Parlementaire democratie vwo goedzo samenvatting PDF

Title Parlementaire democratie vwo goedzo samenvatting
Author louay ben salah
Course scienze
Institution Liceo Scientifico Galileo Galilei
Pages 13
File Size 177.6 KB
File Type PDF
Total Downloads 18
Total Views 124

Summary

Vvhhuuuyyyyyyyyyyyyy h hhbh hhhhhh hhhhhh hhhhhh gddhf hhgffgv tdruhcf tyii8tgggt ttyuiijvVvhhuuuyyyyyyyyyyyyy h hhbh hhhhhh hhhhhh hhhhhh gddhf hhgffgv tdruhcf tyii8tgggt ttyuiijv...


Description

1. Wat als mensen er samen niet uitkomen? Dilemma: wel of niet vliegen? Kennelijk verkiezen veel mensen eigenbelang boven het algemeen belang. Mensen ervaren een onprettige spanning tussen hun overtuiging (bijv. duurzaamheid is belangrijk) en hun handelen (het vliegtuig pakken). Deze onprettige spanning wordt cognitieve dissonantie genoemd. We spreken van een maatschappelijk probleem als het probleem aan deze factoren voldoet: - dat samenhangt met of het gevolg is van maatschappelijke veranderingen. - dat meerdere groepen mensen met verschillende belangen aangaat. - waarover verschillen van meningen bestaan over de oorzaken en over de aanpak. - dat vraagt om een gemeenschappelijke oplossing. Wat maakt het oplossen van maatschappelijke problemen lastig? Dat heeft een aantal oorzaken: - Actoren hebben tegengestelde belangen. - Er is sprake van een collectieve-actieprobleem. - Actoren hebben verschillende waarden en normen. Een belang is een situatie of een verandering waar je voordeel bij hebt. Schiphol zijn belang is om veel vluchten te hebben, zo verdienen ze namelijk genoeg geld voor het onderhouden van alle werknemers en vliegtuigen. Actoren zijn mensen of instanties die invloed proberen uit te oefenen op de oplossing van een maatschappelijk probleem. Vaak hebben actoren tegengestelde belangen, dat maakt het vinden van een oplossing dus niet makkelijk. Vaak zorgen collectieve-actieproblemen ervoor dat mensen hun gedrag niet aanpassen op het moment van algemeen belang. Er zijn twee verklaringen te geven voor het collectieve-actieprobleem. 1) Mensen willen wel bijdragen aan collectieve oplossingen voor een probleem, maar er is te weinig onderling vertrouwen dat iedereen bij zal dragen aan het algemeen belang. 2) De kosten van maatschappelijke problemen worden vaak gedeeld door de hele samenleving, waardoor individuen onvoldoende beloning ervaren als ze hun gedrag veranderen. De persoonlijke ´baten´ zijn bij vliegen vaak groter dan de persoonlijke ´kosten`. Naast belangen, hebben mensen ook verschillende normen en waarden. Waarden zijn principes of doelen die een individu, groep of samenleving belangrijk vindt. Normen zijn leef- of gedragsregels die voortkomen uit waarden. Dit kunnen geschreven of ongeschreven regels zijn. geschreven regels staan zwart op wit. Een ongeschreven regel is een fatsoensnorm. Wie lost onze maatschappelijke problemen op? Als de overheid het probleem oppakt, dan wordt het maatschappelijk probleem ook een politiek probleem. We spreken van politiek als de overheid betrokken is bij een situatie of als actoren vinden dat de overheid erbij betrokken zou moeten zijn. De overheid is het hoogst bevoegde gezag binnen een bepaalde grondgebied. In Nederland spreken we van een gelaagde overheid; veel besluiten worden op landelijk niveau genomen door de Rijksoverheid, maar  ook de provinciale en gemeentelijke overheden hebben beslissingsbevoegdheden. De overheid heeft macht: zij kan door middel van regels, mensen in hun gedrag beïnvloeden, desnoods door dwang. Zij is namelijk de enige actor die door middel van het leger/politie mag dreigen, tevens geldt dit voor belasting heffen. Ze heeft dus het gewelds- en belastingmonopolie. De overheid levert ook collectieve goederen (politiebescherming, straatverlichting) Wordt macht altijd via wetgeving uitgeoefend? De overheid is formeel bevoegd om wetten te maken en maatregelen te nemen. het geweldsmonopolie geeft ze ook de mogelijkheid om burgers af te dwingen de regels na te leven. Subsidies kunnen ook voor goed gedrag zorgen bij burgers.

Actoren zetten bij het overtuigen van de overheid verschillende machtsbronnen in, die zij tot hun beschikking hebben. Hierbij kan je denken aan kennis, geld of status. De een heeft effectievere machtsbronnen dan de ander. Hoe komt een politiek besluit tot stand? het systeemmodel van politiek besluitvorming bevat drie fases. 1) Invoerfase: hierin worden problemen erkend als maatschappelijke problemen. Dat dus ook om een politieke oplossing vraagt. De samenleving (actoren) leggen in deze fase dus problemen voor aan de politiek. 2) Omzetfase: hierin besluiten bestuurders en volksvertegenwoordigers welke oplossingen het beste ingevoerd kunnen worden op basis van het nieuwe wet- en regelgeving. Vooral ambtenaren, volksvertegenwoordigers en bestuurders zijn betrokken bij het omzetten van wensen => beleidsvoorstellen => beleid. 3) Uitvoerfase: hierin moet het nieuwe beleid - het geheel aan maatregelen van de overheid - uitgevoerd worden. Door bijvoorbeeld; politiek verantwoordelijke en uitvoerende ambtenaren (politieagenten + docenten) Poortwachters bevinden zich tussen de invoer- en omzetfase. Zij zijn belangrijke schakels tussen de samenleving en de politiek. Voorbeelden van zijn; de media, belangrijke leden van politieke partijen of hoogleraren. Uiteindelijk komt er vanuit de samenleving altijd feedback op het nieuwe beleid; dit zorgt voor een terugkoppeling vanuit de uitvoerfase naar de invoerfase - het proces herhaalt zich - en het beleidsproces begint dus weer van voren af aan. Wat als mensen er samen niet uitkomen? Achter het bovenstaande proces zitten 2 hele belangrijke vragen verscholen: 1) Hoeveel moet de politiek zich eigenlijk bemoeien met de samenleving en met het leven van mensen? 2) Op basis van welke waarden en idealen zouden politieke beslissingen genomen moeten worden? Op deze vragen is geen correct antwoord te geven; dit komt door de verschillende waarden en normen van ieder mens. In Nederland hebben we een parlementaire democratie; hierbij wegen de volksvertegenwoordigers de waarden en belangen met elkaar af. Dit gebeurd teven alleen als het maatschappelijk probleem in de omzetfase beland.

2. Wat moet de overheid wel en niet doen? Kiezen we voor meer vrijheid of meer gelijkheid? De betekenis van het woord ideologie is; de ´leer` van ´de ideeën`. In Nederland kennen wij drie verschillende ideologieën: 1) het liberalisme (VVD + D66) Belangrijkste normen en waarden: vrijheid en gelijkheid. De liberalen streven dan ook naar een kleine overheid die zorgt voor orde, veiligheid en basisvoorzieningen. Uitkeringen zijn soms noodzakelijk, maar mogen niet te hoog zijn ivm. het verantwoordelijkheidsgevoel die dan daalt. Een kleine overheid => lage uitkeringen => lagere belasting, want de belastingen zijn dus niet bedoeld om uitkeringen te bieden aan mensen met gedragsproblemen (volgens liberalen) Verschillen tussen inkomens van rijken en armen vinden de liberalen niet erg. Individuele vrijheid is belangrijk binnen deze ideologie, wel wordt deze op verschillende manieren geïnterpreteerd. Namelijk: - Klassiek liberalisme: het begrip vrijheid wordt heel letterlijk genomen. Je bent vrij als er geen bemoeienis is van anderen; wordt ook wel negatieve vrijheid genoemd. Iedereen mag doen wat hij/zij wilt, zolang anderen hier geen schade van ondervinden. Ook de overheid mag volgens deze klassieke ideologie geen breuk maken op jouw individuele rechten. - sociaal liberalisme: het begrip vrijheid wordt hier als volgt vertaald; je bent pas vrij als je de mogelijkheid hebt tot zelfontplooiing. De overheid wordt gezien als een groep burgers die ervoor zorgt dat iedereen de kans krijgt om zichzelf te ontwikkelen. Deze sociale stroming liberalen gaat uit van de positieve vrijheid; zij staan achter het feit dat het goed is dat mensen subsidies krijgen, omdat ze zich zo makkelijker (in sommige gevallen) kunnen ontplooien en ontwikkelen. 2) het socialisme (PVDA + SP + GroenLinks) Belangrijkste normen en waarden: gelijkheid en solidariteit Bij deze ideologie gaat het om de bescherming van ´minderbedeelden`. Ook zij pleiten ervoor dat een land goede mogelijkheden biedt voor zelf ontplooiing. Het communisme (streven naar een klasseloze samenleving) en sociaaldemocratie (de economische groei moet aan allen toekomen), zijn twee stromingen binnen de socialiste traditie. Arbeiders staan centraal bij deze ideologie, zij moeten gehoord worden en dus niet behandeld worden als een minderheid. De sociaal democraten pleiten ervoor dat iedereen recht heeft op een fatsoenlijk inkomen, naast het feit dat iedereen ook recht heeft op gelijke kansen. Daarom vinden zij dat mensen met een hoger inkomen, meer belasting moeten betalen zodat er solidariteit ontstaat. Dit kan bereikt worden door het progressief belastingstelsel. 3) het confessionalisme (CDA + ChristenUnie + SGP) Belangrijkste normen en waarden: naastenliefde en gemeenschapszin Bij deze ideologie wordt het geloof vooropgesteld; wordt door de bovenstaande waarden en normen gekeken naar hoe een maatschappelijk probleem het beste opgelost kan worden. Mensen binnen een bepaalde gemeenschap horen verantwoordelijkheid voor elkaar te dragen. En elkaar dus te helpen in tijden van crisis. De overheid dient gedeelde waarden, normen en tradities te stimuleren, door jongeren meer te betrekken. Het CDA noemt zich christen democratisch; deze partijen laten zich door de bijbel inspireren. De SGP + ChristenUnie noemen zichzelf christelijk. Christelijke waarden worden door deze partijen zoveel mogelijk vertaald in normen voor de samenleving. Hebben ideologieën nog steeds invloed? Tegenwoordig wordt er meer gekeken naar of een partij links-rechts is. Er zijn drie dimensies waarop ingezoomd wordt tijdens het indelen van de standpunten afkomstig van de politieke partijen:

1) Sociaaleconomische dimensie Links: Is voor een gelijkmatige inkomensverdeling en accepteert hoge belastingen om dat te realiseren. De overheid heft een herverdelende taak en moet zorgen voor stabielere sociale zekerheid. Rechts: Accepteert de hoge inkomensverschillen vanuit het idee dat hierdoor prestaties worden beloond. Ondernemers en bedrijven moeten ruimte krijgen om zaken te doen; de rol van de overheid is beperkt. 2) Progressief-conservatieve dimensie Links: Hier bevinden de progressieve  partijen zich. Zij vinden dat mensen het recht hebben om hun eigen leven te leiden zoals zij dat willen. Morele vrijheid is dus erg belangrijk voor progressieve partijen; de vrijheid om zelf te bepalen wat ´goed leven` is. Traditie is dus geen excuus voor het beperken van deze vrijheid. Rechts: Hier bevinden de conservatieve  partijen zich. Zij vinden traditionele waarden en normen erg belangrijk, want die zorgen voor stabiliteit en zekerheid. Maatschappelijke veranderingen vinden ze niet altijd goed, dus soms moet (volgens hen) de overheid mensen beschermen door de persoonlijke vrijheid in te perken. 3) Kosmopolitische - nationalistische dimensie Links: Hier bevinden zich de kosmopolieten.  Zij voelen zich verbonden met de wereld en zien de pluriforme samenleving dus als iets positiefs. Ze vinden het goed dat Nederland samenwerkt met andere landen en zich dus inzet om internationale problemen op te lossen. Rechts: Hier bevinden zich de nationalisten.  Zij zien de pluriforme samenleving als gevaar en vind dat Nederland veel beter af is zonder al die internationale samenwerking (minder EU) Nieuwkomers moeten zich de nederlandse waarden en normen eigen maken. De overheid moet opkomen voor het belang van haar eigen burgers. Wat moet de overheid wel en niet doen? Linkse partijen vertrouwen en rekenen meer op de overheid, in vergelijking tot rechtse partijen. Dus in hoeverre de overheid zich ermee moet bemoeien hangt echt af van de politieke standpunten en keuzes. 1x in de 4 jaar: laten kiesgerechtigden hun politieke stem horen op gemeentelijk, provinciaal en landelijk niveau. 1x in de 5 jaar: zijn er verkiezingen voor het Europees parlement.

3. Beslissen we met zijn allen, of namens ons allen? In hoeverre beslissen we zelf in een democratie? Bij directe democratie beslist het volk direct via bijv. een referendum. Hun stemmen zijn bindend en het is dus letterlijk aan de meerderheid om te beslissen. Een goed voorbeeld van indirecte democratie is het keuzemoment dat om de vier jaar plaatsvindt. Tijdens dit keuzemoment kiezen de burgers door middel van hun stemrecht de politieke kleur van het kiescollege. Dit kiescollege bepaald uiteindelijk definitief wie de president wordt. De burger helpen dus alleen, maar hun stemmen zijn dus niet bindend, als bij een referendum. In de Nederlandse grondwet zijn referenda verboden; er kan dus geen directe democratie plaatsvinden. De volksvertegenwoordigers hebben altijd het laatste woord bij wetgeving. Nederland is dus een indirecte parlementaire democratie. Het woord democratie betekent; ´demo` = volk en ´kratein`= heersen. Wat hebben democratieën gemeen? Alle democratieën hebben allen dezelfde formele basisregels voor een democratie, dat zijn de volgenden: - Er zijn regelmatig vrije (iedere volwassenen heeft kiesrecht; en mag zichzelf kandidaat stellen = passief kiesrecht) en geheime (niemand komt erachter op wie je hebt gestemd) verkiezingen. - De rechtsstatelijke beginselen worden gerespecteerd. De overheid heeft zich in een rechtsstaat te houden aan bepaalde spelregels en burgers kunnen zich beroepen op hun grondrechten; vrijheids van meningsuiting, godsdienst en vereniging. Dit alles staat in onze grondwet. Ook heeft een rechtsstaat onafhankelijke rechterlijke macht; hun oordeel is onafhankelijk en kan niet beoordeeld worden. - Er zijn vrije media die het volk eerlijk kunnen informeren over alles wat er in de maatschappij gebeurd. De overheid mag zich hier niet mee bemoeien. Ook beschikken democratieën ook over informele kenmerken: deze liggen niet altijd vast in wetten. Ze hebben te maken met de politieke cultuur. De hele bevolking moet goed geïnformeerd zijn over de politiek; zo maken zij de beste keuzes. Ook mag de meerderheid de meningen en rechten van de minderheid onderdrukken. In een democratie moeten alle stemmen gehoord worden. Tot slot is het belangrijk dat de bevolking ook betrokken is bij de politiek; anders heeft alle stemrecht geen nut. Dus om een democratie te hebben die soepel verloopt, is het belangrijk dat zowel de overheid als de bevolking democratische waarden hebben. Waar ligt de grens tussen democratie en dictatuur? Er is sprake van onevenwichtige machtsbalans als een land niet aan alle kenmerken voor een goede democratie voldoet. Democratisch gekozen leiders kunnen maatregelen nemen die de democratie tijdens hun regeerperiode afzwakt; ze nemen het volk dus eigenlijk in de maling. In een democratie is het vanzelfsprekend dat een burger van de rechten en vrijheden mag genieten en dat zij in zekere mate met respect worden behandeld door de overheid. De meerderheid beslist er, en er is een politieke cultuur nodig waarin mensen democratische waarden hebben en naleven. In een dictatuur zijn er geen burgerrechten meer; burgers zijn er eigenlijk onderdanen. In een dictatuur hebben een groepje mensen of één 1 persoon alle macht in de handen = er is sprake van een onevenwichtige machtsbalans. Hoe is onze indirecte democratie georganiseerd? Nederland kent dus geen traditie van directe democratie. In ons land ligt de wetgevende macht grotendeels bij de volksvertegenwoordigers (nationaal, provinciaal en gemeentelijk) De wetgeving is vaak ingewikkeld en specialistisch. Bij een directe democratie moeten burgers belangrijke beslissingen nemen, naast hun drukke leven en werk. In een  het volk) dit namens de burgers; die is dus indirecte democratie doen de volksvertegenwoordigers  (zij representeren  ook wat er in Nederland gebeurd. Op nationaal niveau vormt het parlement (formele benaming = de Staten-Generaal) de volksvertegenwoordiging. Bestaand uit de Eerste kamer (75 zetels) en Tweede kamer (150 zetels).

Eens in de 4 jaar wordt er een nieuwe Tweede Kamer gekozen. Ook zijn er eens in de 4 jaar Provinciale statenverkiezingen: de volksvertegenwoordiging op provinciaal niveau. De leden van deze Provinciale Staten kiezen de Eerste Kamerleden. Dit gebeurd dus indirect, via getrapte verkiezingen. De Tweede Kamer heeft het primaat, dit betekend dat het meer politieke betekenis heeft dan de Eerste Kamer. Tweede kamerleden worden rechtstreeks gekozen; hebben dus meer bevoegdheden dan hun collega´s in de Eerste Kamer. De parlements vertegenwoordigers hebben twee taken: 1) de wetgevende taak Het bepalen van welke wetten in Nederland gelden. Deze wetten moeten vertaald worden naar concreet beleid en uitgevoerd worden. Ambtenaren, politieagenten en leraren moeten worden aangestuurd, zodat de wetten ook echt werken. De regering (koning en ministers) is volgens de grondwet verantwoordelijk voor het bestuur van ons land. In de praktijk wordt het beleid uitgevoerd door de ministers en staatssecretarissen, zij vormen het kabinet (gecontroleerd door het parlement) 2) de controlerende taak Deze taak is een belangrijk onderdeel van onze democratie. Kabinetsleden worden niet gekozen door het volk, maar zij moeten wel het vertrouwen hebben van de meerderheid van onze volksvertegenwoordigers. In het geval dat de meerderheid van de kamers het vertrouwen verliest in het kabinet(lid), dan moet dit kabinet(lid) aftreden. Deze vertrouwensregel betekent dat uiteindelijk het parlement, en dus indirect het volk, het laatste woord heeft in ons democratische systeem. Wie vertegenwoordigen ons op provinciaal en gemeentelijk niveau? Naast een parlementaire democratie is Nederland ook een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Dit houdt in dat de landelijke overheid voor een groot deel bepaalt welke taken de lagere bestuurslagen hebben. Dat maakt de landelijke overheid de hoogste macht in het land. Maar er bestaan ook lage  bestuurslagen, die zeggenschap hebben over hun eigen ´stukje`. Elk vier jaar worden de Gedeputeerde Staten samengesteld door de Provinciale Staten (vertegenwoordigers van de provincie) De vertrouwensregel geldt ook op provinciaal niveau. In een gemeente noemen we de volksvertegenwoordiging: de gemeenteraad. Het dagelijkse bestuur wordt gevormd door het college van Burgemeesters en Wethouders (B en W) Ook hier geldt het vertrouwensregel. Een burgemeester heeft veel zeggenschap in een stad. Hij/zij mag bijvoorbeeld demonstraties verbieden, als deze de veiligheid en openbare  orde (hun verantwoordelijkheid) in gevaar brengen. De gemeente is verantwoordelijk voor verschillende zaken, zoals; jeugd- en ouderenzorg, verlenen van subsidies, aanleg van fietspaden en de huisvesting van scholen. Vertegenwoordigt de volksvertegenwoordiging het volk? Uit verschillende onderzoeken blijkt het dat Nederland een erg democratisch land is. Maar in het huidige politieke klimaat lijkt er geen plek te komen voor meer directe democratie. Nederland zal dus waarschijnlijk een indirecte democratie blijven. Wel zijn de burgers in alle bestuurslagen vertegenwoordigd en dankzij de vertrouwensregel heeft het volk - weliswaar indirect - altijd het laatste woord in het politieke proces.

4. Wie heeft de macht? Hoe is de macht in Nederland verdeeld? In de grondwet staat dat alle volksvertegenwoordigers het recht hebben om zonder last hun werk uit te voeren. Elk tweede kamerlid heeft het recht van initiatief; dit betekend dat ze allemaal in staat zijn om een wetsvoorstel te doen. Het komt niet vaak voor, maar het mag wel. Ministers dienen veel vaker wetsvoorstellen in; zij hebben namelijk meer (beleidsvoorbereidende) ambtenaren tot hun beschikking. De wetgevende macht wordt in Nederland gevormd door het parlement (Eerste kamer + Tweede kamer) en de regering. De begrippen regering en kabinet halen we vaak door elkaar. Regering: bestaat uit de koning en de ministers. Doordat Nederland een constitutionele monarchie is, heeft de koning geen recht om zich inhoudelijk te bemoeien met het wetgevingsproces. Hij mag ook geen politieke uitspraken doen. Zijn ministers dragen de politieke  verantwoordelijkheid van de koning. Concreter is om te praten over de (mede) wetgevende macht van het kabinet (hieronder vallen alle ministers en staatssecretarissen) Een staatssecretaris assisteert zijn/haar minister bij een deel van het beleidsterrein. Wel blijft de minister altijd eindverantwoordelijke. In Nederland is de macht onderverdeeld 3 delen. Zodat er nergens een ongelijke verdeling ontstaat, en dus onevenwichtige macht. - Kabinet: wetgevende- en uitvoerende macht. - Rechters + Openbare Ministerie: rechterlijke macht. Welke wetgevende middelen heeft het parlement? Zoals we net lazen heeft de Tweede Kamer dus een (mede)wetgevende macht. Dit komt door het ...


Similar Free PDFs