Syllabus Professioneel redeneren 2 2122 PDF

Title Syllabus Professioneel redeneren 2 2122
Course klinisch redeneren
Institution Odisee hogeschool
Pages 77
File Size 2.3 MB
File Type PDF
Total Downloads 85
Total Views 140

Summary

syllabus ergotherapie
Tijdens het methodisch handelen maken ergotherapeuten gebruik van een procesmodel (schematische weergave); de benaming en de indeling in fasen en stappen kan per procesmodel verschillen. Er zijn verschillende procesmodellen, waar ergotherapeuten gebruik van kunnen maken ...


Description

Syllabus

Professioneel redeneren 2 E. De wachter en R. De koker

Odisee

1

2

Deze cursus is opgebouwd volgens de fases van het professioneel redeneerproces.

Exploratieve fase Probleemoriëntatie

Beslissingsfase

Probleemanalyse Probleemdefinitie

Ergodiagnose

Planningsfase

Einddoel Lange- en korte termijndoelen Werkmethodiek • Medium • Situationele context • Therapeutische aanpak

Uitvoeringsfase Therapiefase

Evaluatiefase Evaluatie van doelen en werkmethodiek Nazorg of doorverwijzing Verslaggeving

3

Inhoudsopgave 1.

Methodisch handelen en professioneel redeneren .................................................... 6 1.1 Methodisch handelen 1.2 Professioneel redeneren 1.2.1 Two-body practice 1.2.2 Vormen van professioneel redeneren

2.

Exploratieve fase .......................................................................................................... 9 2.1 Probleemoriëntatie: het pathologisch referentiekader 2.1.1 DSM-5 2.2 Probleemanalyse of assessment 2.2.1 Analyse van het handelen m.b.v. het handelingsassessment 2.2.2 Ergotherapeutisch assessment 2.2.3 Gestandaardiseerd assessment 2.2.4 Kritische beoordeling van assessment 2.2.5 Het afnemen van een test 2.3 Probleemdefinitie 2.3.1 Gegevens ordenen volgens de ICF 2.3.2 Probleemdefinitie

3.

Beslissingsfase ...........................................................................................................23 3.1 Ergodiganose 3.2 Einddoel

Bijlage 1: Format handelingsassessment ............................................................................24 Bijlage 2: Kritische analyse assessment ...............................................................................26 Bijlage 3: ICF schema ..........................................................................................................27

4

4.

Planningsfase ..............................................................................................................28

Deel 1: Theoretisch referentiekader 4.1 Wat en waarom van doelstellingen 4.2 Inhoudelijk en vormelijk waardevolle doelstellingen formuleren (cognitieve vaardigheid 1) 4.3 Ontwerpen van een medium uitgaande van diverse standpunten (cognitieve vaardigheid 2) 4.4 Therapeutische aanpak uitwerken op basis van EBP informatie (cognitieve vaardigheid 3) 4.5 Praktische tool voor het vormgeven van de planningsfase in een ergotherapeutische interventie

Deel 2: Toepassingen in de praktijk 4.6 Karakteristieken van een behandeltraject 4.6.1 Inleiding 4.6.2 Leren als fenomeen 4.6.3 Therapeutische aanpak 4.6.4 Professioneel redeneerschema behandeltraject 4.7 Karakteristieken van een zorgtraject 4.7.1 Ergotherapie en kwaliteit van leven 4.7.2 Dialooggestuurde zorg (therapeutische aanpak) 4.7.3 Professioneel redeneerschema zorgtraject 4.8 Karakteristieken van een observatietraject 4.8.1 Inleiding 4.8.2 Observatieaanpak (therapeutische aanpak) en observatiemiddel 4.8.3 Observatiemedium/middel 4.8.4 Professioneel redeneerschema observatietraject 8.9 Karakteristieken van een adviestraject 4.9.1 Inleiding en situering 4.9.2 Professioneel redeneerschema adviestraject

5

1. Me Metho tho thodi di disch sch ha hand nd ndele ele elen n een n pro profes fes fessio sio sione ne neel el rred ed eden en ener er eren en 1.1

Methodisch handelen

Hoe ga je te werk of welke stappen onderneem je allemaal als je een nieuwe cliënt ergotherapeutisch gaat begeleiden? Methodisch handelen betekent dat je bewust, doelgericht en professioneel, bepaalde fasen van het ergotherapeutisch proces zal doorlopen.



Grondslagen van de ergotherapie – Hoofdstuk 24: Methodisch handelen is te kennen leerstof! Wat zijn de voordelen van methodisch handelen?

Een ergotherapeut werkt methodisch met een persoon (en zijn systeem), een organisatie of een populatie. Dit proces van systematische besluitvorming wordt onderbouwd vanuit een ergotherapeutisch referentiekader. Met andere woorden: een vraag die gesteld wordt aan een ergotherapeut, zal leiden tot cliëntgecentreerde interventies (client-centered) die focussen op het dagelijks handelen (occupation-based) in de omgeving (context-based) en zijn bewezen effectief (evidence-based) (Hartingsveldt et al. 2010). Methodisch handelen is: • systematisch; • procesmatig; • bewust; • doelgericht; • dynamisch. Tijdens het methodisch handelen maken ergotherapeuten gebruik van een procesmodel (schematische weergave); de benaming en de indeling in fasen en stappen kan per procesmodel verschillen. Er zijn verschillende procesmodellen, waar ergotherapeuten gebruik van kunnen maken en de keuze in een procesmodel en een bepaalde ordening in de gegevens kan bepaald worden door verschillende factoren: • interprofessionele (multiprofessionele) afspraken • de visie van de ergotherapeut • de soort handelingsvraag van de cliënt



Grondslagen van de Ergotherapiemodellen!

ergotherapie



Hoofdstuk

17:

Welke ergotherapeutische procesmodellen ken je? Zie lessen R. De Koker.

6

De ergotherapeut en de cliënt(en) kunnen het proces om verschillende manieren benaderen -

-

-

Een top-down-benadering start vanuit een breed perspectief, op het niveau van participatie. De ergotherapeut begint met de vragen van de cliënt ten aanzien van het handelen op participatieniveau. Vandaaruit kan gekeken worden naar onderliggende mogelijkheden en beperkingen op het niveau van vaardigheden en functies. (Edwards et al. 2003; Schemm 2003). In specifieke situaties kiezen cliënt en ergotherapeut ervoor om het proces bottom-up te benaderen, vertrekkende vanuit functieniveau. Een bottom-up-benadering focust op de mogelijkheden en beperkingen in motorische, cognitieve of psychische vaardigheden en functies. De verwachting is dat als de beperking in functioneren vermindert of herstelt, of als mogelijkheden in het functioneren meer benut worden en ontwikkelen, dit leidt tot succesvol dagelijks handelen (Trombly 1993; WeinstockZlotnick en Hinojosa 2004). Een environment-first-benadering tijdens assessments en interventies focust op de omgeving en context, wat gebruikelijk is bij ergotherapie en organisaties (adviessector) en bij ergotherapie en populaties. Bijvoorbeeld: dakloze mensen met een psychiatrische aandoening die eerst een woning krijgen en pas daarna begeleiding, hebben een grotere kans op herstel (housing first) (Aubry et al. 2015). Werkloze mensen met schizofrenie die eerst een arbeidsplaats krijgen en daarna in die werkplek getraind worden, hebben meer kans op behoud van dit werk (Multidisciplinaire Richtlijn Schizofrenie 2012).

Een goede vraaganalyse vraagt om een goed begrip van de complexe en dynamische interactie tussen vaardigheden, handelingspatronen, contexten, activiteiteneisen en cliëntfactoren (AOTA 2014). Door een inhoudsmodel te gebruiken kan de ergotherapeut de gegevens zodanig ordenen dat er een logische orde ontstaat. Met elkaar in verband staande factoren worden duidelijk en de cliënt en de ergotherapeut krijgen zicht op ontbrekende informatie. Een voordeel van een gestructureerde analyse is, dat wat de cliënt als een onoverzichtelijk kluwen van vragen ervaart, dikwijls terug te brengen is naar één of twee oorzaken. Worden deze aangepakt, dan lossen secundaire vragen/beperkingen soms ‘vanzelf’ op. Elk inhoudsmodel omschrijft een visie op handelen, een overzicht van handelingscomponenten, het belang van de context, een visie op beperkingen en op de ergotherapeutische praktijkuitvoering. Soms zijn er bij het inhoudmodel assessmentinstumenten beschikbaar. De ergotherapeut expliciteert en verantwoordt de keuze voor een bepaald ergotherapeutisch model.



Grondslagen van de ergotherapie – Deel III. Welke ergotherapeutische inhoudsmodellen ken je? Zie lessen R. De Koker.

7

1.2

Professioneel redeneren

Het ‘denken over’ en ‘het nemen en verantwoorden van beslissingen’ om acties in de praktijk te begeleiden en te evalueren noemen we professioneel redeneren (Higgs en Jones 2008). Sinds de jaren tachtig komt de term ‘klinisch redeneren’ (clinical reasoning) in de ergotherapieliteratuur voor. ‘Klinisch redeneren is het denkproces dat plaatsvindt bij het definiëren van het probleem van de cliënt, het bepalen van doelen of resultaten, de keuze voor interventies en het evalueren van het behandel- of zorgproces’. (Kinébanian, 2006). Ervaren ergotherapeuten doen dit, zonder dat ze er zich bewust van zijn. Studenten moeten deze denkprocessen bewust benoemen en doorlopen. Beleidsmakers van gezondheidszorg stellen hoge eisen aan de verantwoording over de besluitvorming tijdens het therapieproces in functie van terugbetaling. Bv. dossier VAPH.



Grondslagen van de ergotherapie – Hoofdstuk 25: professioneel redeneren is te kennen leerstof!

Tijdens het professioneel redeneren maak je zowel gebruik van subjectieve als objectieve kennis en gegevens om het therapieproces te plannen en uit te voeren.

1.2.1 Two-body practice Ergotherapeuten redeneren over de cliënt als een two-body practice: -

Vanuit een empirisch-analytisch referentiekader, gebaseerd op natuurwetenschappen, dat het lichaam beschouwt als een machine waarvan onderdelen niet meer kunnen functioneren. Men spreekt van de hypothetischdeductieve methode. Op basis van een aantal aanwijzingen of symptomen wordt een hypothese gesteld over mogelijk oorzaken van de ervaren problemen. Vervolgens worden gegevens verzameld die telkens in relatie worden gebracht met de hypothese. Zo wordt de hypothese versterkt of weerlegd. De toetsing van hypotheses op basis van verzamelde gegevens om een gefundeerde besluitvorming te formuleren vindt plaats tijdens de exploratieve fase om vervolgens een verantwoorde behandeling op te stellen.

-

Vanuit een interpretatief referentiekader, dat de persoon beschouwt als een levend wezen, vol met persoonlijke betekenissen. Het interpretatieve referentiekader, voortkomend uit de menswetenschappen, neemt de complexiteit van het menselijk handelen als uitgangspunt. Bij deze vorm van redeneren worden de verhalen van mensen opgetekend en geïnterpreteerd om deze – in al hun complexiteit – te begrijpen. De ergotherapeut construeert de betekenis van handelen of participatie met de cliënt. De ergotherapeut tracht de cliënt te begrijpen. Beschikken over goede communicatieve vaardigheden is essentieel.

Het hanteren van deze beide perspectieven is een specifiek kenmerk van de ergotherapie. Hoewel deze referentiekaders om andere vormen van redeneren vragen, is de ervaren ergotherapeut in staat deze te combineren tot een holistische visie op de cliënt.

8

1.2.2 Vormen van professioneel redeneren Er zijn twee veelgebruikte indelingen voor vormen van professioneel redeneren in de ergotherapie. Mattingly en Fleming (1994) onderscheiden vijf vormen van professioneel redeneren; procedureel, interactief, narratief, conditioneel en pragmatisch redeneren. (Boyt-Schell en Cervero 1993; Boyt-Schell 2003) onderscheiden vier vormen. Ze onderscheiden ook het narratief redeneren en pragmatisch redeneren, en daarnaast het wetenschappelijk en ethisch redeneren. In hun beschrijving komt wetenschappelijk redeneren sterk overeen met procedureel redeneren zoals beschreven door Mattingly en Fleming.



Grondslagen van de ergotherapie – Hoofdstuk 25: professioneel redeneren. Beschrijf de verschillende redeneerstrategieën. Ook ‘Politiek redeneren’ is belangrijk in de ergotherapie. Verklaar.

Op stage ga je na welke redeneerstrategie de ergotherapeut toepast. Uiteindelijk zal je zelf therapeutische beslissingen nemen en jouw toegepaste redeneerstrategieën verantwoorden.

2. Exp Explora lora loratie tie tieve ve fas fase e 2.1

Probleemoriëntatie: het pathologisch referentiekader

In de exploratieve fase van het therapieproces is het belangrijk een goed beeld te vormen over de cliënt die je zal behandelen. In veel gevallen heb je een (vermoedelijke) medische diagnose van de cliënt. Een diagnose manifesteert zich echter niet bij elk individu op dezelfde manier. Om op een schematische wijze in kaart te brengen op welke manier de klinische symptomen (zowel zichtbaar als onzichtbaar!) tot uiting komen bij de individuele patiënt maken we gebruik van een pathologisch referentiekader. In de linker kolom beschrijf je de theoretische informatie over het ziektebeeld, de pathologie of de aandoening op basis van wetenschappelijke bronnen (theoretische informatie via domeinspecifieke opleidingsonderdelen, DSM-5,…). Het is belangrijk dat je in verschillende bronnen informatie gaat opzoeken over de pathologie/problematiek van de cliënt. Je neemt leermateriaal, specifieke sites en artikels door om hier een duidelijk zicht op te krijgen. Aan de rechterzijde noteer je op welke manier deze symptomen zich manifesteren bij de cliënt op basis van het medische dossier, observatiegegevens of andere informatie verkregen op stage. In dit schema koppel je de theorie over een ziektebeeld, pathologie of aandoening aan hoe die zich uit in de praktijk op vlak van functie, activiteit en participatieniveau. Je omschrijft hier de impact op het handelen (occupatie) van de cliënt. Mogelijks stel je vast dat bepaalde symptomen of gedragspatronen die je bij de cliënt merkt niet onmiddellijk kan verklaren aan de hand van de theorie. Ga dan verder op zoek naar wetenschappelijke artikels, vraag raad aan de professionals op jouw stageplaats. Is er sprake van een multipathologie?

9

Anderzijds kan het zijn dat bepaalde symptomen die je vanuit de theorie zou verwachten, niet te observeren zijn bij de cliënt. Overweeg in dit geval de noodzaak om ze verder te onderzoeken. Kan je een assessment gebruiken om hier meer zicht op te krijgen? Samengevat 1. Zoek informatie over de medische diagnose, ziektebeeld of aandoening 2. Omschrijf de impact op het dagelijks handelen van de cliënt. 3. Ga na of er gegevens zijn die theoretisch te verwachten zijn, maar niet geobserveerd worden. 4. Evalueer de noodzaak van assessement Theoretisch beeld

Concreet beeld Impact op het handelen van de cliënt

2.1.1 DSM-5 Een classificatie die veel in de psychiatrie gebruikt wordt, is de Diagnostic and statistical manual of mental disorders van de American Psychiatric Association, beter bekend als de DSM (APA,2000). De DSM is het handboek voor clinici en onderzoekers bij de classificatie van psychische stoornissen. De American Psychiatric Association (APA) heeft in 2013 de DSM-5 uitgebracht na een revisieproces van 14 jaar. Het voornaamste doel van de DSM is om clinici te helpen bij het classificeren van psychische stoornissen, als onderdeel van de psychiatrische diagnostiek die uiteindelijk voor de patiënt een behandelplan moet opleveren. De symptoombeschrijvingen zijn samenvattingen van karakteristieke syndromen. Bij elke stoornis hoort een specifieke classificatiecode om internationale consistentie te garanderen. De codes worden soms ook gebruikt in functie van facturatie en terugbetalingsmogelijkheden. - Hoofdcode: stoornis - Subcode: subtype van de stoornis, afhankelijk van de ernst of het beloop van de stoornis. Bv. licht-matig-ernstig, volledig of gedeeltelijk in remissie DSM-IV vs. DSM-5 De DSM-IV bestond uit vijf assen. Bij gebruik van de DSM-IV vond een meerassige beoordeling plaats: - As I: hoofddiagnose (DSM IV) - As II: persoonlijkheidsstoornissen, zwakzinnigheid (DSM IV) - As III: Somatische aandoeningen die potentieel relevant zijn (ICD-10) - As IV: Psychosociale en omgevingsproblemen - As V: Global assessment of functioning (GAF-schaal) om het algemeen functioneren te beoordelen

10

In DSM-IV werd behalve een codering van de psychiatrische hoofd- en nevendiagnose(s), ook aangegeven welke lichamelijke en/of maatschappelijke problemen eventueel bijkomend van invloed zijn op de problematiek van de patiënt en diens behandeling. Er werd een algemene beoordeling gegeven van de mate waarin de psychopathologie van de patiënt diens psychosociaal functioneren beïnvloed aan de hand van de GAF-schaal. De GAF-score geeft op een schaal van 1 tot 100 aan in welke mate het psychosociale functioneren van de patiënt verstoord wordt door psychopathologische symptomen. De GAF onderscheid 10 niveaus van psychosociaal functioneren. https://www.health.belgium.be/sites/default/files/uploads/fields/fpshealth_th eme_file/20101027_evaluatie_global_assessment_of_functioning_.pdf Dit 5-assensysteem is afgeschaft omdat de redactie van mening is dat het onderscheid tussen as I en as II in de praktijk niet duidelijk bleek. De DSM-5 biedt nu meer ruimte voor het specificeren van ernst, de mate van beperkingen en voor individuele verschillen binnen dezelfde categorie stoornissen. De WHODAS 2.0 kan gebruikt worden om bij een diagnose volgens de DSM-5 de mate van ernst van een stoornis te bepalen. Het biedt informatie over de gevolgen van de stoornis voor het dagelijks functioneren. Door de WHODAS 2.0 met tussenpozen af te nemen tijdens een behandeltraject, kan het effect van de behandeling op het dagelijkse functioneren worden vastgesteld.

11

Meer informatie over WHODAS 2.0 https://www.dsm-5.nl/documenten/artikel/25/De-WHODAS20-brengt-beperkingen-in-het-psychosociale-functioneren-inkaart https://www.who.int/classifications/icf/whodasii/en/ Op Toledo vind je een artikel waarin de belangrijkste wijzigingen van DSM-IV (voorgaande editie) naar 5 beschrijft. Een andere WHO-classificatie die van belang is voor de zorgsector en voor het gezondheidszorgbeleid, welzijnsbeleid en algemeen maatschappelijk beleid, is de International Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD), een statistische classificatie van ziekten en gezondheidsproblemen. De tiende revisie (ICD-10) werd in mei 1990 goedgekeurd door de 43e World Health Assembly en is sinds 1994 in de WHO-lidstaten in gebruik (WHO 2001b). De WHO vraagt haar lidstaten om gegevens over de bevolking aan te leveren in ICD-10-termen voor ziekten, aandoeningen en letsels, en in ICFtermen voor het menselijk functioneren. https://www.health.belgium.be/nl/terminologie-en-codestelsels-icd-10-cm0

 DSM classificaties worden opgenomen in de exploratieve fase van het cliëntdossier en alle DSM gegevens worden overzichtelijk beschreven in het documentportfolio.

2.2

Probleemanalyse of assessment

2.2.1 Analyse van het handelen m.b.v. het h andelingsassessment Het goed kunnen analyseren van het dagelijkse handelen is één van de meest fundamentele vaardigheden van een ergotherapeut. Hiervoor gebruikt de therapeut een handelingsassessment. Bij ‘analyse van het handelen’ worden de subjectieve beleving en de unieke uitvoering van de activiteiten in de individuele context van het handelen belicht. Het doel van het handelingsassessment is meerledig. Het geeft inzicht in de kwaliteit van het handelen van de cliënt. Daarnaast wordt op een objectieve en evaluatieve manier duidelijk welke bevorderende en belemmerende factoren er in het handelen zijn. Vervolgens helpt het om duidelijk te krijgen welke doelen iemand kan en wil bereiken met betrekking tot het handelen, op welke manier en met welke resultaten. Ergotherapeuten maken samen met hun cliënten weloverwogen keuzes, waar ze bij de analyse op inzoomen. Wil je het geheel van het handelen en de context in kaart brengen, of juist inzoomen op bepaalde functies en mentale processen, afhankelijk van de handelingsvraag. Het al dan niet inzoomen op bepaalde niveaus van het handelen is afhankelijk van wat de cliënt aangeeft wat voor hem belangrijk is.

12

Analyse van het handelen is één van de gereedschappen die ergotherapeuten hebben om samen met de cliënt vragen, toekomstige uitdagingen maar oo...


Similar Free PDFs