Zelfstudieopdracht 8 motivatie PDF

Title Zelfstudieopdracht 8 motivatie
Course Psychologie
Institution UC Leuven-Limburg
Pages 9
File Size 195.9 KB
File Type PDF
Total Downloads 65
Total Views 127

Summary

Download Zelfstudieopdracht 8 motivatie PDF


Description

ZELFSTUDIEOPDRACHT 8 MOTIVATIE DE INNERLIJKE STURING VAN HET GEDRAG

8.1 Achtergrond Om als verpleegkundige een patiënt goed te begeleiden is het belangrijk om te beseffen dat menselijk gedrag gestuurd wordt niet enkel door externe omstandigheden, maar ook door innerlijke krachten. In dit hoofdstuk behandelen we de volgende vragen: - Waarom doen we wat we doen? - Leidt een bepaalde behoefte automatisch tot een bepaald gedrag? - Welke theorieën bestaan er over de menselijke motivatie? - Hoe kunnen een beperkt aantal fundamentele behoeftes de mens aanzetten om zoveel verschillende dingen te doen?

8.2 Studiemateriaal Handboek: Algemene Psychologie, een inleiding (2010) Craeynest. P; Craeynest M. en Meuleman S. Algemene Psychologie , Acco Leuven, p 291-345

8.3 Doelstellingen

8.3.1 De student kan in eigen woorden weergeven wat psychologen bedoelen met motivatie. Wanneer je iets of iemand heel graag wil hebben, ben je doorgaans ‘gemotiveerd’ om datgene wat je wil, ook daadwerkelijk te krijgen. Het woord ‘motivatie’ wordt in de dagelijkse taal daarom gebruikt om aan te geven ‘hoe graag’ iemand iets wil. In sociale psychologie is de definitie en gebruik van de term motivatie iets complexer. Naast gevoelens, en kennis, is motivatie een van de dingen die ervoor zorgen dat wij zijn zoals we zijn, en doen zoals we doen. In dit artikel ga ik in op de (sociaal) psychologische definitie van motivatie en verschillende belangrijke aspecten ervan.

8.3.2 De student kan een beeld scheppen van de complexiteit van de menselijke motivatie. -

Motivatie = geheel van processen die betrokken zijn bij de interne dynamiek (de motor) van het gedrag 4 aspecten:

 Aanzet: de motivatie zal er voor zorgen dat een student na het verstrijken van zijn leerplicht er alsnog voor kiest om verdere studies aan te vatten

 Richting: de motivatie die hem zal helpen een keuze te maken tussen een schijnbaar oneindig aantal studierichtingen  Intensiteit: hoe groter zijn verlangen om een diploma te halen, des te meer inzet hij zal vertonen voor zijn studies  Persistentie of volharding: wie voldoende gemotiveerd is, zal toch verder blijven studeren en trachten de studie tot een goed einde te brengen

8.3.3 De student kent het verschil tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie en kan ook aangeven op welke manier dat verschil belangrijk zijn als je een patiënt moet motiveren voor een behandeling.  Extrinsieke motivatie = de handeling is enkel een middel om iets heel anders te bereiken, omwille van externe baten  Intrinsieke motivatie = de handeling is doel op zich, omwille van aangename en positieve gevoelens van het gedrag zelf

8.3.4 De student kan de termen ‘behoeften’, ‘motieven’ en ‘incentives’ die nogal eens door elkaar gebruikt van elkaar onderscheiden en een voorbeeld geven van elk. Behoeften = algemene categorieën van objecten waar mensen blijkbaar nood aan hebben zoals vb. voedsel, sociaal contact, veiligheid etc. -

Andere?

-

Algemeen of specifiek per persoon/groep? Motieven = de concrete vormen die een behoefte kan aannemen Wat eten jullie als je honger hebt en behoefte aan voedsel? Incentives = externe prikkels of objecten die vanuit een bepaalde behoefte als aantrekkelijk wordt ervaren en het individu aanzetten om een bepaald gedrag te stellen

8.3.5 De student kan de volgende stelling toelichten kritisch benaderen: ‘Motivatie is een hypothetisch construct.’ Veronderstellingen die we ontwerpen met betrekking tot wat er zich vermoedelijk het zichtbare gedrag afspeelt, in de hoop op die manier een samenhang te kunnen ontdekken in de veelsoortige gedragingen die mensen stellen. Het moet gaan om verantwoorde constructies die op zijn minst indirect getoetst kunnen worden.

8.3.6 De student kan op een begrijpelijke manier uitleggen wat er bedoelt wordt met ‘pluriformiteit van de menselijke motivatie’ en ‘overgedetermineerdheid van gedrag’, en daaruit conclusies trekken voor de verpleegkundige praktijk. Pluriformiteit van de menselijke motivatie •

link tussen het gedag en de achterliggende behoeften is bij de mens iet zo voor de hand liggend! Vb.: Wat motiveert jullie om naar de les te komen?



Meerdere determinanten:



eenzelfde gedrag kan naar zeer verschillende behoeften verwijzen



eenzelfde behoefte kan tot heel verschillende gedragingen leiden

Overgedetermineerdheid van het gedrag •

= Meerdere motieven kunnen tegelijk een bijdrage leveren aan het tot stand komen van een gedrag

8.3.7 De student kan de kern van de theorie van Hull over motivatie weergeven. Gebaseerd op het principe van de homeostase, was de drifttheorie (drive theory) van hull. Volgens hull gaven fysiologische deficits, zoals een tekort aan voedsel, aanleiding tot een lichamelijke behoefte. Als deze behoefte niet bevredigd werd, resulteerde die in een drift.

8.3.8 De student kent het verschil tussen primaire en secundaire behoeften, kan van elk een voorbeeld geven en ook de link leggen met primaire en secundaire bekrachtigers uit het hoofdstuk over leerprocessen.P 323 Primaire behoefte:Alleen fysiologisch gebaseerde behoeften worden dus opgevat als fundamenteel. Vb: huilen bij honger of kou. Secundaire behoefte: mensen blijken het belangrijk te vinden om kennis op te doen, contact te onderhouden met hun medemens, iets om handen te hebben, anderen te imponeren enz.

8.3.9 De student kan aangeven wanneer er zoiets als ‘functionele autonomie’ optreedt. Het gaat hierbij om het onafhankelijk (autonoom) worden van drijfveren of behoeften die voorheen extrinsiek (vanuit de omgeving ) geactiveerd werden, na zekere tijd onafhankelijk worden van de omgeving en overgaan naar intrinsieke motivatie en dan autonoom blijven bestaan. Voorbeeld: bepaald werk dat men eerst doet om zijn gezin te onderhouden en de vergoeding die hiermee samenhangt ontvangt, kan later als deze factoren wegvallen, een intrinsieke motivatie zijn om hetzelfde werk te doen als vrijwilliger ook als beide eerdere drijfveren niet meer spelen.

8.3.10 De student kan onderbouwde commentaar geven bij de volgende vraagstelling: ’Behoefte aan sociaal contact is dit een primaire of secundaire behoefte?’ Secundaire behoefte

8.3.11 De student kan de belangrijkste conclusies met betrekking tot menselijke motivatie uit de experimenten van Hebb over perceptuele deprivatie weergeven. Het bleek dat het biologich noodzakelijk is dat stimulering in de omgeving voortdurend verandert. Gebeurt dat niet, dan treden er verstoringen op in de perceptie, en in denk- en beoordelingsprocessen. Dat bleek uit perceptuele deprivatie proeven die werden uitgevoerd door Hebb.

8.3.12 De student kan een aantal kritische bedenkingen formuleren bij de neobehavioristische motivatietheorie. Enerzijds door, naast de klassieke biologische behoeften, ook een soort exploratorische, nieuwsgierigheids- of manipulatorische behoefte toe te voegen, en anderzijds door te preciseren dat er niet altijd sprake is van een tendens tot spanningsreductie, maar dat het in bepaalde gevallen eerder gaat om een tendens tot het handhaven van een optimaal spannings- of prikkelniveau;

8.3.13 De student kan kort aangeven wat het uitgangspunt was van de behoeftetheorie van Maslow en een eigen kritische mening geven over zijn hiërarchische behoeftepiramide. P329 Maslow veronderstelde dat de behoefte aan zelfontplooiing de laatste is van vijf hiërarchische geordende behoeftecategorieën die in principe bij ieder individu aanwezig zijn. Volgens hem zullen mensen een bepaalde behoeftecategorie in de regel pas dan bewust ervaren, wanneer alle lager gesitueerde behoeften voldoende bevredigd zijn.

8.3.14 De student kan een korte beschrijving geven van de invloed van erfelijkheid en ervaringen die bij de mens ervoor zorgen dat behoeften omgezet worden in concrete motieven. Erfelijk voorgeprogrammeerde instincten Instinct (nestbouw bij dieren, territoriumgedrag, zorg voor jongen) •

niet-aangeleerd doelgericht gedrag



Stereotype manier van handelen



typisch voor een bepaalde diersoort



bestaat uit verschillende onderdelen



uitgelokt door specifieke prikkelconfiguratie, vaak o.i.v. hormonen



Ook bij geïsoleerde leden van de groep



≠ reflex



Niet erg onderhevig aan leerprocessen

8.3.15 De student kan een onderbouwd antwoord geven op de vraag of men kan spreken van een taalinstinct. Taal is universeel. Ongeacht cultuur of afkomst is taal ons belangrijkste instrument om te communiceren, maar hoe taal precies werkt en zelfs wat het eigenlijk is, is nog grotendeels onduidelijk. In elk geval zijn taal en bewustzijn nauw verwant. Oe kun je gedachten en emoties bij andere mensen laten ontstaan, alleen maar door met je mond geluid te maken? Waar komt deze verbazingwekkende eigenschap vandaan? Het taalinstinct gaat onder meer over hoe mensen taal maken en begrijpen, hoe peuters leren spreken, hoe ons taalapparaat in de genen ligt verankerd en in onze hersenen is gegroeid, en hoe taal is ontstaan.

8.3.16 De student kan een schematisch overzicht geven van een meervoudig factorensysteem van de hongerbehoefte en daaruit een bredere kijk meenemen op mensen met een eetproblematiek in hun verpleegkundige praktijk. Biologische mechanismen •

hersenen= algemeen controlecentrum (hypothalamus) 

laterale vs ventromediale = verzadigingscentrum vs eetcentrum



wijziging instelpunt en geen totale uitschakeling!



controle bloedsuikerspiegel op glucose via receptoren in het brein



productie van het hormoon cholecystokinine (CCK) aan de maaguitgang



zenuwsignalen vanuit de maag rechtstreeks naar de hersenen cf. volle vs lege maaggevoel



leptine vanuit de vetcellen beïnvloedt het verzadigingscentrum

Psychosociale factoren -

Ruime assortiment van calorierijke voedingswaren

-

Aanwezige hunkering in onze hersenen via overerving

! Individuele verschillen in eetreguleergedrag cf. externe eters -

Inwerking van emoties zoals stress, verveling etc.

-

Meer eten in gezelschap

Sociaal culturele factoren -

Bourgondische levensstijl

-

Overconsumptie: te veel en te slecht

-

Culturele gewoontes bij festiviteiten

8.3.17 De student kent het verschil tussen de honger behoefte en de behoefte aan seksualiteit. -

Niet levensnoodzakelijk!

-

Biologisch gezien nodig voor voorbestaan van de soort

-

Bij de mens ook een breder psychosociale impact op gedrag

-

Belangrijk element in het ontstaan en handhaven van een duurzame relatie

-

In meeste samenleving omgeven door strenge normen

8.3.18 De student kan aan de hand van een overzicht de invloed van biologische én psychosociale factoren uitleggen op de seksuele behoefte. Biologische factoren -

Impact van geslachthormonen

-

Testosteron heeft belangrijk invloed op seksuele behoefte zowel bij mannen als bij vrouwen!

-

Minimale hoeveelheid testosteron is noodzakelijk maar geen voldoende voorwaarde voor seksuele aandrang

Psychosociale factoren •

Uitlokkende prikkels alsook wijzen van uitvoer verschilt van persoon tot persoon en van moment tot moment





Releasers zijn sterk cultureel bepaald!



Leerprocessen zorgen voor bepaalde voorkeuren van prikkels



Cf. fetisjisme, pedofilie, gerontofilie

Ook seksueel gedrag is onderhevig aan leerprocessen via formele voorlichtingslessen, observatief leren via films en internet, proces van gissen en missen



Veel variatie mogelijk ook door culturele en subculturele factoren



Specifieke voorkeuren zoals o.a. sadisme, masochisme, voyeurisme, exhibitionisme



Verschillende seksuele scripts of verwachtingen kunnen zorgen voor relatieproblemen!

8.3.19 De student weet wat seksuele scripts zijn en ook het belang hiervan duiden. Je zou een seksuele script kunnen zien als een boek, waarin staat wat iemand opwind en niet. Op onbewust niveau schrijft dit boek hem condities, emoties en gedrag op het terrein van seksualiteit voor. In dit boek staat welke situaties hij als seksueel opwindend beleeft, welke niet, hoe hij zich in seksuele situaties dient te gedragen en hoe je dingen kunt aanpakken.

8.3.20 De student kan in eigen woorden omschrijven wat psychologen bedoelen met prestatiemotivatie. Prestatiemotivatie is de wil om (moeilijke) taken aan te kunnen. Personen met een hoge prestatiemotivatie hebben er veel voor over te ervaren of te laten blijken dat zij een opdracht tot een goed einde kunnen brengen. Prestatiemotivatie is niet constant in het leven en verschilt van persoon tot persoon. Studenten hebben doorgaans een hogere prestatiemotivatie dan de gemiddelde persoon. Mensen met een lagere prestatiemotivatie zullen over het algemeen gemakkelijke taken ("dan slaag ik zeker"), of juist heel moeilijke taken ("dan is het geen schande als het niet lukt") kiezen. Mensen met een hoge prestatiemotivatie zullen taken kiezen die net boven hun kunnen liggen. Iemand met een lage prestatiemotivatie kan aangemoedigd worden door de bewondering die hij of zij oogst bij het behalen van een taak.

8.3.21 De student kent de relatie tussen faalangst en prestatiemotivatie en kan een idee geven wat je kan doen voor een patiënt die faalangstig wordt .  Invloed van prestatiemotivatie op het gedrag -

Prestatiebehoefte = behoefte om goed te presteren

-

Mate van faalangst = vrees om te mislukken

-

Verhouding tussen prestatiebehoefte

 prestatiemotivatie

angst om te mislukken -

Faalangstig = negatieve balans  vermijden van nieuwe taken

-

Succesgeoriënteerd = positieve balans  aangaan uitdagingen

 Invloed van prestatiemotivatie op het gedrag -

Prestatiemotivatie als stabiele persoonlijkheidseigenschap of afhankelijk van situatie tot situatie?

-

Succesgeoriënteerden voorkeur middelmatig moeilijke taken met relatief veel voldoening

-

Faalangstigen  liefst niets ondernemen, als het moet voorkeur voor heel makkelijke of onrealistisch moeilijke taak

!zelfbelemmering : hindernissen inbouwen waardoor mislukking zeker is

8.3.22 De student kan opnoemen welke factoren belangrijk zijn opdat motivatie voor een bepaalde activiteit behouden blijft en kan hieruit ook een aantal aandachtpunten meenemen voor de omgang met patiënten. Motivatie = waarde of belang van het object én de kans dat je verwacht te hebben om het via je inspanningen te kunnen verwerven !Waarde en verwachtingen zijn subjectieve gegevens! Beloning werkt voor faalangstigen omgekeerd en is het beter om druk te verminderen, de aandacht af te leiden van toekomstige gevolgen, en enkel aandacht te richten op de voorliggende taak

Extrinsieke beloning kan ook de intrinsieke motivatie ondermijnen! Vooral de manier waarop de beloning wordt toegediend en hoe ze wordt ervaren is belangrijk voor een goed resultaat! Als de beloning kan ervaren worden als een blijk van appreciatie voor het geleverde werk kan het zelfs voor een toename van motivatie zorgen!

8.4 Instructies Lees p 291-298 en probeer in de tekst antwoorden te zoeken op deze vragen: 8.4.1 Leg in je eigen woorden uit wat psychologen bedoelen met motivatie. 8.4.2 Menselijke motivatie is een complex gegeven en betreft verschillende aspecten. Welke zijn die? 8.4.3 a) Wat is het verschil tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie? b) Op welke manier kan dat verschil belangrijk zijn als je een patiënt moet motiveren voor een behandeling? 8.4.4 Als het over motivatie gaat worden de termen ‘behoeften’, ‘motieven’ en ‘incentives’ nogal eens door elkaar gebruikt, wat het verwarrend maakt. Kan jij ze van elkaar onderscheiden? Geef een voorbeeld van elk. 8.4.5 ‘Motivatie is een hypothetisch construct.’ Leg uit en vorm een kritische mening hierover. Tip: Maak hierbij gebruik van de visie van de orthodoxe behavioristen, maar bekijk ook de theorie van de neobehavioristen zoals die van Hull op p 308 § 7.2.2 8.4.6 a) Wat wordt er bedoelt met ‘pluriformiteit van de menselijke motivatie’ en ‘overgedetermineerdheid van gedrag’. b) Welke conclusies trek je daaruit voor je verpleegkundige praktijk?

Lees over de psychodynamische theorie van Freud op p 298-308: enkel te lezen

Lees p 308- 315 en je weet voldoende als je onderstaande vragen kan beantwoorden:

8.4.7 Wat is de kern van de theorie van Hull over motivatie? 8.4.8 Wat is het verschil tussen primaire en secundaire behoeften? Geef een voorbeeld van elk. Leg ook de link met primaire en secundaire bekrachtigers uit het hoofdstuk over leerprocessen. 8.4.9 Wanneer treedt er ‘functionele autonomie’ op? 8.4.10 Behoefte aan sociaal contact is dit een primaire of secundaire behoefte? Geef onderbouwde commentaar. 8.4.11 Wat leren we uit de experimenten van Hebb over perceptuele deprivatie met betrekking tot menselijke motivatie. 8.4.12 Formuleer een aantal kritische bedenkingen bij de neobehavioristische motivatietheorie.

Lees p 315-319 en voer de volgende opdrachten uit: 8.4.13 Schets kort het uitgangspunt van de behoeftetheorie van Maslow. 8.4.14 Geef je eigen kritische mening over hiërarchische behoeftepiramide van Maslow. Lees p 319- 330 en bedenk een antwoorde op beide vragen: 8.4.15 Beschrijf kort de invloed van erfelijkheid en ervaringen die bij de mens ervoor zorgen dat behoeften omgezet worden in concrete motieven. 8.4.16 Bestaat zoiets als taalinstinct?

Lees p 330-334 en zoek de oplossingen voor deze vragen: 8.4.17 a) Schets een overzicht van een meervoudig factorensysteem van de hongerbehoefte. b) Wat leer je uit de meervoudige systeemopvatting over honger als verpleegkundige? 8.4.18 ‘Mensen met overgewicht hebben geen karakter!’ Akkoord of niet en geef gegronde commentaar!

Lees p 334-338 en beantwoord de volgende vragen: 8.4.19 Wat is het verschil tussen de honger behoefte en de behoefte aan seksualiteit? 8.4.20 De seksuele behoefte wordt beïnvloed door biologische én psychosociale factoren. Maak een overzicht hiervan en leg voldoende uit. 8.4.21 Wat zijn seksuele scripts en wat is het belang ervan?

Lees p 338-345 en probeer de antwoorden te zoeken op onderstaande vragen: 8.4.22 Beschrijf in je eigen woorden wat psychologen bedoelen met prestatiemotivatie. 8.4.23 a) Wat is de relatie tussen faalangst en prestatiemotivatie? b) Wat kan je doen voor een patiënt die faalangstig wordt? 8.4.24 a) Welke factoren zijn belangrijk om rekening mee te houden om je motivatie voor een bepaalde activiteit te blijven behouden. b) Wat leer je hieruit voor je omgang met patiënten?

8.5 Zelftoets De vragen van de zelfstudieopdracht zijn voorbeelden van examenvragen. Bekijk ook de online oefeningen via de link in het handboek.

In het responsiecollege heb je de kans om vragen te stellen omtrent de inhoud van de cursus. Het is belangrijk dat je de vragen van de zelfstudieopdrachten allemaal hebt opgelost om het responsiecollege efficiënt te laten verlopen!...


Similar Free PDFs