Het oog anatomie PDF

Title Het oog anatomie
Author Diana Garcia Casanova
Course Coördinatie
Institution Karel de Grote Hogeschool
Pages 13
File Size 883 KB
File Type PDF
Total Downloads 34
Total Views 135

Summary

Download Het oog anatomie PDF


Description

Samenvatting is gebaseerd op de doelstellingen (°)

Zien Zichtbaar licht = het gedeelte van het elektromagnetisch spectrum dat door de mens kan worden gezien. Plato, Newton, Huygens en Roemer hebben een bijdrage geleverd in het ontrafelen van “licht”: 

  

Platon: ogen “schoten” deeltjes naar de omgeving. Als ze voorwerpen raakten zag je het voorwerp, raakte de deeltjes geen voorwerpen dan zag je ze niet.  geen experimentele onderzoek! Newton: invallend wit licht op een prisma wordt in een waaier van kleuren opgesplitst. Waaier terug samen voegen geeft opnieuw wit licht. Huygens: licht is een golf Roemer: berekende de lichtsnelheid. 299 792 458 m/s = 300 000 km/s en geldt enkel in vacuüm.

Licht kan door voorwerpen gaan, kan afbuigen of terugkaatsen of geabsorbeerd worden. De regenboog 7 kleuren hebben we te danken aan Newton. 7 = heilig getal oranje en indigo  ‘bedacht’ door Newton. 90% van het invallende licht op het oog wordt afgeremd door het hoornvlies, de lens en het glasachtig lichaam. Toch is de mens in staat om een scherp beeld te vormen van de omgeving.

Nota: van heel het elektromagnetisch spectrum kunnen we enkel het zichtbaar licht zien. Bepaalde diersoorten kunnen infra rood en ultra violet wel zien, naar gelang de aanpassing van het dier.

Functies gezichtszin bij de mens Gezichtszin speelt een belangrijke rol bij de integratie van het individu in een sociale context. Visuele waarneming  levert informatie ( doe gecombineerd wordt met de vroegere ervaringen  waarop de mens reageert. Reactie kan leiden tot:  

Toenadering (benaderen, aanraken, vastnemen …) Afwenden en verwijderen

Een gestoorde visuele perceptie zal in zekere mate een isolement van de persoon tot gevolg hebben in de maatschappij.

° de uitwendige en inwendige bouw van het oog beschrijven + ° de verschillende onderdelen van het oog aanduiden op een figuur info komt uit Anatomie en Fysiologie p374Uitwendig  

 



bolvormig, diameter +/- 2,5 cm, wegen +/8 gram Oogkas: oogbol, extrinsieke oogspieren, traanklieren, hersenzenuwen en bloedvaten waarmee het oog en aangrenzende gedeelten van de oogkas en het gelaat zijn verbonden. Vetweefsel: beschermd en isoleert het oog Wenkbrauwen , oogleden en wimpers ter bescherming Traanklier = bevochtigen, afvoerbuis =

 afvoeren van tranen. Spieren in oogkas: rechte spieren (4)  buiten/ binnen en boven/ onder beweging. Schuine spieren (2)  katrolspier + sikkelspier voor de draaibewegingen.

Inwendig Oogbol: hol, binnenkant in 2 ruimten verdeeld. Achterste oogholte (grootste) = glasachtig lichaam  gelatineachtige glasvocht  Voorste oogholte (kleinste) o Voorste oogkamer o Achterste voorkamer 

Vorm: gedeeltelijk gestabiliseerd door het glasachtig lichaam en het kamervocht (= heldere vocht van in de voorste oogholte) + verzorgt de voeding van het hoornvlies en de lens. Wand: 3 lagen   

Hoornvlies en de harde oogvlies (buitenste ) Vaatvlies, straalvormige lichaam en iris (middelste) Netvlies (binnenste)

Blinde vlek: begin van de netvlies. Heeft geen lichtgevoelige cellen of andere onderdelen van de netvlies. Gele vlek: gebied aan de achterkant van het netvlies waar zich grotendeels kegeltjes in de lichtgevoelige laag bevinden. In het centrum: fovea = het centrum van de kleurwaarneming en de plaats waar het gezichtsvermogen het scherpste is. Harde oogrok : zorgt voor de stevigheid van het oog, het bestaat uit stevig bind weefsel Lens: zit achter de hoornvlies en wordt op zijn plaats gehouden door de lensbandjes die vanaf het straalvormig lichaam van het vaatvlies naar de lens lopen. Functie: scherpstellen van het visuele beeld op de lichtgevoelige cellen. Is omgeven door het vocht van de voorste en achterste oogkamer. Dit vocht circuleert in de ruimte tussen de ooglens en het hoornvlies (vooraan) én de lens en het glasachtig lichaam (achteraan).  de ooglens is biconvex (= aan beide zijde bol), vertoont een gelaagde opbouw en is vervormbaar. De lenskern = bolrond waarrond zich de biconvexe zone ontwikkelt. Het lensoppervlak bestaat uit vlakke cellen die als puzzelstukjes in elkaar grijpen. Lens werd wit nadat het werd gekookt  aanwezigheid van eiwitten  denatureren van eiwitten (afbreken van eiwitten)  Lens kan je uitpellen nadat het gekookt is en dan kom je tot aan een pareltje  pareltje is geëvolueerd, was vroeger de primitieve rol ronde lenzen, maar is nu bol rond.

° de functies van wenkbrauwen, oogleden, wimpers en traanvocht opsommen  





Wenkbrauwen: beletten het afvloeien van waterdruppels en transpiratievocht in het oog. Door de haarinplanting van de wenkbrauwen vloeit alle vocht lateraal af. Oogleden: bestaan uit een bovenste en onderste ooglid met oogharen of wimpers aan de voorranden. Zij zijn versterkt door bindweefselplaten, verschillen in grootte en vertonen spiertjes waardoor het openen en sluiten mogelijk wordt. Wimpers: blijven soepel door de continue productie van ‘smeer’ in de talgkliertjes (Meibomklieren). Wimpers verhinderen dat waterdruppels en stofdeeltjes om de oogbol te raken. Traanvocht: vloeit als een waterfilm over de oogbol in de richting van de neus. Daar vloeit het vocht weg via de traanheuvel in een traanbuisje en verlaat het lichaam via de neus. Het verwijdert meteen ook stofdeeltjes op de oogbol en de bacteriën en schimmels die hierop terecht komen.

° de bouw van het harde oogvlies, het vaatvlies en het netvlies beschrijven 1. Een buitenste laag met de hoornvlies en de harde oogvlies:  Bouw oogvlies: laag dicht, vezelig bindweefsel (collageen en elastische vezels). Dikst = achterkant oog, dunst = voorkant. o Aanhechtingspunt van de 6 extrinsieke oogspieren  Hoornvlies: gaat over in de harde oogvlies, maar de collage vezels zijn georganiseerd tot een reeks lagen waardoor het licht ongehinderd kan passeren. o geen bloedvaten, de epitheelcellen nemen voedingsstoffen en zuurstof op uit het traanvocht. o Verwondingen hieraan moeten onmiddellijk worden behandeld  herstelt zich tot op een zekere hoogte. o Litteken  hoornvliestransplantatie o Vochtig = helder als glas. Uitdroging = dof o Sterke kromming  Functie oogvlies: geeft mechanische ondersteuning en enige mate van fysieke bescherming, dient als aanhechtingsplaats voor extrinsieke oogspieren en speelt een rol bij het scherpstellen.  Verklaring witte kleur: de kleine netwerk aan bloedvaten vervoeren niet genoeg bloed om de harde oogvlies te kleuren, hierdoor is de witte kleur van de collageen vezels zichtbaar. 2. De vaatvlies,  Bouw: bestaat uit een sterk doorbloed weefsel waardoor een donkere kamer gecreëerd wordt. Het vaatvlies vertoont een afwijkende pigmentatie naar de voorste zone toe en wordt als iris of regenboogvlies getypeerd. Het is er onderbroken waardoor een pupil of kijkgaatje ontstaat. Het haarvatennetwerk is onderbroken op één bepaalde plaats, nl. waar de gele vlek gesitueerd wordt.  Binnenzijde  straallichaam dat met lensbandjes verbonden is aan lenskapsel.  Functie: doorlaten van bloed – en lymfevaten die de weefsels van het oog van voedingsstoffen en zuurstof voorzien, het reguleren van de hoeveelheid licht die het

oog binnenkomt, het afgeven en reabsorberen van het kamervocht en het reguleren van de vorm van de ooglens. 3. Netvlies:  Bouw: de binnenbekleding van de oogbolwand vormt vanaf het straallichaam. Het bestaat uit een dunne, buitenste pigmentlaag (= gepigmenteerde gedeelte) en een dikke binnenste laag, het zogenaamde neurale gedeelte. o Gepigmenteerde gedeelte: absorbeert licht dat neurale deel passeert  voorkomt terugkaatsen van licht en het ontstaan van visuele ‘echo’s’ . Loopt over het straallichaam en de iris o Neurale gedeelte: bevat de lichtgevoelige cellen die op het licht reageren, ondersteunende cellen en neuronen die visuele informatie voorlopig verwerken en integreren en bloedvaten die de weefsels die de achterste oogholte bekleden van zuurstof en voedingsstoffen voorzien. Het neurale gedeelte bevat 2 typen fotoreceptoren: staafjes en kegeltjes.  Staafjes en kegeltjes: spreiding verschilt o Gele vlek: = waar de lichtstralen loodrecht door de pupil op het netvlies invallen. Centrale groeve = fovea  waar de beeldvorming uitstekend is o Blinde vlek: geen enkele fotoreceptoren aanwezig. Hier komen de axonen van alle ganglioncellen uit het oog samen en daar ontstaat de oogzenuw.

° het verschil tussen staafjes en kegeltjes in functie en bouw aangeven 







Staafjes: o er kan geen onderscheid worden gemaakt tussen kleuren.  vormen en grijswaarden onderscheiden o Het zijn zeer lichtgevoelige zintuigcellen waarmee we in slecht verlichte ruimten kunnen zien. o Minder aanwezig o Geen in blinde en enkele in gele vlek Kegeltjes: o Kleuren zien o 3 verschillen types ( groen, rood en blauw) door verschillende combinaties te prikkelen kunnen we andere kleuren zien. Alle 3 geprikkeld  wit licht o Scherpere, heldere beelden zien  hebben meer licht nodig dan staafjes o Geen in blinde vlek, wel aanwezig in de gele vlek. Gele vlek o Plaats waar de lichtstralen loodrecht door de pupil op het netvlies invallen o Centrale groeve of fovea waar beeldvorming uitstekend is. = hoogste concentratie aan kegeltjes aanwezig. Blinde vlek: o geen enkele fotoreceptoren aanwezig o axonen van alle ganglioncellen uit het oog komen hier samen en er ontstaat de oogzenuw.

Bouw: basisvorm = bipolaire cellen met een duidelijke celkern die vervat ligt in het binnenste segment. in de buitenste segmenten liggen lichtgevoelige pigmenten (fotopigmeten). Staafjes: staafvormige cellen die veel fotopigment bevatten en dus heel gevoelig aan belichting. Kegeltjes: kegelvormig buitensegment en dragen weinig fotopigment  nood aan veel licht op geactiveerd te worden.

° uitleggen wat “accommoderen of accommodatie” betekent Accommoderen is het proces waarbij een beeld op de retina (netvlies) wordt scherp gesteld door de vorm van de lens te veranderen. Tijdens het accommoderen wordt de lens boller (beeld van nabij scherp te stellen op de retina) of platter (beeld van veraf scherp te stellen op de retina).

° uitleggen hoe het gezichtszintuig werkt (beeldvormende componenten en brekende delen) Beeldvormende componenten: gezichtsveld van de mens = 210°, waarvan 100° overlappingsgebied is.  met beide ogen focussen op eenzelfde voorwerp en hiervan de afstand en diepte inschatten.  basis van een binoculair of stereoscopisch zicht. Door de pupilreflex is de hoeveelheid invallend licht regelbaar. Een radiale spier en een kringspier van de iris regelen de ‘opening ‘ van de pupil. Dit heeft ook een effect op de focusdiepte en bijgevolg ook op de beeldscherpte. Het voorkomt verblinding bij extreme lichtinval en belemmert het zicht niet meteen bij een zwakke verlichting. ! bij prooidieren spreken we van een panoramisch zicht. Extra uitleg nodig????

Brekende delen: fysische beeldvorming 1. Het hoornvlies vertoont de sterkste kromming en veroorzaakt de sterkste breking van invallende lichtstralen. 2. De voorste oogkamer met waterig vocht draagt weinig bij tot de breking. 3. De lens levert een grote bijdrage aan de breking van lichtstralen én kan een specifieke stand innemen dankzij het lenskapsel en het straallichaam! Hoe dichter het voorwerp bij de lens, hoe sterker de kromming van de lens , dus hoe groter de breking van het licht. Aanpassing van de kromming van de lens noemt men accommodatie. 4. Het glasachtig lichaam met waterig vocht veroorzaakt vooral door zijn relatief groot volume enige breking Pupilwerking: In fel licht wordt de pupil kleiner, in het donker wordt ze groter. De pupil regelt op deze manier de hoeveelheid licht die het oog binnen kan komen.

Zelfde werking als camera

Noodzaak van accommodatie De brandpuntsafstand is de afstand tussen de lens /lenscentrum en het punt waar de lichtstralen na de breking samenkomen op een punt op de hoofdas van een bolle lens. De stralen gaan verder uit elkaar en vormen op een oppervlak een beeld dat ontstaat uit beeldpunten. Het beeld is omgekeerd en verkleind. Bij evenwijdig invallende lichtstralen op een bolle lens is het beeld reëel. Voorwerp veraf  accommodatiespier ontspannen en lensbandjes aangetrokken, ze trekken de lens een beetje op en maker ze platter  er is geen accommodatie. Voorwerp dichtbij  accommodatiespier gespannen tot een kleinere cirkel, de lensbandjes hangen slap, de lens trekt samen tot ze meer bolvormig wordt. Als de lens het meest bol staat spreken we van een volledige accommodatie. Aan het accommodatievermogen is er echter een grens.

Nabijheidspunt: het punt het dichtst bij het oog waarbij het oog door maximaal te accommoderen toch een scherp beeld op het netvlies kan vormen. Bij het normale oog van een tiener ligt dit ongeveer op 15 cm van het oog. Vertepunt: is het verste punt waarop een voorwerp zich mag bevinden opdat het oog zonder accommodatie een scherp beeld op het netvlies kan vormen. Het vertepunt van een normaal oog ligt op oneindig. Brekingssterkte van het oog wordt uitgedrukt in een eenheid, de dioptrie (brekingssterkte van de lens). Deze wordt bepaald door de verhouding : dioptrie = 1/ brandpuntsafstand (f), dus 1/f.

Fysiologische beeldvorming: Fotoreceptoren zijn lichtgevoelig en zetten als enigste lichtprikkels om in impulsen die naar de hersenen geleid worden. Gele vlek (ligt ter hoogte van de hoofdas)  uitsluitend fotoreceptoren, scherpe beeldvorming vindt hier plaats. Verschillende aspecten om voorwerpen te definiëren: 1. 2. 3. 4.

Kleur (door frequentie van de lichtstralen) Vorm (door lokalisatie van het voorwerp)  grootte, textuur, gewicht … Diepte – afstand (door stereoscopisch zien)  positie in de ruimte Beweging: lokalisatie ifv tijd (bewegingsrichting, - snelheid)

 de hersenen verwerken deze informatie tot één visueel geheel.

Traject van de impulsen in de oogzenuw tot in de hersenen Informatie van beide ogen gaan naar een verschillend gebied in de visuele cortex. + beide oogzenuwen kruisen gedeeltelijk  rechterdeel van het netvlies van elk oog is verbonden met de rechter zijde, en andersom. 2 ogen zicht is belangrijk en speelt een rol in de driedimensionale waarneming. De interpretatie van de gewaarwordingen in de hersenen wordt gekoppeld aan andere hersengebieden. Zo zal de voorkennis, de emotionele toestand, het geheugen en het beoordelingsvermogen een rol spelen in de betekenis die aan een beeld gegeven wordt. In detail: (lezen) Het netvlies bestaat uit een laag lichtgevoelige cellen; de staafjes en de kegeltjes. De staafjes zijn veel gevoeliger voor licht dan de kegeltjes. De drie soorten kegeltjes zijn elk gevoelig voor een ander bereik van golflengtes van het licht en zijn nodig voor het zien van kleuren. Deze fotoreceptoren zetten lichtinformatie om in elektrische signalen. Die worden vervolgens via bipolaire cellen doorgegeven aan ganglioncellen. De ganglioncellen sturen signalen door naar de hersenen, waar ze binnenkomen in de primaire visuele cortex. Het signaal van één kegeltje of staafje gaat echter niet rechtstreeks naar de hersenen, maar de informatie van meerdere fotoreceptoren wordt samengevat. Een ganglioncel krijgt informatie van meerdere fotoreceptoren, vat deze informatie samen en stuurt het door naar de primaire visuele cortex. Elke cel heeft dus een stukje van het netvlies waarvan ze informatie krijgt. Dit wordt het receptieve veld van een ganglioncel genoemd en omvat alle fotoreceptoren waarvan deze ganglioncel informatie krijgt. Cellen in de primaire visuele cortexkrijgen weer informatie van meerdere ganglioncellen.

Synthese van het zien 1. zuiver optisch : door brekende media komt een scherpe projectie van het voorwerp op het netvlies. 2. de lichtprikkels veroorzaken impulsen die via oogzenuwen naar de hersenen geleid worden én waarbij het bestaan van het optisch chiasma de positie van het voorwerp in de ruimte mee bepaalt . 3. de integratie van de impulsen in de visuele cortex .  “Met de ogen kijken we, maar met de hersenen zien we !!!

Bijzonderheden, afwijkingen en gebreken aan het oog Nawerking van het beeld Het beeld dat op je netvlies valt, werkt nog een tijdje na. Het kan dus dat je nog dingen ziet waar je niet meer naar kijkt.  staafjes en kegeltjes nieuw pigment aanmaken  even niet prikkelbaar. Nawerkingstijd van 1/10s Positieve nawerking: in de hersenen wordt geen nieuw beeld waargenomen en het vorig beeld blijft nawerken.  principe van tekenfilm: vele beelden worden heel snel na elkaar geprojecteerd. Hersenen interpreteren dit als vloeiende beweging. Negatieve nawerking: overprikkeling van staafjes en kegeltjes door bv lang in een brandende lamp te kijken  zwarte vlek als nabeeld. Staafjes en kegeltjes kunnen dan tijdelijk niet geprikkeld worden omdat ze te sterk werden belicht  ‘vermoeid’ en minder gevoelig. Hetzelfde doet zich voor wanneer je lange tijd naar een rood, blauw of groen beeld kijkt. Het nabeeld dat je krijgt is dan in de tegenovergestelde kleur. rood-cyaanblauw blauw-geel groen-magenta

Optische illusie of gezichtsbedrog De informatie die de hersenen bereikt is altijd “relatieve” informatie, nl. objectief en absoluut waarnemen is bijzonder moeilijk. Ieder bezit een ‘kader’ waarbinnen de informatie geïnterpreteerd wordt of waaraan de informatie “gerelateerd” wordt.

Oogafwijkingen Brekingsfouten door afwijkingen ter hoogte van: 

het ongelijke oppervlak van het hoornvlies (= ovaal  zicht wordt onscherp)  astigmatisme Hoe oplossen? Correctie gebeurt door het inbouwen van een cilindertje in een brilglas.



te lange oogas / te platte oogbol  bijziendheid = myopie Het vertepunt van een bijziend oog ligt niet op oneindig, maar veel dichter bij het oog.  alle voorwerpen die ver gelegen zijn niet scherp gezien worden. Het scherpe beeld valt dan voor het netvlies. Hoe oplossen? Correctie gebeurt door een holle lens te gebruiken/plaatsen waardoor de lichtstralen terug uit elkaar gaan achter de holle lens en het scherpe beeld dan verschuift en op het netvlies valt. (als je de bol zou samendrukken, komt het beeld toch op het netvlies  niet praktisch ) Andere optie: lens wordt zelf boller = accommodatie



te korte oogas / te hoge oogbol  verziendheid = hypermetropie Het nabijheidspunt van een verziend oog ligt veel verder dan 15 cm van het oog. Het oog moet ook accommoderen om een verafgelegen voorwerp scherp te kunnen zien. Het scherpe beeld van dichtbij gelegen voorwerpen valt achter het netvlies. Hoe oplossen? Correctie gebeurt door een bolle lens waardoor de lichtstralen scherper gebroken worden. Op die manier valt het scherpe beeld terug op het netvlies.

Andere optie: lens wordt zelf platter = accommodatie 

wijzigingen in de lenskern door ouderdom  ouderdomsverziendheid = presbyopie

Andere afwijkingen 

kleurenzichtstoornissen-kleurenzienstoornis = verminderde gevoeligheid voor een bepaalde kleur (aangeboren of verworven) Een bekende vorm is de rood-groenkleurenblindheid/-slechtziendheid (= Daltonisme) welke typisch is bij jongens o.w.v. de erfelijke factor op het Ychromosoom. Personen met deze aandoening kunnen het verschil niet zien tussen rood en groen.

! alleen de mens en primaten onderscheiden kleuren 

nachtblindheid = verschijnsel waarbij men bijna niets tot niets kan zien in het donker. Dit komt omdat de lichtgevoelige staafjes in het netvlies niet goed werken. Oorzaken mogelijk:  erfelijk  Glaucoom, staar, aandoeningen van de oogzenuw of een onbehandelde bijziendheid  Er is een gestoorde donkeradaptatie door chronisch gebrek aan vitamine A (ondervoeding)

° de bouw van een facetoog beschrijven + ° de verschillende onderdelen van een facetoog op een figuur aanduiden en herkennen Facetogen , samengestelde ogen of complexogen  talrijke zintuigcellen voorkomen, elk met hun eigen dioptrisch apparaat. Facet = 6hoek = ommatidium !!

Uitwendig het oogoppervlak bestaat uit vele zeshoekige deeltjes (facett...


Similar Free PDFs