I2 Totalitarisme een alternatief voor de democratie PDF

Title I2 Totalitarisme een alternatief voor de democratie
Author Lies De Coen
Course Geschiedenis
Institution ASO
Pages 18
File Size 198.1 KB
File Type PDF
Total Downloads 51
Total Views 154

Summary

Download I2 Totalitarisme een alternatief voor de democratie PDF


Description

I2: Totalitarisme, een alternatief voor de democratie? 1. Kenmerken van een totalitair régime = de grondwettelijke vrijheden en de politieke rechten zijn uitgeholde begrippen 

Grondwettelijke vrijheden: 

Bv. godsdienst, meningsuiting ...



Zeer moeilijk aan te passen, ‘ze moeten ervan blijven’



= het briefgeheim (enkel de bestemmeling mag het lezen + niet verspreiden zonder toestemming) 

E-mails, berichten zijn de brieven van nu  zelfde principe van een brief



Overheid mag ze ook NIET lezen Uitzondering: rechter geeft de opdracht aan politie



Politieke rechten: ze zijn er allemaal, maar er zit niks meer achter



1 persoon of groepering heeft de macht (=dictatuur)  ‘slechte’ dictator = tiran 



verschil totalitair régime & dictatuur: 

staat/dictator bepaalt hoe je gaat denken



anders denken is een misdaad



de macht over de mensen is totaal (totalitair)

hedendaags voorbeeld: Noord-Korea

Hoofdrolspelers 

zowel bij extreem-links als extreem-rechts 

2 tegenovergestelde polen, maar ze lijken op elkaar



Extreem-links: Jozef Stalin (USSR)



Extreem-rechts:





Benito Mussolini (Italië)



Adolf Hitler



Salazar (Portugal)



Franco (Spanje)

zeer lang totalitair (tot jaren 70-90)

Sympathisanten (vooral in dejaren 20-30) 

TR: alternatief voor democratie  ze vonden het niet zo erg



Democratie is er niet altijd geweest en zal er ook niet blijven Bv. nieuwe tijd: vorstelijk absolutisme

1

 Er waren niet enkel sympathisanten, ze hebben het ook voor mekaar gekregen! 

Rol WOI: zorgde voor ontwrichting van de samenleving 

Burgerlijke samenleving: samenleving waar de burgerij de macht heeft (burgerij: de rijke, 1% van de samenleving)  m.a.w alles was in het voordeel van de burgerij



Gevolg WOI: samenleving stort in elkaar en ze proberen het erna terug op te bouwen Bv. Franse revolutie (macht bourgeoisie stort in elkaar)  Napoleon wil restauratie, er is plaats voor iets anders, iets nieuws



Kan dat vandaag ook nog gebeuren? JA 

Gelijkenissen met vandaag: 

Populisme: populair (=politici zeggen dingen die ze niet menen, maar wat het volk graag hoort  vaak dingen die ze niet kunnen waarmaken of nadelig zijn voor de samenleving) 

Bv. politieke leiders  Wilders: nationalistisch, populistisch, extreem-rechts (PUV)  Marine Le Pen: nationalistisch, populistisch, extreem-rechts (FN)  Lega Nord (Italië): zeer rechts  Gouden Dageraad (Griekenland): zeer rechts  Orban



Bv. Theo Francken (=populist)  NIET extreem-rechts maar verkondigt zo’n berichten om extreemrechtse kiezers te lokken naar NVA ipv Vlaams Belang





Vijandbeeld & angt creëren 

Vroeger: de Joden waren de vijand



Nu: onze beschaving in gevaar door de Islam

Desinformatie (fake news) 

= met opzet leugens vertellen, foute info geven



Bv. Brexit: voorstanders vertellen leugens om eruit te gaan, terwijl dit niet voordeliger is

 

Bv. Donald Trump wordt verkozen

Democratie van nu: veel sterker 

Geen plaats om iets nieuws op te bouwen, want dan moet men eerst de democratie afbreken



MAAR democratie gaat wel rammelen, maar we kunnen er doorkomen 2



BEHALVE als er plaats is voor iets nieuws als de democratie instort (TR)

3

2. USSR (Unie der Socialistische Sovjet Republieken)  verzameling sovjetrepublieken die communistisch zijn 

Extreem-links



Russische Revolutie (1917): sluitpunt vechten tegen absolutisme



Communisten grijpen naar de macht



Lenin: leider USSR 

1917-1924



sterft onverwacht



maar 2 jaar aan de macht



Stalin: leider USSR 

1924-1953



Geef USSR vorm



Verschrikkelijk beleid: 

Paranoïde voor het kwijtraken van zijn macht Bv. zuiveringsacties: uitmoorden volk



5-jarenplan voor de economie: op voorhand productie plannen  klopt op papier, niet in het echt Bv. graan (moeilijk om te plannen): werkte niet



Stalin vertrouwde buurlanden niet  verplaatst ze  in de plaats komen daar Russen (zijn eigen volk)  ze wonen daar nu nog steeds (spanningen tot op de dag van vandaag)



Iedereen die ervan verdacht wordt anders te denken  opgepakt + opgesloten in goelach (strafkampen)

4. In de jaren 20 grijpen de nazi’s de macht 

Duitsland: 

keizerrijk, maar keizer heeft alle macht (dictatuur) NAAR republiek (opgericht in Weimarre)



Weimarrepolitiek = het democratische Duitsland tussen de 2 WO (republiek) 

Aantal problemen: 1. DOC 9 (HB p154) Crisis op korte termijn: Duitsland wil geen vrede ondertekenen  men laat geen voedsel binnen, houden hen gegijzeld  hongersnood Crisis op lange termijn: het verdrag van Versailles  Duitsland moet alles betalen + mag geen sterke economie hebben  ze kunnen GEEN geld hebben als de economie niet goed is 4

2. DOC 10 (LIES!!) Alle Duitsers gaan in opstand komen omdat er in het verdrag van Versailles beslist is dat Duitsland de boosdoener was, ze krijgen alle schuld terwijl iedereen weet dat niet alleen Duitsland de schuldige was in WOI 3. DOC 11 Inflatie = jouw geld wordt minder waard Bv. €100 blijft €100, maar je kan er minder mee doen 

Men streeft naar 2% inflatie MEER = hyperinflatie (grotere waarden op briefjes drukken) MINDER = men geeft geen geld uit (sparen)  economie draait niet



Bij inflatie: men gaat iets kopen dat NIET verminderd in waarde (investeren) bv. onroerende goederen



Worden we armer? NEE  bij sterke inflatie stijgen lonen



Postzegel: hyperinflatie van 40  500 mark + van 100 miljard  10 miljard mark



3e postzegel: blanco  men kan er de stempel met de inflatie van de dag erop zetten



Bv. na WOI: bank laat meer geld drukken (hoe meer geld, hoe minder dat het waard is)  reden: herstelbetaling Na 1923: het explodeert  jouw geld is niks meer waard  bv. kindjes maken vlieger met geld ipv papier  papier is duurder dan geld



Hyperinflatie momenteel in Venezuela Gevolg:  mensen willen vluchten door hongersnood  middenklasse = slachtoffers (spaarrekening is niets meer waard)  middenklasse valt weg  rijken zijn GEEN slachtoffer: vaak rekeningen in het buitenland + geld omzetten in bv. huizen kopen  armen zijn GEEN slachtoffer: hebben niks, dus kunnen niks verliezen  Hoe overleeft de middenklasse?  huis verkopen aan de rijken  aanbod huizen= gigantisch & vraag=laag  rijken profiteren van de crisis, worden rijk aan hyperinflatie

4. Dolkstootlegende 

Verbindt alles met elkaar, de verklaring



Het is niet echt, het is een legende!



Het Duitse leger had de oorlog nog niet verloren 5

 Duitse politici gaven zich over en ondertekenden wapenstilstand op 11/11/1918  Geallieerden zaten niet in Duitsland, ze zaten nog steeds in andere landen en stonden dus nog steeds sterk  Politici heeft het Duitse leger verraden, ze hebben een dolk in de rug van de Duitsers gestoken, al die duitse soldaten waren voor niks gesneuveld  Politici van de Weimarrerepubliek had de wapenstilstand getekend  het is hun fout, daarom is de Weimarrerepubliek niet populair! 

Gevolgen falen Weimarrerepubliek 1. Wantrouwen democratie: democratie is nieuw, pril, heeft nog niet veel goede dingen gedaan  staatsgrepen (mislukken: het leger MOET aan jouw kant staan, maar leger steunt Weimarrerepubliek) 2. Ontstaan nationalistische partijen: Duitsland moet nummer 1 worden, groot en machtig worden  er waren veel kleine partijen bv. Deutsche Arbeiter Partei  in al die partijen komen spionnen om preventief te handelen en staatgrepen te voorkomen  één van die spionnen = Hitler (in DAP)



Hitler 

Vond DAP niet gevaarlijk  neemt ontslag  stapt in DAP



Pleegt staatsgreep binnen de partij + veranderd naam naar NSDAP  dit korte men in het Duits af tot: Nazi’s  dit kon hij doen doordat hij zo goed kon praten



Alles speelt zich af in Zuid-Duitsland



1923: staatsgreep in Munchen 

Zelfde plan als Mussolini



Het plan: Staatsgreep in heel Duitsland  de macht in Munchen overnemen  marcheren naar Berlijn, waarbij vele mensen bij hem gingen aansluiten  Republiek geeft toe en geeft Hitler de macht



Foto: 

Ze hebben de steun van het leger (7 van de 9 zijn millitairen)



Helm = de helm van het keizerlijke leger



Geposeerde groepsfoto in 3 groepen  Hitler is NIET de belangrijkste 6

 Generaal Ludendorf = de belangrijkste! (1 van de 2 generaals in WOI  het zijn helden in de ogen van het volk en iedereen kent hem) 

Sfeer: trots, vastberaden ...



Genomen 1 jaar na het vonnis



Staatsgreep is mislukt!



Ludendorf had niet veel invloed op het leger



Maximale straf staatsgreep = doodstraf/levenslang



Proces was speciaal, want Ludendorf is betrokken



Kranten willen Ludendorf helpen  Hitler maakt daar gebruik van  pleit onschuldig + zegt waarom het zo voordelig is voor de Duitsers ...  NSDAP wordt populairder



Hitler: 5 jaar cel in luxeverblijf 

Schrijft zijn ideeën op ‘Mein Kampf’ (mijn strijd)



boek is populair  Hitler wordt rijk



na zijn dood: Beieren krijgt de auteursrechten en gaf het boek niet uit  nu: auteursrechten zijn verlopen  verschijnen van een wetenschappelijke editie



Krantenartikel: 

New York Times – 1924



NSDAP is nergens te lezen  NIET belangrijk



Hitler = halfgod van de reactionnaire extremisten



Men verwacht dat hij terug naar Oostenrijk gaat & zich terugtrekt uit de politiek



Goeie 7 maand in de gevangenis ipv 5 jaar  vrijgelaten door: goed gedrag + er wordt niet meer voor hem gevreesd



Hitler is nog steeds NIET belangrijk & NSDAP zeker niet + ze zijn niet meer gevaarlijk



Na staatsgreep: nog weinig impact 1. Economische + internationale heropleving  buurlanden merken dat Duitsland als vijand houden NIET productief is, dus ze beschouwen hen als een normaal buurland 2. Gunstige regeling van de herstelbetaling  ze moeten veel minder betalen en op een langer termijn 3. Nieuwe munt na hyperinflatie DOC 22 (1e rij):

 

Januari: extreme partijen staan niet in de uitslag



Mei: NSDAP is zeer klein  stelt niet veel voor 7



Wereldcrisis (1929) biedt nieuwe kansen 

op één na grootste crisis (grootste: 2008)



zorgt ervoor dat partijen een 2e kans krijgen  zonder deze crisis was er geen NSDAP

6. Hitler grijpt democratisch de macht 

Crisis in jaren ‘30 

Zwaartepunt: 1934



Voor een groot stuk opgelost: 1936



In Duitsland heel hard & heel snel  Amerikanen hebben geld nodig en Duitsland moet dus de herstelbetaling sneller betalen



Foto: ‘Ik neem alles van arbeid aan, zolang ik er geld voor krijg.’



Bv. in Hamburg (havenstad):





1928: 50 000 werklozen



1930: 100 000 werklozen



1934: 1,4 miljoen werklozen

gigantische impact

Onmiddellijke gevolg als je werkloos bent omdat er geen werkloosheiduitkering is: Je hebt geen geld, niets  criminaliteit, onveiligheid  chaos in de samenleving



Foto: totale uitverkoop in juwelenwinkel  ‘Geef ons wat je wil, de prijst telt niet meer, zolang we er maar iets voor krijgen.’



Sociale gevolg: geen werk  armoede



Politieke gevolgen: 

Politieke partijen werken niet samen 

Ze zijn overtuigd van hun mening en niks kan dat veranderen  er is wantrouwen



Politieke onrust  opnieuw stemmen  regering valt weer uit elkaar  ...



geen vertrouwen meer in de democratie  volk krijgt weer interesse in extreme partijen  totalitaire partijen groeien Bv. in Duitsland 1. NSDAP met swastikasymbool (=succes)  ze draaien hem voor een kwart + rode kleur (=kracht, dynamiek) 2. KPD (Kommunistische Partei Deutschland) met symbool van het communisme  hamer (=macht aan de arbeiders), sikkel (=macht aan de boeren)  extreem-links  ze zijn tegen het kapitalisme, al het geld moet naar de arbeiders

DOC 22 (2e rij): 8





September: de crisis begint net



Juli: KPD groeit, NSDAP groeit uit tot de grootste partij van Duitsland

NSDAP = grootste partij 

Probleem voor de democratie: 

Niet-democratische partijen zijn in de meerderheid  niet veel mensen willen democratie behouden  niet zo gevaarlijk, aangezien de 2 grootste partijen NOOIT gaan samenwerken, dus geen afschaffing van de democratie



Angst voor Hitler 

Bang dat op een bepaald moment Hitler MEER dan de helft van de stemmen heeft  hij wordt kanselier (meer macht dan de Duitse president!)



Men gaat de presidentiële macht versterken (bv. controle over het leger)  toont aan wat voor een druk er ligt op de democratie



President = Paul Von Hindenburg 

Topgeneraal in WOI samen met Ludendorf



Sluit aan bij de nationalisten



1925: verkozen tot president



Duitsland groot maken door middel van rust



Belangrijkste Duitser (Hitler de 2e belangrijkste)



Hindenburg wou stoppen, maar dan wordt Hitler president! Ze hebben juist alle macht verlegd naar de president  Hindenburg staat onder veel druk & doet toch mee

 

Foto: mannen die aan het poseren zijn 



1932: Hindenburg wint verkiezingen van Hitler Verschillen met de vorige geposeerde foto: 

Hitler staat in het midden



Je ziet geen militairen



Enkel oudere mannen: Hitler is de jongste



Voorstelling van een nieuwe regering: Hitler is kanselier (1933)

DOC 22 (3e rij): 

NSDAP blijft even machtig 

Democratische partijen zijn gefrustreert  partij geeft onrealistische ideeën, stelt alles zeer simpel voor, ze geven een oplossing die ze nooit moeten uitvoeren



Democratische partijen vormen er een regering van

9

 zo kunnen ze aantonen dat het NSDAP ook niet lukt & dat zij dus ook niet zo goed zijn  Hindenburg houdt dit tegen, maar ze praten zo op hem in dat hij toegeeft  men heeft een noodstop: als het fout loopt, laten ze de regering vallen (zeggen ze dat ze niet meer meedoen, dan moeten er hervormingen komen) 

1933: Hitler wordt kanselier  bedoeling: Hitler zal zich ‘verbranden’



Foto: Hindenburg moet niets van Hitler weten  Hitler weet dat hij zich moet verbranden, dus zal hij er alles aan doen om dat te voorkomen 1. NSDAP = grootste partij, maar moet maar 4 mensen hebben als ministers 

Defensie: niet interessant, want hij heeft er niks over te zeggen  macht bij president → Ze hadden verwacht dat hij dit zou kiezen



Financiën-economie: niet interessant, want hij weet dat hij dat niet kan oplossen

2. Zaken die Hitler wil/krijgt 

Binnenlandse zaken: minister = baas is van de politie (=binnenlandse leger)  iedereen die op pensioen gaat/moeilijk doet, wordt vervangen door leden van de NSDAP



Communicatie (vroeger: propaganda)  radio voor enkel NSDAP-nieuws uit te zenden



Hitler als kanselier: gematigd  moet een bestuurswaardig beeld schetsen  moet aanvaardbaar worden voor iedereen

3. Hitler stopt ermee  nieuwe verkiezingen 

Hij laat de regering vallen  wil meer macht  grondwet veranderen  ‘Met een 2/3e meerderheid verander ik de grondwet (dan heb je geen coalitiepartner meer nodig), dan krijgen we welvaart & vooruitgang’

 

Zeer chaotische verkiezingen

DOC 24: 

27/02/1933: brand van de Rijksdag (parlement)



Aanslag door terroristen  het was voor iedereen duidelijk wie dat had gedaan: de communisten



‘dader’: jonge communist  ter dood veroordeeld  eigenlijk onduidelijk wie de echte dader is, waarschijnlijk NSDAP’ers



Samenleving is geshockeerd  crisis ( symbool democratie is weg)

10



Volgens Hitler: aanslag op onze veiligheid, vraagt of het parlement een noodwet wil invoeren  opschorten grondwettelijke vrijheden  slachtoffer: iedereen die links is, vliegt de cel in



Je kan niet tegen de noodwet zijn als je een brave burger bent. Als je ertegen bent, dan ben je een slechte

 Meest cruciale punt voor de macht van Hitler 

Vergelijken met 9/11: 

Aanslag op symbolen van de macht van Amerika  kapitalisme  militaire macht  parlement (democratie)



Noodwet ‘Patriot Act’  grondwettelijke vrijheden opschorten



Nodig tegen de strijd tegen moslims



Was je ertegen? Dan was je de slechte



Nooit volledig afgeschaft: regering mocht blijven bv. telefoongesprekken afluisteren  ze monitoren dit  overheid weet alles van burgers en dat gebeurt normaal alleen in TR



Vergelijken met 22/3/2016: 



Noodwet net niet doorgegaan

Uitslag verkiezingen: 

Geen 2/3e meerderheid



DNVP + NSDAP: nipte meerderheid



Hitler heeft nooit meer dan de helft van de Duitsers achter zich  meerderheid stemt tegen hem



Nieuw parlement komt samen 

Er zitten communisten in  ‘Vinden jullie dat normaal dat de terroristen in ons parlement zitten?’ (communisten zijn tegen democratie, maar NSDAP eigenlijk ook)



Ze moeten eruit  worden eruit gestemd



Aantal parlementsleden 



Zo haalt hij wel 2/3e meerderhe...


Similar Free PDFs