Woordenboek cognitieve psychologie Probleem 1 PDF

Title Woordenboek cognitieve psychologie Probleem 1
Course Blok 1.4 Cognitieve psychologie
Institution Anton de Kom Universiteit van Suriname
Pages 4
File Size 100.2 KB
File Type PDF
Total Downloads 87
Total Views 156

Summary

probleem 1...


Description

Woordenboek cognitieve psychologie Probleem 1 . Bottom-up processing: bottom-up or stimulus driven processing is directly affected by stimulus input (whereas top-down or conceptually driven processing is affected by what the individual contributes (e.g. expectations determined by context and past experience) Brown-Peterson taak (1): een korte termijn geheugentaak die aantoont dat je dingen vergeet door proactieve interferentie. . Chunking (1): proces waarbij items opnieuw gecodeerd worden in een kleiner aantal grotere ‘eenheden’. Op deze manier kan er meer informatie in je korte termijngeheugen onthouden worden. .

Cue (1/2) = aanwijzing Decay (1): (verval) verlies van informatie over de tijd; waarschijnlijk veroorzaakt door ‘fading process’, vooral in het sensorisch geheugen. (tevens een oudere verklaring voor vergeten van lange termijn herinneringen). Declaratieve kennis: weten ‘wat’ (bevat semantisch en episodisch geheugen); (deze kennis kan uitgedrukt worden in woorden) functies, wat een aanwijzing is voor dat de twee processen functioneel en anatomisch verschillend zijn. DRM paradigma (Deese, Rodinger en McDermott): een procedure waarbij deelnemers een lijst met gerelateerde woorden moeten leren en reproduceren, maar waarbij het ‘themawoord’ ontbreekt (blijkt dat mensen zich dat woord dan ook menen te herinneren).

Elaborative rehearsal (1):onderdeel van de ‘levels of processing theorie’. Bevat herhaling waarbij een stimulus op een dieper, meer betekenisvolle wijze wordt verwerkt. Encoderen (1/2): het proces van informatie opnemen en opslaan in je geheugen. Je vormt de informatie om tot een bepaalde mentale vorm waarmee we iets kunnen in ons geheugen. /Het opslaan van informatie in je geheugen; encoderen; 1e fase (encoderen – opslag – retrieval) het transformeren van een fysieke imput in een representatie die het geheugensysteem accepteert en dit in het geheugen ‘plaatsen’.

Encoding specificity (1): de hypothese dat wanneer informatie wordt opgeslagen, deze niet in zijn originele vorm wordt opgeslagen, maar vertaald wordt (encoded) in een vorm die ook de gedachten en het begrip van de leerling bevat.

Expliciet geheugen: Expliciete herinneringen bevatten informatie waarvan wij weten dat die in ons geheugen aanwezig is. Het ophalen van die informatie is veelal een doelbewust proces: we zijn ons ervan bewust dat we in ons geheugen graven naar de betreffende informatie. Wie zich probeert te herinneren wat hij vorige week vrijdag geeft gedaan, doet een beroep op zijn expliciete geheugen. Forgetting curve (Ebbinghaus, 1885): het grafische patroon dat de relatie weergeeft tussen metingen van leren en de lengte van het retentie interval: wanneer het retentie interval langer wordt, neemt herinnering af. (NB: decline is sharpest soon after the learning and then becomes more gradual)

Free recall (1/2): recall een lijst in willekeurige volgorde (itt seriele recall waarbij items in dezelfde volgorde gereproduceerd moeten worden als ze werden aangeboden). Mbv recall taken wordt onderzoek gedaan naar retrieval uit geheugen. Je ziet hier vaak primacy en recency effect optreden.

Gepaarde associatie (1/2): taak gebruikt voor geheugenonderzoek. Proefpersoon moet een lijst woorden leren, dusdanig dat het correcte respons-item gereproduceerd kan worden wanneer het stimulus-item gepresenteerd wordt.

Impliciet geheugen (1/2): memory not involving conscious recollection. Memories that we may not recall consciously, but that are still demonstrable through an indirect test. Daarnaast zit er een grote hoeveelheid informatie in ons geheugen waarvan wij niet weten dat die er zit. Zo ook is ons geheugen betrokken bij gedrag, zonder dat wij daarbij stilstaan. Lezen en lopen lukt bijvoorbeeld omdat ons brein heeft geleerd en onthouden hoe dat moet. Ook bij conditioneringsprocessen kan sprake zijn van impliciete geheugenprocessen. . . Maintenance rehearsal (1): mechanische herhaling van het materiaal zonder na te denken over de betekenis of het patroon van het materiaal. Vb. je onthoudt een telefoonnummer omdat je een pizza gaat bestellen, maar als de lijn bezet is ben je het nummer waarschijnlijk al vergeten wanneer je opnieuw gaat bellen (dan is het uit je werkgeheugen). . .

Memory span (1/2): het aantal items dat correct onthouden kan worden (recalled) in de juiste volgorde (tel nr onthouden is dus test voor memory span). Mnemonics (1): doelbewuste technieken die mensen gebruiken om nieuw materiaal te leren. Het helpt de persoon connecties te maken waardoor geheugenprestatie toe kan nemen. Vb mbv imagery, linken van items. Paradigma: een bepaalde algemene theoretische oriëntatie waar de meeste wetenschappers binnen een bepaalde stroming het eens zijn (NB dit is tijdgebonden). Primacy effect (1): het effect dat je woorden die aan het begin van een rijtje woorden dat je moet leren, relatief goed onthoud (beter dan de woorden in het midden). In een seriële positie curve worden de eerste items over het algemeen beter onthouden dan de items die later komen. Zie ook recency effect.

Priming effect: effect dat er sneller op een item gereageerd wordt, wanneer dat item door een soortgelijk item is vooraf gegaan. Proactive interference (1): wanneer dat wat we eerder geleerd hebben interfereert met wat we later leren (itt retroactive interference). Verklaring voor seriële positie effect: de woorden op de woordenlijst die je later leert, hebben hinder van de woorden die je eerder al geleerd hebt. Procedurele kennis: weten ‘hoe’; kennis over hoe je iets moet doen; (eerder uit te drukken in gedrag dan in woorden).

Recency effect (1): de laatste paar items van een lijst worden over het algemeen beter onthouden dan de items in het midden van die lijst (wanneer je ze je meteen moet herinneren). Recognition task (1/2): any yes/no task in which subjects are asked tot judge whether they have seen the stimulus before; more generally, any task asking for a simple yes/no response, often including a reaction time measurement.

Retentie interval (1/2): de periode tussen het moment van leren en retrieval Retrieval (1/2): het proces waarbij we in het geheugen naar een herinnering zoeken en deze vinden; ophalen uit het geheugen. Retrieval cue (1/2): een hint of een signaal die iemand helpt om een bepaalde herinnering op te halen. Retroactive interference (1): wanneer later leren eerder geleerde verstoord (wanneer je een lijst met woorden moet onthouden, hebben de eerste items op de lijst last van de items die er later bij komen).

Semantisch geheugen (1/2): geheugen voor feiten (inclusief woordbetekenissen); deze herinneringen zijn niet gebonden aan een specifieke tijd of plaats; Permanente geheugenopslag van algemene wereldkennis.

Seriële recall (1/2): taak waarbij items in dezelfde volgorde gereproduceerd moeten worden als ze werden aangeboden (itt free recall). Seriële positie curve (1): deze curve maak je wanneer je mensen hebt gevraagd een lijst items te onthouden. Op de x-as staat de positie van een item (seriële positie), en op de y-as de kans dat dat item later nog herinnerd wordt (gebruikt om primacy en recency effect aan te tonen).

Spreading activation (1-2): uit Hilgards a proposed model of retrieval from longterm memory in which activation subdivides among paths emanating from an activated mental representation. Uit Ashcraft: the commonly assumed theoretical process by which long-term memory knowledge is accessed and retrieved. Some form of mental excitation or activation is believed to be passed or spread along the pathways that connect concepts in a memory network. When a concept has been activated, it has been retrieved or accessed within the memory representation. The process is loosely analogous to the spread of neural excitation in the brain. State dependent learning (1/2): leren dat gedurende een bepaalde biologische staat plaats vindt (zoals bijvoorbeeld onder invloed van drugs). Storage (1/2) (opslag): 2e fase (encoderen – opslag – retrieval): Top-down processing: top-down or conceptually driven processing is affected by what the individual contributes (e.g. expectations determined by context and past experience). Vb het is makkelijke om het word ‘well’ in slecht handschrift te lezen wanneer je wat weet over de zinscontext ‘ I hope you are quite ….”dan wanneer het alleen wordt gepresenteerd. Working memory (1): the brief, immediate memory for material we are currently processing....


Similar Free PDFs