Alle begrippen Onderzoeksmethodologie UHasselt 2020-2021 PDF

Title Alle begrippen Onderzoeksmethodologie UHasselt 2020-2021
Course Onderzoeksmethodologie
Institution Universiteit Hasselt
Pages 22
File Size 281.6 KB
File Type PDF
Total Downloads 542
Total Views 840

Summary

Begrippen OnderzoeksmethodologieHoofdstuk 1: De betekenis van het onderzoekFundamenteel onderzoek = Onderzoek dat uitsluitend wordt uitgevoerd om processen en uitkomsten daarvan te begrijpen met een wetenschappelijk doel. Dit onderzoek vindt vooral plaats op universiteiten met als belangrijkste cons...


Description

Begrippen Onderzoeksmethodologie Hoofdstuk 1: De betekenis van het onderzoek Fundamenteel onderzoek = Onderzoek dat uitsluitend wordt uitgevoerd om processen en uitkomsten daarvan te begrijpen met een wetenschappelijk doel. Dit onderzoek vindt vooral plaats op universiteiten met als belangrijkste consument de wetenschappelijke gemeenschap. Praktijkgericht onderzoek = Onderzoek dat uitgevoerd wordt naar aanleiding van een specifiek probleem in de praktijk, dat resulteert in de oplossing van het probleem of nieuwe kennis beperkt tot het probleem. Methode = Een systematische en doelgerichte werkwijze om gegevens te verzamelen, te analyseren en te interpreteren. Onderzoek = Een doelbewuste en methodisch zoeken naar nieuwe kennis in de vorm van antwoorden op vooraf gestelde vragen volgens een vooraf opgesteld plan. Controleerbaarheid = de mate waarin beoordeeld kan worden wat er tijdens een onderzoek is gedaan, hoe iets is uitgevoerd en welke gegevens dat heeft opgeleverd. Objectiviteit = Het vermijden van vooroordelen en subjectieve selectie tijdens het uitvoeren en beschrijven van onderzoek.

Hoofdstuk 2: Het formuleren van een onderzoeksdoelstelling en een vraagstelling Stipuleren = Beschrijven op een duidelijke, specifieke manier wat er met een bepaalde term binnen jouw onderzoek bedoeld wordt. Relevantie = De mate waarin een onderzoek een waardevolle bijdrage levert aan beslissingsprocessen of algemene kennis over een onderwerp, ongeacht de uitkomst. Onderzoeksdoelstellingen = Exacte weergave van wat de onderzoeker binnen een gegeven tijdbestek gaat opleveren. Beschrijvend onderzoek = Onderzoek waarvan het doel is om een nauwkeurig verslag te geven van personen, gebeurtenissen of situaties.

Meten = Een waarde toeschrijven aan een variabele van een eenheid. Deelvraag = Een van de kernvragen waarvan het antwoord zal bijdragen aan het beantwoorden van de centrale vraag. Eenheid van observatie = Eenheid waarbij de informatie wordt verzameld. Verkennend onderzoek = Onderzoek waarbij ernaar gestreefd wordt om nieuwe inzichten in verschijnselen te verkrijgen, vragen te stellen en de verschijnselen in een nieuw licht te beoordelen. Eenheid van analyse = Individuen of groepen waarover een uitspraak wordt gedaan. Variabele = Kenmerk van een eenheid dat meetbaar is gemaakt. Hypothese = Veronderstelling over het verband tussen 2 of meerdere gebeurtenissen of concepten, die getoetst kan worden tegen de nulhypothese dat deze veronderstelling niet juist is. Ook wel alternatieve hypothese genoemd. Inductieve methode = Onderzoeksmethode waarbij een theorie wordt ontwikkeld obv het verzamelen van data door waarneming van de omgeving. Operationaliseren = Meetbaar maken van abstracte concepten. Onderzoeksvoorstel = Een document waarin je beschrijft welke vragen er gesteld en beantwoord zullen worden in het onderzoeksproject. Correlatie = De mate waarin variabelen verband met elkaar hebben. Externe variabele = Variabele die naast de onafhankelijke variabele(n) ook van invloed kan zijn op de afhankelijke variabele(n). Afhankelijke variabele = variabele die verandert bij veranderingen in andere variabelen.

Deductieve methode = Onderzoeksmethode waarbij je een bestaande theorie of bestaand model gebruikt om een hypothese te formuleren, en je een onderzoeksmethode ontwerpt om deze hypothese te toetsen. Verklarend onderzoek = Onderzoek dat zich richt op het bestuderen van een situatie of een probleem om het verband tussen verschillende variabelen te kunnen verklaren. Onafhankelijke variabele = Variabele die veranderingen veroorzaakt in 1 of meerdere afhankelijke variabele(n). Theorie = Beschrijving van een oorzaak-en-gevolgverband tussen 2 of meer variabelen, die al dan niet getest is. Indicatoren = Variabelen die direct meetbaar zijn en indirect een overkoepelende variabele meten. Gantt-diagram = Diagram dat een eenvoudige visuele voorstelling geeft van de taken of activiteiten die deel uitmaken van een project, die elk tegen de tijd worden uitgezet. Haalbaarheid = De mate waarin het mogelijk is je doel te bereiken binnen gestelde beperkingen. Centrale vraag = Bondige, open vraag die beschrijft wat onderzocht moet worden. Causaal verband = Verband tussen 2 of meer variabelen waarin de verandering (het effect) in de ene variabele wordt veroorzaakt door veranderingen in de andere variabele(n).

Hoofdstuk 3: Een literatuurstudie Kritisch literatuuroverzicht of theoretisch kader = Gedetailleerde en verantwoorde analyse van de sterke en zwakke punten van de literatuur op een bepaald gebied, die laat zien dat je p de hoogte bent van wat er al over je onderzoeksgebied bekend is. Tertiaire literatuur = Bron die bedoeld is als hulpmiddel voor het vinden van primaire en secundaire literatuur, zoals een index, samenvatting, encyclopedie of bibliografie.

Vaktijdschrif = tijdschrift dat zich richt op bedrijven en medewerkers uit een secundaire bedrijfssector, dat vaak artikelen met een praktisch karakter bevat die voor de beroepsgroep van nut zijn. Artikelen worden meestal niet door andere experts beoordeeld voordat ze worden opgenomen. Brainstormen = Methode die gebruikt kan worden om (onderzoek)ideeën te genereren en uit te werken. Deze methode jan het best met een groep worden uitgevoerd. Primair onderzoek of veldonderzoek = Onderzoek waarbij primaire data worden verzameld en geanalyseerd. Het gaat dus om data waar je zelf onderzoek voor hebt verricht. Handboek = Een publicatie die de stand van zaken in een wetenschap op een wetenschapsgebied of een deeldiscipline weergeeft. Zoekmachine = Software waarmee een index van documenten op internet wordt doorzicht, met gebruikmaking van trefwoorden en Boogle-logica. Relevantieboom = Methode om onderzoeksonderwerpen te genereren. Er wordt gestart met een breed concept van waaruit (gewoonlijk specifiekere) onderwerpen worden gegenereerd. Elk van deze onderwerpen vormt een aparte tak, van waaruit weer nieuwe takken, die nog gedetailleerder zijn, kunnen worden gegenereerd. Databank = Een digitaal bestand waarin gegevens op een gestructureerde manier zijn opgeslagen. Zoekstring = Combinatie van sleutelwoorden die wordt gebruikt bij het doorzoeken van online databanken. Boogle-logica = Systeem waarmee de verscheidenheid aan onderwerpen in een zoekopdracht kan worden gecombineerd, beperkt of uitgebreid, obv logische proposities die waar (true) of onwaar (false) kunnen zijn. Parafraseren = In eigen woorden weergeven wat iemand anders heeft geschreven of verteld. Secundaire literatuur = Latere publicatie van informatie verkregen uit primaire literatuur zoals in kranten, boeken en tijdschriften

Metazoekmachine = Zoekmachine die in meerdere zoekmachines tegelijk zoekt. Filter bubble = De situatie waarin een gebruiker belandt als bij een bezoek aan een website een websitealgoritme selectief bepaalt welke informatie die gebruiker te zien krijgt, gebaseerd op informatie over die gebruiker. Hierdoor wordt de gebruiker geïsoleerd in een eigen ideologische luchtbel. Trefwoord of zoekterm = Een woord of combinatie van woorden die kern van de onderzoeksvragen weergeeft en die als zoekopdracht wordt ingegeven in het zoekveld van een zoekmachine. Primaire literatuur = De eerste vastlegging van een bepaald werk (oorspronkelijke versie van de oorspronkelijke auteur) waaronder gepubliceerde bronnen zoals overheidsdocumenten en ongepubliceerde manuscriptbronnen, zoals brieven, memo’s en notulen van vergaderingen. Dissertatie = De gebruikelijke naam voor onderzoeksprojecten voor het verkrijgen van een doctorsgraad, geschreven voor een wetenschappelijk publiek. Class (dewey decimal) number = Een door Melvil Dewey ontwikkelde indeling die wordt gebruikt in bibliotheken. Wetenschappelijk tijdschrif = Tijdschrift waarin de artikelen meestal worden beoordeeld (refereed) door wetenschappelijke vakgenoten voordat ze worden gepubliceerd, om de kwaliteit en de geschiktheid ervan vast te stellen. Niet alle wetenschappelijke tijdschriften gebruiken echter dit beoordelingssysteem. Referentielijst/literatuurlijst = Lijst met bibliografische details van alle bronnen waarnaar rechtstreeks in de tekst wordt verwezen. Bibliografie = Alfabetische lijst van de bibliografische details voor alle relevante bronnen die geraadpleegd en gebruikt zijn, inclusief bronnen waarnaar niet rechtstreeks in de tekst wordt verwezen. Google-scholar = Een zoekmachine waarmee een groot aantal wetenschappelijke artikelen wordt doorzocht.

Hoofdstuk 4: Een onderzoeksontwerp bepalen Monomethode = Het gebruik van een enkele gegevensverzamelingsmethode en overeenkomstige analyseprocedure(s). Archiefonderzoek = Onderzoeksstrategie waarin administratieve gegevens en documenten de voornaamste bron van gegevens zijn. Experiment = Onderzoeksstrategie met de volgende kenmerken: de definitie van een hypothese; het kiezen van steekproeven van individuen van bekende populaties; het toekennen van steekproven aan verschillende experimentele voorwaarden; het invoeren van een geplande vergadering in 1 of meer variabelen; het meten van een klein aantal variabelen en het controleren van andere variabelen. Triangulatie = Het gebruik van 2 of meer onafhankelijke gegevensbronnen of methoden om gegevens te verzamelen binnen 1 onderzoek, om te controleren of de gegevens je werkelijk dat vertellen wat je denkt dat ze je vertellen. Kwantitatief onderzoek met multimethode = Gebruik van meer dan 1 kwantitatieve methode voor gegevensverzameling en corresponderende kwantitatieve analyseprocedure(s). Kwalitatief onderzoek met multimethode = Gebruik van meer dan 1 kwalitatieve methode voor gegevensverzameling en corresponderende kwantitatieve analyseprocedure(s). Methodologie = De theorie over hoe onderzoek uitgevoerd zou moeten worden, waaronder de theoretische en filosofische aannames waarom onderzoek is gebaseerd, en de implicaties daarvan op de methoden die worden gebruikt. Grounded theory = Onderzoeksstrategie waarin de theorie wordt ontwikkeld uit de gegevens dmv een reeks waarnemingen of interviews, waarbij een voornamelijk inductieve benadering wordt gevolgd. Subject- of deelnemersvertekening of -bias = Vertekening die kan ontstaan als deelnemers aan een onderzoek onnauwkeurige antwoorden geven om de resultaten van het onderzoek te vervormen.

Casestudy = Onderzoeksstrategie waarbij empirisch een bepaald verschijnsel van deze tijd binnen de context van de dagelijkse praktijk wordt onderzocht, met gebruikmaking van verschillende bewijsbronnen Epistemologie = Een tak van de filosofie die de aard van kennis onderzoekt en die gaat over de vraag wat aanvaardbare kennis is in een bepaald studiegebied. Subject- of deelnemersfout = Fout die kan ontstaan als deelnemers aan een onderzoek in situaties bestudeerd worden die niet in overeenstemming zijn met hun normale gedragspatronen, waardoor afwijkende antwoorden gegeven kunnen worden. Etnografie = Onderzoeksstrategie die gericht is op het beschrijven en interpreteren van de sociale wereld dmv een onderzoek uit de eerste hand. Generalisatie = Het afleiden van breder toepasbare veronderstellingen obv deductie uit specifieke cases, en op basis hiervan een uitspraak kunnen doen over een grote populatie. Multimethode = Gebruik van meer dan 1 gegevensverzamelingsmethode en overeenkomstige analyseprocedure(s). Surveyonderzoek = Onderzoeksstrategie waarbij op gestructureerde wijze gegevens van een vrij grote populatie worden verzameld. Bij een surveyonderzoek wordt vaak een enquête (of vragenlijst) gebruikt voor het verzamelen van data, maar een survey omvat ook andere methoden, zoals gestructureerde interviews. Gemengdemethodebenadering = De algemene term voor het gebruik van zowel kwantitatieve als kwalitatieve methode en procedures voor het verzamelen en analyseren van gegevens in een onderzoeksontwerp. Paradigma = Het fundamentele levensbeeld dat ten grondslag ligt aan het onderzoeken en dat hier richting aan geeft, niet alleen wat betreft de keuze van de te gebruiken methoden, maar ook op ontologisch en epistemologisch fundamentele manieren. Waarnemersfout = Systematische fout die door waarnemers wordt gemaakt, bijvoorbeeld tgv vermoeidheid. Reductionisme = Het idee dat problemen als geheel beter begrepen kunnen worden als ze tot de eenvoudigst mogelijke elementen zijn gereduceerd.

Ontologie = Een tak van de filosofie die zich bezighoudt met de aard van sociale verschijnselen als eenheden. Zie ook objectivisme, pragmatisme, subjectivisme. Action research = Een onderzoeksstrategie waarbij men zich bezighoudt met het managen van een verandering en waarbij de mensen uit de praktijk en de onderzoekers nauw met elkaar samenwerken. De uitkomsten die uit actieonderzoek voortvloeien zijn ook relevant in een andere context.

Hoofdstuk 5: Toegang tot respondenten, data en onderzoeksethiek Gewenning = Situatie waarbij in waarnemend onderzoek de geobserveerde personen gewend raken aan het waarnemingsproces, zodat ze dit als vanzelfsprekend gaan beschouwen. Dit is een poging om het waarnemereffect of de reactiviteit weg te nemen. Reactiviteit = De reactie van de kant van degene die wordt onderzocht, op de onderzoeker en zijn of haar onderzoeksinstrumenten. Intern of participerend onderzoeker = Persoon die onderzoek verricht binnen een bedrijf waar hij of zij werkzaam is. Zie ook cognitieve toegang, externe onderzoeker. Geïnformeerde toestemming = Positie die wordt verkregen als de toekomstige deelnemers volledig zijn geïnformeerd over de aard, het doel en het gebruik van het onderzoek dat zal worden uitgevoerd, en hun rol daarin, en waarbij de toestemming om deel te nemen vrijwillig is gegeven. Sociale norm = Het soort gedrag waaraan een persoon zich in een bepaalde situatie moet houden. Onderzoeksethiek = De gepastheid van het gedrag van de onderzoeker mbt de rechten van degenen die het onderwerp van een onderzoeksproject worden, of die de effecten daarvan ondervinden. Zie ook ethische code, ethische commissie, privacy. Toestemmingsformulier = Een schriftelijke overeenkomst die door beide partijen is ondertekend en waarbij de deelnemer instemt met deelname aan het onderzoek en toestemming geeft voor het gebruik van gegevens op de omschreven manieren.

Cognitieve toegang = Het proces van toegang van toekomstige deelnemers verkrijgen. Dit houdt in dat de deelnemers erin toestemmen om geïnterviewd of geobserveerd te worden, binnen overeengekomen grenzen. Nettiquette = Algemene richtlijn voor gedrag op internet, zoals het niet versturen van spam. Debriefing = Hat achteraf geven van een verklaring aan de deelnemers over een onderzoeksproject en het doel daarvan als er in het geheim is geobserveerd. Persoonsgegevens = Gegevenscategorie, die wettelijk gedefinieerd is, voor geïdentificeerde of identificeerbare personen.

Hoofdstuk 6: Secundaire data gebruiken Secundaire data met meervoudige bronnen = Secundaire data die worden gevormd door 2 of meer dataverzamelingen te combineren voordat de data voor onderzoek worden gebruikt. Deze dataverzamelingen kunnen geheel gebaseerd zijn op documentaire data of op enquêtegegevens, of kunnen een combinatie van beide zijn. Doorlopende en regelmatige enquêtes = Enquêtes, uitgezonderd de tellingen, die in de loop van de tijd worden herhaald. Telling = Het verzamelen en analyseren van data van elke mogelijke case of groepslid van een populatie. Archiefonderzoek = Onderzoek dat vrijwel uitsluitend op documentaire secundaire data is gebaseerd, en zich kan richten op zowel historische als recente documenten. Documentaire secundaire data = Geschreven documenten zoals notities, notulen van vergaderingen, agenda’s, administratieve en officiële documenten en verslagen voor aandeelhouders, evenals nietschriftelijke documenten, zoals geluids- en video-opnamen, foto’s en televisieprogramma’s. Documentaire data zijn zowel fysiek als digitaal beschikbaar. Opzettelijke vervorming = Een vorm van vertekening die voorkomt als data opzettelijk onnauwkeurig worden vastgelegd. Dit komt het meeste voor bij secundaire databronnen zoals bedrijfsdocumenten.

Bereik = De mate waarin een dataverzameling de populatie bestrijkt = Het verschil tussen de hoogste en de laagste waarde van een variabele Secundaire data = Data die voor een onderzoeksproject worden gebruikt, die oorspronkelijk voor een ander doel waren verzameld. Ad-hoc enquête = Eenmalige enquête die specifiek voor een bepaalde situatie wordt opgesteld. Tijdreeks = reeks waarden van kwantificeerbare data die voor 1 enkele variabele in de loop van de tijd zijn geregistreerd, meestal op regelmatige intervallen. Secundaire enquêtedata = Data die dmv enquêtes zijn verzameld, bijvoorbeeld mbv een vragenlijst, die al eerder voor een ander doel zijn geanalyseerd. Longitudinaal onderzoek = Onderzoek waarbij waarnemingen of metingen op een aantal achtereenvolgende tijdstippen worden herhaald. Cohortstudie = Onderzoek waarin data van dezelfde cases in de loop van de tijd worden verzameld als een reeks momentopnamen.

Hoofdstuk 7: Steekproeven trekken Niet-geïnformeerde respons = De neiging van respondenten om antwoorden te raden doordat ze over onvoldoende kennis of ervaring beschikken om te kunnen antwoorden. Steekproefkader = De complete lijst met alle cases in de populatie. Online panel = Een database van mensen die zich ingeschreven hebben om online, telefonisch of fysiek aanwezig mee te kunnend oen aan onderzoeken. Dataverzadiging = De fase waarin nieuwe data worden verzameld weinig tot geen nieuwe inzichten meer bieden.

Generaliseren = Het toepassen van de resultaten van een onderzoek obv een steekproef op de populatie of op andere situaties. Statistische inferentie = Het proces van statistisch analyseren van gegevens uit een steekproef om conclusies te trekken over een populatie. Representatieve steekproef = Een steekproef die een exacte afspiegeling vormt van de populatie op relevante criteria. Quotasteekproef = Een selecte steekproefmethode waarbij ervoor gezorgd wordt dat de steekproef bepaalde kenmerken vertoont van de populatie die door de onderzoeker zijn gekozen. Case = Individueel element of lid van een groep binnen een steekproef of populatie zoals een medewerker. =Individuele eenheid waarvoor gegevens zijn verzameld. Totale responspercentage = Het totale aantal respondenten dat daadwerkelijk aan het onderzoek deelneemt gedeeld door het totale aantal respondenten in de steekproef na uitsluiting van respondenten die niet voor deelname in aanmerking komen. Steekproef = Een selectie van de cases uit de populatie waarvan de onderzoeker gegevens wil verzamelen en analyseren. Systematische steekproef = Aselecte steekproefmethode waarbij het eerste punt van de steekproef willekeurig wordt gekozen, en de cases dan op regelmatige intervallen worden gekozen. Non-respons = Het deel van de steekproef waarvan geen data verzameld konden worden. Sneeuwbalsteekproef = Een selecte steekproefmethode waarbij informatie die gegeven wordt door de eerste respondenten die worden gevonden, wordt gebruikte om nieuwe respondenten te vinden. Respons = Het deel van de steekproef dat meedoet aan het onderzoek, waarbij de uiteindelijke respons bestaat uit respondenten die bruikbare gegevens hebben opgeleverd en in de dataanalyse worden betrokken. Steekproefkaderfout = De mate waarin een steekproefkader niet overeenkomt met de populatie.

Selecte steekproefrekking = Steekproefmethode waarbij de kans dat een bepaalde case uit de populatie gekozen wordt, voor elke case onbekend en mogelijk niet gelijk is. Aselecte steekproefrekking = Steekproefmethode waarbij de kans dat een bepaalde case uit de populatie gekozen wordt, voor elke case bekend is en niet gelijk is aan 0. Gestratificeerde aselecte steekproef = Aselecte steekproefmethode waarbij de populatie wordt verdeeld in 2 of meer relevante strata en waarbij een aselecte steekproef (systematisch of enkelvoudig) uit elk van de strata wordt getrokken. Wet der grote getallen = Statistici hebben bewezen dat hoe groter de absolute steekproefomvang is, des te dichter de verdeling van de te toetsen grootheid in de steekproef die van de verdeling in de populatie benadert (bijvoorbeeld een normale verdeling), en daardoor des te betrouwbaarder de meting uit de steekproef is. Gemakssteekproef = Selecte steekproefmethode waarin cases alleen worden gekozen...


Similar Free PDFs