdheden die niet vergelijkbaar zijn met dynamiek van een vriendschap  Vanaf midden adolescentie: relaties worden meer vriendschappelijk en persoonlijke gevoelens en de zorg voor elkaar neemt de overhand. o Deze relaties houden ook niet lang stand. o Ups en downs die jongeren emotioneel gaan beroeren. Tot slot: onpersoonlijke groepsvorming: sub-cultuur  Jongerencultuur.  Jongeren geven niet graag toe dat ze bij een subcultuur horen.  Onpersoonlijke groepsvorming.  Gothic, skaters, jumpers.

Bron: Craeynest, P. Psychologie van de levensloop p. 284-300 5. Bespreek de cognitieve ontwikkeling van de adolescent (link naar neurologie) 

11 jaar  Het concreet-operationele denken heeft een evenwicht bereikt.  Kind in staat om concrete waarnemingen en voorstellingen in gedachten op elkaar te betrekken.



 



 Logische conclusies uit af te leiden Bv: ik zie dat jij gepest word en daardoor verdrietig bent  dit begrijp je. Bv: ik weet dat als je een goed beroep gaat doen je veel geld hebt en zo kan je een chique auto kopen. Jongeren beginnen oog te krijgen voor een nieuw soort werkelijkheid waarvoor ze het bestaan niet eens vermoedden  wereld van het niet waarneembare opent zich  louter denken en het abstracte.  Om hier hun weg in te vinden zullen er nieuwe vormen van denken ontwikkeld moeten worden (formeel operationeel denken) = Piaget = opnieuw een duik naar een disequilibrium of onevenwicht, omdat de nieuwe (abstracte) inhouden in aanvang gewoon opgenomen (geassimileerd) worden in de oude (concrete) schema’s -> vrij naïeve manier waarop allerlei simpele oplossingen geproclameerd worden voor ingewikkelde maatschappelijke problemen Het is niet de inhoud van een conclusie die bepaalt of ze juist is, maar de vorm waarop ze tot stand gekomen is -> van daar formeel. Kenmerken van het formeel operationeel denken:  Wetenschappelijke manier van denken. Abstract in plaats van alleen concreet  Zullen niet alle problemen wetenschappelijk aanpakken, maar er ontstaat een mogelijkheid om een wetenschappelijke denkwijze te hanteren. De 6 manieren van denken: Eerste 3 = nieuw soort inhouden waarvan het denken zich bedient Laatste 3 = betrekking op de denkprocessen zelf  Het gebruik van abstracte begrippen: Woorden en uitdrukkingen die niet rechtstreeeks verwijzen naar een concreet aanschouwelijke werkelijkheid o Adolescenten zijn in staat om woorden en symbolen te begrijpen en hanteren die een puur abstracte betekenis hebben. o Beter in staat om overdrachtelijke betekenis te vatten van sommige begrippen en uitdrukkingen. o Gebruik van beeldspraak, woordspelingen en dubbele boodschappen. Vb.: letters in wiskunde, letters krijgen een andere betekenis Vb.: spreekwoorden worden vanaf deze leeftijd begrepen  Propositioneel denken: Beweringen (proposities) zo op elkaar betrekken dat er logische conclusies uit afgeleid kunnen worden o Adolescenten kunnen logische redeneringen opzetten. o In staat om afzonderlijke beweringen (proposities) op elkaar te betrekken dat er nieuwe inzichten (conclusies) ontstaan. o Ze moeten de juistheid van zo een conclusie niet controleren door te kijken of ze klop met feiten. o Zekerheid halen ze uit de logische opbouw van de argumentatie zelf. Vb olifanten groter dan muizen -> honden groter dan muizen => olifanten zijn groter dan honden klopt niet die conclusie kan je niet trekken, echter muizen groter dan honden -> honden groter dan olifanten -> muizen groter dan olifanten is wel een juiste conclusie  Het inschakelen van hypothesen: Bij het doelgericht denken ook rekening houden met puur denkbeeldige of veronderstelde elementen

Adolescenten kunnen hypothesen zinvol inschakelen tot een denkproces. Een toepassing: beroepskeuze. 3 fasen in het keuzeproces:  Fantasieperiode (11 jaar): o Beginnende confrontatie tussen eigen interesses. o Houden nog onvoldoende rekening met de realiteit.  Realistische keuzeperiode (17 jaar): o Rekening houdend met de praktische mogelijkheid en hindernissen in de realiteit. o Kunnen tot een evenwichtige keuze te komen.  Hypothetisch-deductief denken: Het inschakelen van voorlopige verklaringen (hypothesen) die nadien op hun houdbaarheid getoetst kunnen worden o Bij een probleem: hypothesen inschakelen als veilige tussenstap om tot meer waarheidsgetrouwe oplossingen te komen. o Uit die hypothesen  concrete voorspellingen afleiden (deducteren) die men gaat toetsen. o Doel: haastige conclusies uit de weg te gaan en tot meer zekerheid komen.  Experimenteel denken: Proefondervindelijk nagaan of een veronderstelde uitkomst voor een op te lossen probleem echt wel opgaat o Gaan bedachtzaam te werk. o Om zijn oplossing te toetsen: omgekeerde bewerking doorvoeren. o o o

 Door telkens 1 element te wijzigen die men wil bestuderen en de rest identiek houden, kan men nagaan wat het effect is van die ene factor.



 Combinatorisch denken: Systematisch nagaan welke (combinaties van) factoren een invloed kunnen hebben op een te verklaren fenomeen o In plaats van zomaar willekeurig 1 factor te onderzoeken, kunnen ze eerste een combinatorische analyse maken van de probleemsituatie. o Gaan ook meer te werk met overleg bij het kiezen van die gevarieerde herhalingsbeurten ipv willekeurig de een of andere factor te onderzoeken op zijn mogelijke impact, kunnen ze eerst een combinatorische analyse maken van de probleemsituatie.  Vooraf wordt nagegaan welke diverse combinaties van factoren er zoal in aanmerking komen, om er zeker van te zijn dat nadien, bij het doorvoeren van de eigenlijke toetsingsarbeid, geen enkele mogelijkheid over het hoofd wordt gezien Enkele gevolgen van het formeel-operationele denken:  Het aannemen van een kritische houding o Voorheen: kinderen volgen ouders in hun opvattingen.

Jongeren merken – via sociale media en vrienden – dat er ook anderen overtuigingen zijn en ze niet hoeven onderdoen voor die van thuis. o Een kritische houding is belangrijk. o Maar voor het zover is kan het er onstuimig aan toe gaan. o Geeft aanleiding tot ruzies. o Ouders krijgen het gevoel dat ze worden afgewezen.  Invloed op het zelfbeeld o Adolescent blijft zelf ook niet onberoerd bij al het geruzie. o Bij momenten voelt hij zich eenzaam. o Ook beseft hij dat zijn geïdealiseerd beeld niet helemaal overeenstemt met de werkelijkheid  teleurstellend. o Twijfelachtiger worden, pro’s en contra’s afwegen, moeilijk keuzes maken. o Adolescenten zijn in staat om introspectief te reflecteren over hun eigen gedachten en gevoelens  pijnlijk van bewust kunnen worden van hun persoonlijke eigenaardigheden en innerlijke discrepanties (afwijkingen). o Genieten met leeftijdsgenoten, o Uniciteit: een gevoel boven al het andere vereven te zijn (jezelf superieur voelen/ ‘ ik ga zeker niet worden als mama’). o Intellectueel egocentrisme: een normaal gevolg van het disequilibrium dat veroorzaakt wordt door de overgang naar de periode van het formeeloperationele denken.( meer hypothetisch denken en daardoor ga je vooral denken in functie met jezelf/ meer denken van ‘ hoe kom ik over naar de groep?’). Vanuit intellectueel egocentrisme: o Imaginaire publiek: het gevoel hebben voortdurend in de gaten te worden gehouden ( hele tijd denken ‘ hoe kom ik over’). Vb : Klimaatbeheersing o Persoonlijke legende: zich uniek voelen, anders dan de ander. (In conflict situaties zeggen tegen je ouder ‘ maar jij begrijpt helemaal niet hoe ik me voel). o

Bespreking van enkele afzonderlijke processen:  Prefrontale cortex: o Belangrijke veranderingen in het denken dat een hoger niveau bereikt, dit vindt een parallel in de nieuwe ontwikkelingen die rond die tijd plaatsvinden o Proces wat langzaam verloopt en pas rond 18j voltooid is, maar loopt nog vele jaren door. o Rijping:  Toenemende myelinisering plaatst van de zenuwvezels die de prefrontale cortex verbinden met de meeste andere cortexgebieden  Herschikking voor van de vele synapsen of contactpunten binnen de prefrontale cortex zelf  Myelinisering maakt het mogelijk om tot een snellere uitwisseling van zeer uiteenlopende gegevens te komen. En de hertekening v de vele synapsnetwerken o Rijping zorgt ervoor dat jongeren het gebruik van hun cognitieve functies meer bewust en doelgericht kunnen sturen en organiseren: risicogedrag gaat afnemen o Geleidelijk proces, dat in feite al een aanvang neemt in de kindsheid, maar een versnelling doormaakt in de adolescentie en nog een hele tijd doorloopt in de volwassenheid.

Bron: Craeynest, P. Psychologie van de levensloop p. 284-300 6. Bespreek de dynamisch affectieve ontwikkeling (zelfbeeld). 



Het kernconflict van de adolescentie:  3 belangrijke vragen die de kop opsteken (Erikson): o Wie ben ik eigenlijk? (zelfbeeld) o Wie zou ik willen zijn? (het ideale zelf) o Hoe ervaren anderen mij? (het sociale zelf)  Spanningen en contradicties kunnen ontstaan: beeld dat de jongere heeft, komt niet overeen met hoe die zou willen zijn.  Ontstaan van tegenstellingen: over hoe hij zichzelf ervaart en hoe hij denkt in de ogen van anderen. Identiteitscrisis: Rolverwarring vs identiteit.

De nieuwe identiteit die ontstaat moet 2 kenmerken vertonen: continuïteit (blijven voortduren) en aanvaarding (accepteren) Bron: Craeynest, P. Psychologie van de levensloop p. 291-295

7. Bespreek de ziektebeleving van een adolescent    



 

kennis hebben over de veranderingen in ontwikkeling: toon van het gesprek aanpassen De hulpverlener zal op basis van zijn kennis en ervaringen de problemen analyseren en de patiënt begeleiden de ‘juist’ keuze te maken. De adolescent moet de gelegenheid krijgen om alleen, zonder ouders, met de dokter te spreken Een adolescent is vaak heel direct in zijn benadering, ook betreffend op gezondheid. Geef hem duidelijke inzichten in de ziekte en achtergrond van de behandeling. Niet als kleuters behandelen. GOEDE voorlichting geven.. Ga tijdens het lichamelijk onderzoek in op de bevindingen, gebruik deze mogelijkheid om hem of haar gerust te stellen over de normale veranderingen in het lichamelijke ontwikkelingsproces. Vermijd een overbezorgde of moraliserende houding Respecteer de wensen van de adolescent tot vertrouwelijkheid, zo nodig ook tegenover de ouders....


Similar Free PDFs