Ontwikkelingspsychologie - samenvatting gw PDF

Title Ontwikkelingspsychologie - samenvatting gw
Course Ontwikkelingspsychologie
Institution Odisee hogeschool
Pages 54
File Size 775.4 KB
File Type PDF
Total Downloads 37
Total Views 125

Summary

Samenvatting Ontwikkelingspsychologie - Odisee Gezinswetenschappen - 1ste opleidingsfase...


Description

Ontwikkelingspsychologie SAMENVATTING – 1ste JAAR GEZINSWETENSCHAPPEN (VOLWASSENEN-TRAJECT)

 Basisprincipes & praktijkgerichtheid van de ontwikkelingspsychologie 

1. Ontwikkelingspsychologie als de studie van verandering & continuïteit, transformatie & identiteit o Ontwikkelen = veranderen, dynamiek & transformatie o We worden als menselijke wezens doorheen onze levensloop tot verandering gedreven  dit gebeurd enerzijds vanuit telkens nieuwe ontwikkelingstaken die aan opeenvolgende specifieke ontwikkelingsfasen verbonden zijn, anderzijds vanuit bepaalde (meestal pijnlijke) ervaringen die ons dwingen tot verandering, verdere ontwikkeling & groei  = ontwikkelingsinterferenties (bv : de dood van een ouder tijdens de kindertijd) o De identiteit = datgene waarin we ons zelf of een ander persoon erkennen doorheen ervaringen & ontwikkelingen bij onszelf of bij die anderen o De identiteit vormt een stabiele achtergrond waarop mensen kunnen ontwikkelen o De uitdaging doorheen de levensloop te moeten veranderen, kunnen we slechts aan door te kunnen bouwen op een zelfkern & een voldoende betrouwbare omgeving  met die ruggensteun van identiteit & constantie kunnen we groeien o Men moet doorheen schokkende ervaringen of snelle verandering kunnen terugvallen op die vertrouwde identiteit of herkenbare zelfkern o Ontwikkelingspsychologie = de studie van continuïteit & verandering die zich voordoen doorheen de levensloop



2. Ontwikkeling wordt gestuwd of beïnvloed door biologische, psychologische & sociale factoren o Dankzij de opdeling van de wetenschappen (biologisch, psychologisch & sociaal) kan men zeer gedetailleerd ingaan op bepaalde deeldomeinen en zich hierin verdiepen  maar men kan de holistische of geïntegreerde blik op menselijke fenomenen verliezen  bv : als hulpverlener zal je moeten samenwerken met experten van verschillende invalshoeken om opgroeiende probleemkinderen te helpen (er is de psycholoog, de arts, de systeemtherapeut, enz.)  dit is goed : iedereen neemt de invalshoek waarvoor hij is opgeleid & zal langs die poort werken aan verandering  verandering in een deel van het systeem zal namelijk het gehele systeem in verandering brengen o Ontwikkelingspsychologie leert ons dat alle ontwikkelingen het resultaat is van interactie / samenspel tussen deze 3 aspecten

o Een relationele gezinsgerichte interventie heeft ook effect op de psychologische & biologische factoren van het gezin  een gezinsgerichte interventie is een hoeksteen om blijvende verandering op biologisch & psychologisch niveau mogelijk te maken 

3. Ontwikkelingspsychologische kennis maakt ontwikkelingsgerichte preventie & interventie mogelijk o Kennis van de ontwikkelingsstappen van het kind is noodzakelijk om te weten wat men zich als doel kan stellen voor een preventieve of curatieve interventie  Kennis van normale & pathologische ontwikkeling is belangrijk om als hulpverlener de normale & afwijkende patronen in de ontwikkeling te kunnen herkennen & benoemen o Bv : Ontwikkelingspsychologische kennis helpt om te weten dat een kind de leeftijd nog niet bereikte waarop het spreekt of dat een adolescent ontwikkelingspsychologisch normaal een periode doormaakt van egocentriciteit



4. Ontwikkeling is niet zomaar het resultaat van maturatie, maar is ingebed in een relationele context, met sterktes maar ook met conflicten & ambiguïteiten o Vroege ontwikkeling is van groot belang voor later  Soms wordt er te veel van uit gegaan dat we als mens helemaal gedetermineerd zijn door die vroegste fase  maar de psychoanalytische visie leidde tot een tegenreactie waardoor men zich ook ging verdiepen in de ontwikkeling van het lagere schoolkind  maar dit bracht te weinig info over de sociaal-emotionele ontwikkeling dus werd er weer geconcentreerd op de sociaal-emotionele ontwikkeling tussen 0-3 & 0-6 jaar  Momenteel is er ook een explosie van onderzoek naar de periode van 0 tot 3 jaar  preventie & interventieprogramma’s over kennis & herkenning van vroege tekens of signalen van risico-ontwikkeling & kwetsbaarheid  ouder-kind relaties die ontwikkelingspsychologisch bevorderend zijn (sensitiviteit, emotionele beschikbaarheid, affectieve afstemming, structurering, etc.) o Het zetten van ontwikkelingsstappen kan door psychologische of contextuele factoren bevorderd of belemmerd worden  Bv door gevoelsambivalentie  = een fenomeen dat we sms van al boos zijn jegens degenen die we meest beminnen  Ambivalentie moet men een plaats kunnen geven & als hulpverleners ouders hierbij helpen o Ontwikkelingsverworvenheden komen dus tot stand door conflict (i.p.v. resultaat van biologische maturatie)  & ontwikkelingsverworvenheden zijn nooit af



5. Ontwikkelingspsychologie vergt een ontwikkelingsmodel o Ontwikkelingsmodel = probabilistisch & niet deterministisch  = Goede vroege ontwikkeling leidt niet tot onkwetsbaarheid maar vergroot wel de veerkracht & vroege probleemontwikkeling leidt niet tot latere stoornis maar vergroot wel de kwetsbaarheid of het risico



6. Ontwikkeling is niet rechtlijnig o Er zijn grenzen van normale variantie (waarop het kind iets op een bepaalde leeftijd moet kunnen) maar elk kind is uniek en ontwikkelt op eigen manier  In de vroegste kindertijd is de normale variatie enorm breed  Het belangrijkste is dat het kind later voor de trage ontwikkelingsdomeinen bijgebeend is  spontane inhaalbeweging of soms met extra hulp  Enkel wanneer de achterstand op een bepaald domein te lang aansleept, dreigen andere normale ontwikkeling mee in het gedrang te komen o Niet-lineaire van de ontwikkeling : elk kind heeft tijd nodig nadat hij een bepaalde ontwikkelingsstap zette, om zich aan die stap aan te passen  nood aan een rustpauze in de ontwikkeling  nadien weer een nieuwe stap verder of eerdere stap opnieuw hernemen  Bv : basisvertrouwen  bij moeilijke momenten zal dit basisvertrouwen worden aangetast, het kind zal dan opnieuw basisvertrouwen moeten verwerven  indien de vroegere ontwikkelingen voldoende goed waren, zal dat nadien ook gauw weer hersteld zijn & indien de vroegere ontwikkelingen kwetsbaar waren, zal het bij een latere moeilijkheid ook weer langer duren vooraleer het evenwicht hersteld is o Elke ontwikkelingsverworvenheid gaat deel uitmaken van hogere niveaus van functioneren & kan daar ook verder bijgeschaafd of hersteld worden o Het kind in ons dar bezig is met basisvertrouwen, autonomie, initiatief, seksualiteit, identiteit, etc. blijft actief in de volwassene  dit voelen we wanneer we stappen moeten zetten die ons beangstigen o Onze kinderlijke ervaringen zijn rijkelijke & creatieve bron  pijnlijke ervaringen uit onze kindertijd kunnen geheeld worden door de volwassene in ons



7. Ontwikkelingspsychologie als studie van meerdere ontwikkelingslijnen of – domeinen o Affectief / relationele ontwikkeling + psychoseksuele ontwikkeling + cognitieve ontwikkeling + motorische ontwikkeling + morele ontwikkeling o Zien van de complexiteit aan ontwikkelingsinvloeden & deze niet verkeerd inschatten o Als hulpverlener werken we vooral uit de psycho-relationele hoek van het probleem  we mogen niet denken dat deze invalshoek de enigste is



8. Ontwikkelingspsychologie als de gezamenlijke studie van normaliteit & pathologie o Multifinaliteit :  = Een kind vertoont op dat bepaald moment een bepaalde ontwikkelingstoestand (bv : een probleem) dat vanaf dan nog veel verschillende wegen op kan, waaronder sommige trajecten die weer in de normale variatie liggen & anderen die verder in de probleemontwikkeling liggen  de sprong naar de wissel op de normale ontwikkeling kan gebeuren door spontaan herstel (flexibiliteit van het kind) maar het kan ook gebeuren onder interventie  men hoeft niet pessimistisch te denken dat het kind vanaf dan gedoemd is tot het voortzetten van de problemen  Multifinaliteit betekend eigenlijk dat er vanaf een bepaald punt in de ontwikkeling nog heel wat uitkomsten mogelijk zijn  Er blijven bij problemen op een bepaald moment steeds ook kansen  naast de kwetsbaarheid is er ook veerkracht & naast de risico’s is er ook weerbaarheid & naast de zwakkere aspecten zijn er ook steeds sterktes o Equifinaliteit :  = Op een bepaald moment in de ontwikkeling kunnen verschillende kinderen hierop uitkomen maar verschillende startpunten & zeer diverse ontwikkelingstrajecten hebben gehad  Sommige kinderen hebben een normale ontwikkeling, anderen voorafgaande probleemtrajecten, & toch kunnen zij uitkomen tot deze zelfde betere toestand  Op een zelfde punt (of finaliteit) kan men terecht komen vanuit zeer verschillende trajecten



9. Vroegere ontwikkelingsstappen worden meegenomen in latere ontwikkelingen & op een meer complex niveau geïntegreerd : we zijn als volwassenen geen kinderen meer, maar we dragen onze kindertijd in ons o Wie we als kind / jongere waren, overstijgen we nadien als volwassene  we nemen het kind / jongere in ons mee o Kind / jongere in ons blijft dynamisch werkzaam o Kindertijd & jeugd = de bouwstenen voor de latere uitgroei tot volwassene o Trauma’s & kwetsbare aspecten  verschil tussen conflictueus of defect :  Conflictueus : beangstigende & diep verborgen vaardigheden (kind heeft deze vaardigheid weggestoken & verdrongen omwille van angst voor verlies van liefde of goedkeuring)  Defect (tekort) : afwezige vaardigheden (kind heeft deze vaardigheid nooit geleerd & de vaardigheid is te weinig ontwikkelt)

Hulpverlening  verschil tussen de hulpverlening van conflictueus of defect  beangstigende vaardigheden helpen weer te activeren & afwezige vaardigheden eerst beginnen opbouwen o Het ontwikkelingstraject dat we aflegden dragen we in ons mee o Mooi aan ontwikkeling : gekwetste & vroegere jeugdervaringen kunnen we als volwassene helen o “Het kind in de volwassene” = een onuitputtelijke bron van creativiteit  het is datgene wat onder invloed van volwassen vaardigheden & relaties kan getransformeerd worden & tegelijk in die groei & transformaties voor herkenbaarheid & blijvende identiteit zorgt 



10. Ontwikkeling (zowel biologisch, psychologisch als sociaal) is gebaseerd op relaties (ouder-kind, gezinsrelaties, volwassene-kind, etc.)  ook ontwikkelingsgerichte interventie is relationeel georiënteerd of op relaties gebaseerd o Voorspelbaar kader voor interventie is belangrijk o Binnen een goed geïnvesteerde relatie zowel met ouders als kind, kunnen beide partijen beginnen werken aan de taken waar zij in ontwikkelingsperspectief voor komen te staan  het kind leert een basaal vertrouwen in mensen & de ouders leren hoe ze zelf de ontwikkeling van dit kind meer kunnen bevorderen dan voordien o Bij affectieve probleemontwikkeling kunnen mensen nadien de kans grijpen om de gemiste ontwikkelingsstap alsnog te zetten  Bv in hulpverlening : kind dat kiekeboe speelt op 8-jarige leeftijd  dit lijkt heel infantiel & verkeerd maar door een vertrouwensrelatie met een begeleider die affectief-relationeel belangrijk is geworden voor het kind, kan het kind vroegere (gemiste) spelletjes beginnen spelen & ontwikkelingsstappen heropnemen die het vroeger niet heeft kunnen zetten o Ontwikkelingsgericht werk is sterk gebaseerd op (gezins-)relaties en ouderschapsondersteuning : het werk van therapeuten & gezinswetenschappers is ontwikkelingsgericht, relationeel & houdt rekening met het feit dat onvermijdelijke conflicten & angsten in of over belangrijke zorgrelaties de begeleiding doen verlopen met ups & downs  Ontwikkelingsgericht werk verloopt niet altijd even vlot

 Kindertijd De 1ste levensjaren 4 levensfasen :  0-21 jaar  kindertijd & adolescentie  21-55 jaar  volwassenheid  55-75 jaar  3de levensfase  > 75 jaar  hogere ouderdom

De babytijd (0-18 maanden) :

Margareth Mahler – biologische & psychologische geboorte : 

Eerst bevindt het kind zich in de normale afgesloten “autistische” fase & de normale symbiotische fase o Het kind bevind zich in een cocon (relatieve afsluiting) de 1ste levensmaand o Vervolgens wordt het kind alerter & vertoont openheid naar de buitenwereld  het kind = sociaal actief o Meer openen voor de buitenwereld + meer richten tot anderen  = het aangaan van een symbiose o Het kind gaat zijn innerlijke toestand beter signaleren & ontmoet een ander (de moederlijke zorgfiguur) die daarop reageert  de responsieve & sensitieve moeder waarmee het kind een symbiose aangaat o Symbiose = het kind beleeft de ander (die voldoende goed reageert) als iemand die verbonden is aan hem & aan zijn behoeften tegemoet komt



Hierna volgt de psychologische geboorte, een traag proces dat vanaf de 4de tot 5de maand duidelijker wordt o Psychologische geboorte van het “Ik”  situeert zich rond de 5 a 6 maanden o = een separatie- / individuatieproces dat loopt tot 3 jaar o Gevoel van gescheiden zijn & tegelijk verbonden blijven o Exploreren van de buitenwereld  maar moeder blijft emotioneel beschikbaar als veilige thuishaven of steun o Het kind gaat eerst trots tonen wat het leert of ontdekt & gaat daarna angstig worden omdat het beseft dat de moeder & hij aparte figuren zijn  de autonomie wordt bevestigd & definitiever

Stern – het zelfgevoel in de ontwikkeling (5 varianten) : 

1. Ontluikend zelfgevoel (0-2 maanden) o Een zelfgevoel dat in wording is o De baby is een presociaal, precognitief & pregeorganiseerd wezen  observaties van hoe kinderen al zeer vroeg ervaringen met elkaar verbinden (Experiment van MacFarlane met moedermelk) o Alledaagse ervaringen opdoen  sociale interacties die samengaan met affecten, percepties, herinneringen & cognities



2. Kernzelfgevoel (2-6 maanden) o Zichzelf los zien als eenheid van anderen o Dit is een gevoel als lichaamszelf een samenhangende eenheid te zijn, onderscheiden van anderen



3. Subjectief zelfgevoel (7-15 maanden) o Dit ontstaat wanneer het kind ontdekt dat anderen andere gevoelens kunnen hebben dan hijzelf o Een subjectieve mentale toestand die opgebouwd is uit gevoelens, motieven & intenties die met het fysische gebeuren tussen kind & omgeving verbonden zijn o De aard van de relaties wordt complexer



4. Verbaal zelfgevoel (vanaf 15 maanden) o “Zelf” & “Ander” worden personen die een eigen wereld hebben die opgebouwd uit kennis & ervaringen, cognities & affecten  het kind heeft in zekere mate weet van wat er zich rondom hem afspeelt o Kennis wordt gecommuniceerd (bv : ik heb dorst) o Het nieuwe zelfgevoel is gebaseerd op nieuwe capaciteiten zoals zelfobjectivering, zelfreflectie & verbale taal



5. Narratief zelfgevoel (ontstaat rond 3 a 4 jaar) o Het kind is in staat verhalen te construeren over zichzelf & zijn eigen leven

Belangrijk in het denken van Stern is om te weten dat het niet gaat over een opeenvolging van fasen in de zelfontwikkeling  het zijn ook mogelijkheden tot zelfervaring die het hele leven aanwezig blijven & meegenomen worden doorheen de levensloop  Zelfgevoelens = aanwezig in de interacties met anderen & zijn essentieel voor dagelijkse sociale interacties  Wanneer deze zelfgevoelens ernstig aangetast zijn kunnen ze het verdere normale sociale functioneren verstoren  sensitieve ontwikkelingsperiodes = initiële periodes waarin bepaalde psychische processen (hier betreft het manieren van zelfervaring) omgevormd worden

Robert Emde – affect & zelf in de relatie met de ander : Observaties van de moeder-kind interactie  de sociaal affectieve ontwikkeling in de 1ste 2 levensfasen  Observatie van grote sprongen in de ontwikkeling die gepaard gaan met nieuwe gedragingen, nieuwe Ik-functies & nieuwe relatievormen  Elke affectieve ontwikkelingssprong gaat gepaard met een aanzienlijke verandering in het sociale leven van het kind, dat zichtbare antecedenten heeft & zich voordoet in een geheel van psycho-biologische veranderingen  Elke ontwikkelingssprong gaat dus samen met veranderingen in de organisatie van andere systemen 

Een ontwikkelingssprong op 2 maanden o Het kind is vanaf nu gedurende langere periodes wakker & alert  het gedrag wordt minder gestuurd door endogene ritmes & internal states o Endogene controle naar exogene controle (duidelijkst in de affectieve sfeer) o Eerste sociale glimlach + vocalisatie o Visueel  gezichten exploreren + het 1ste oogcontact tussen moeder & baby o Ook grote veranderingen in andere domeinen : slapen & waken, oriëntatie & aandacht, neurologische organisatie, enz.



Een ontwikkelingssprong rond 7 a 9 maanden o De baby reageert voor het eerst anders tegenover vreemde personen  angstig (vreemdenangst) o Het kind heeft een gericht & preferentiële gehechtheid naar de vertrouwde verzorgers toe o Expressie van emoties met gedrag dat deze emotie uitdrukt o Anticiperen & affecteren  bv : lachen wanneer de moeder een kiekeboespelletje speelt  dit reguleert de relatie met de omgeving & het interne spanningsniveau van het kind o Ook grote veranderingen in andere domeinen, waaronder neurologisch



Een ontwikkelingssprong rond 12 a 13 maanden o Eerste stappen + cognitieve, verbale & emotionele veranderingen o Affectief : stemming van opgetogenheid & overmoed o Relationeel : “social referencing”  het kind gaat zich erg richten op de affectieve signalen die moeder uitzendt in verband met een welbepaalde situatie  De sociale interacties = belangrijke basis voor “interest-excitement”  dit is een enthousiaste & opgewonden interesse voor de omgeving die nu, op basis van biologische rijping, op nieuwe manieren verkend kan worden o Positiviteit & enthousiasme van het kind gaan samen met het affectieve aanbod van de moeder

o Het tot expressie brengen van affecten : het actief aanwenden van expressies  Bv : 1ste ervaring van trots over eigen prestaties maar ook 1ste ervaring van schaamte 

Een ontwikkelingssprong rond 18 a 21 maanden o Van één-woordzinnen naar meer-woordgebruik o Zelfbewustzijn neemt toe o De ontwikkeling van een eigen wil  “nee” zeggen & “temper tantrums” / woedebuien o Stemmingsschommelingen  toenaderingscrisis & koppigheidsfase o Motivatie  “ik wil iets & ik moet dit hebben & wel meteen!” o Kind volgt de moeder als een schaduw (“shadowing”) & wil daarna weer weg van haar (“darting away”)  kind kan dus in moeders buurt blijven hangen maar kan ook weer afstand nemen wanneer moeder ineens te dichtbij komt  Zowel afstand als nabijheid = zeer ambivalent  “Emotional refueling” = met meer spanning beladen o Peuters worden extreem bewust van hun eigen gescheiden bestaan, van hun separatie & van hun eigen beperkte mogelijkheden om de wereld in hun eentje te bemeesteren  Cognitieve besef van gescheidenheid = basis voor de veranderende, ambivalente & affectieve relatie met moeder & omgeving

Een besef van zichzelf ontstaat dankzij & rondom affectieve ervaringen :  Het vroegste zelf = een affectieve zelfervaring  dit vormt een belangrijke continuïteit in levensloopperspectief o Het is een basisstemming die men in zichzelf herkent & waaruit men zichzelf herkent o Het is een 1ste noodzakelijke stap in het begrijpen van de affecten van de ander  dit maakt deel uit van de ontwikkeling van empathie o Het is via affectieve uitwisseling dat men zichzelf als eigen entiteit gaat beleven & vervolgens gaat leren rekening houden met de gevoelens van de ander

Van 0 tot 6 jaar ) – baby-, peuter- & kleuterleeftijd : Het individu ontstaat in een affectief-gekleurde relatie met anderen :  We ontwikkelen onszelf binnen relaties  dit is ook waar we onze 1ste identiteit verwerven  Typisch menselijk : o Het verlangen om verlangd te worden door een belangrijke andere persoon  Erkenning vinden & krijgen in relatie met anderen = belangrijk

 

o De nood aan de spiegel die anderen ons kunnen voorhouden  onszelf ontdekken en begrijpen in de spiegel die de ander voor ons is  Dit is natuurlijk enkel mogelijk wanneer de andere “voldoende goed” is Onze zelfervaring & wording hangt af van wat anderen over onszelf voorhouden Kindertijd  afha...


Similar Free PDFs