Title | Overzicht literaire begrippen |
---|---|
Author | Gwen Buelens |
Course | Nederlands |
Institution | ASO |
Pages | 3 |
File Size | 98 KB |
File Type | |
Total Downloads | 88 |
Total Views | 139 |
Samenvatting...
Overzicht literatuur 1.
Personages
Het belangrijkste personage in een verhaal is het hoofdpersonage of de protagonist. Personages die ons helpen het hoofdpersonage beter te leren kennen en dus ook een vrij belangrijke rol vertolken, noemen we tegenspelers of antagonisten. De nevenfiguren kunnen verschillende rollen spelen; zij zijn de helpers of tegenstanders van de hoofpersoon. Over hen kom je minder te weten. Ze hebben vaak slechts een of twee duidelijke karaktertrekken en reageren op dezelfde manier. Ten slotte zijn er de figuranten. Die personen bevolken de achtergrond en zijn niet echt belangrijk voor het verhaal. ®
Karakter
Als we veel te weten komen over een personage en we meemaken hoe dat personage zich ontwikkelt in het verhaal, dan heeft dat personage een vol karakter (round character). Als het personage simpel, eenvoudig van karakter is en niet verandert in het verhaal, dan hebben we te maken met een vlak karakter (flat character). Het karakter kan zo vereenvoudigd zijn, dat het maar één karaktertrek vertoont. Zo komen stereotypen of typetjes tot leven. We vinden hen vaak terug in strips of sitcoms.
2.
Ruimte
De plaats waar de gebeurtenissen in het verhaal zich afspelen, is de geografische ruimte. Deze geografische ruimte kan werkelijk bestaan of ze kan fictief (verzonnen) zijn. Bv. Een verhaal kan zich afspelen in België, een havenstad, in een verlaten dorp …
De beschrijving van de ruimte (gebouwen, mensen, een landschap …) kan een weergave zijn van de stemming in het verhaal. Dit is de sfeerscheppende ruimte. Bv. Een donkere herfstdag met veel regen gaat meestal gepaard met een sombere sfeer.
Personages maken door hun afkomst, beroep, hobby’s, opleiding … deel uit van een bepaalde sociale groep. Dit is de sociale ruimte in een verhaal. Bv. Het leven van een inspecteur speelt zich vaak af in een ruimte met misdaad, gangsters, snelheidsduivels, rechters, advocaten, beschuldigingen …
De ruimte kan symbolisch zijn voor de gevoelens van het personage of de situatie waarin zij/ hij zich bevindt. We spreken in deze context van de symbolische ruimte. Bv. Een man rijdt met de auto uit een donkere tunnel en komt terecht in een prachtig landschap. Dit kan symbool staan voor een nieuwe periode in het leven van het personage.
3.
Tijd
De historische tijd is de tijdsperiode waarin een verhaal zich afspeelt. Bv. Een verhaal kan zich afspelen in de prehistorie, in de toekomst, in de middeleeuwen … ®
Vertelde tijd – verteltijd
De vertelde tijd is de tijd die tussen het begin en het einde van een verhaal loopt. Soms is die heel kort, maar soms beslaat die ook meerdere jaren. Bv. Het verhaal speelt zich af tussen januari en maart 2010, de vertelde tijd is dus drie maanden.
De verteltijd is de tijd die nodig is om het verhaal te vertellen of te lezen. Die kan ook uitgedrukt worden in het aantal bladzijden of regels. Bv. De verteltijd van een kortverhaal van vier bladzijden bedraagt ongeveer twintig minuten.
In een verhaal worden de gebeurtenissen verteld in een bepaalde tijdsvolgorde. Die kan anders zijn dan in de werkelijkheid: gebeurtenissen kunnen chronologisch of niet-chronologisch weergegeven worden. Met een korte terugwijzing of vooruitwijzing onderbreekt de verteller de chronologie van het verhaal niet. Hij geeft kort een herinnering of een voorspelling mee, maar pikt daarna de draad meteen weer op. De verteller blijft zijn verhaallijn volgen. Een flashback (verleden) of flashforward (toekomst) doorbreekt de chronologie. Je krijgt een meer uitgebreide beschrijving van het verleden of de toekomst. Het is een apart stukje van het verhaal dat als het ware niet op de juiste plaats staat.
4.
Vertelperspectief
Een auteur kan een bepaald vertelstandpunt of –perspectief kiezen. - Personele ik-verteller We kijken door de bril van het personage en kennen de gevoelens en gedachten van de ik-figuur •
Vertellend ik: vertelt alles nadat het gebeurd is.
•
Belevend ik: vertelt wat er gebeurt op het ogenblik dat hij/zij het meemaakt en kent zelf de afloop nog niet.
- Personele hij-verteller We kijken door de bril van het personage en kennen enkel de gevoelens en gedachten van de belangrijkste hij/zij-figuur. - Auctoriële/ alwetende hij-verteller Wij kijken samen met de auteur van een afstand naar het verhaal en zoomen wisselend in op de ene of de andere hij/zij-figuur. De verteller weet meer dab wat een personage hier en nu beleeft, ook
over het verleden, de toekomst of de gedachten van andere personages....