Title | Ontwikkeling van Freud Piaget Erikson en Kohlberg |
---|---|
Author | Bridhe Van Ranst |
Course | Kinderen begeleiden in ontwikkeling 1 |
Institution | Arteveldehogeschool |
Pages | 4 |
File Size | 113.8 KB |
File Type | |
Total Downloads | 21 |
Total Views | 132 |
Opvattingen van Erikson/Freud/Kohlberg/Piaget...
De identiteitsontwikkeling van Erikson Ontwikkeling als vervulling van taken LEEFTIJD
KERNCONFLICT
Baby
Vertrouwen - Wantrouwen
Peuter
Autonomie – Schaamte en twijfel
Kleuter
Initiatief - Schuldgevoel
Lager Schoolkind
Competentie Minderwaardigheid
Puber
Identiteit - Rolverwarring
Volwassene Oudere
1. Intimiteit – Isolement 2. Stagnatie - Generativiteit Zelfaanvaarding - Wanhoop
KENMERKEN De baby heeft veel liefde nodig om een goed en veilig gevoel te krijgen. Hij is biologisch onmachtig en hulpeloos. De peuter wil veel dingen zelf leren doen maar hij zal merken dat hij hulp zal nodig hebben. Meer beheersing, koppigheid, nieuwsgierigheid, … De kleuter zijn vaardigheden nemen toe en zijn ondernemingszin zal groeien maar er is een geringe houding tegenover zijn initiatief er ontstaat een geweten. Het lager schoolkind kan en wil al veel meer dingen goed doen, maar hij zal altijd twijfelen of het wel goed genoeg gedaan is. hij hecht meer belang aan herkenning. De puber gaat op zoek naar zichzelf en wil zichzelf ontdekken. Als dit niet direct lukt ontstaat er een identiteitscrisis. Fysieke en seksuele rijping. 1. Je moet jezelf kennen om een relatie te kunnen aangaan. 2. Voortplanting t.o.v. alleen leven Een oudere vraat zich af of het leven zin heeft gehad.
De cognitieve/denk ontwikkeling van Piaget
LEEFTIJD
Baby 0 – 18 maanden
STADIUM / FASE Senso-motorisch stadium
Peuter – kleuter 18 maanden – 6 jaar Lager schoolkind 6 – 12 jaar
Pre-operationeel stadium
Puber 12 jaar - …
Formeel-operationeel stadium
Concreet-operationeel stadium
KENMERKEN Het denken voltrekt zich in de vorm van uiterlijke handelingen zoals: grijpen, reiken, rammelen en kijken. Het kind gaat egocentrisch denken. Ze gaan logische relaties maken. Het denken wordt een ‘operatie’ en het kind kan terug redeneren naar een uitgangspunt. De kinderen verwerven conservatie = inzien dat bepaalde eigenschappen onveranderd blijven ondanks een transformatie van het object. Voorbeeld: lang smal glas en laag breed glas zelfde hoeveelheid Het vermogen om abstract en hypothetisch te gaan denken wordt hier ontwikkeld. Het denken wordt systematisch.
In de visie van Piaget is de ontwikkeling van de mens ‘af’ in het formeel-operationeels stadium.
De morele ontwikkeling van Kohlberg LEEFTIJD
STADIUM / FASE
KENMERKEN
Baby – peuter – kleuter – helft lagere schoolkind 0 – 9 jaar
Pre-conventioneel stadium
Helft lager schoolkind – puber
Conventioneel stadium
Adolescentie volwassenheid
Post-conventioneel stadium
Het primitief moreel besef ontstaat. Men wil straf vermijden en beloningen krijgen. Ze denken nog steeds egocentrisch want ze kunnen zich nog niet verplaatsen in de denkwereld van anderen. Het kind leert waarden en normen kennen in de directe omgeving en in sociale systemen (rechtbank, gevangenis,…). Ze weten wat mag en wat niet mag. Ze kennen de prioriteiten van de algemene menselijke waarden en normen. Er wordt meer gericht op abstracte morele principes en sociale principes en ethische regels. Voorbeeld: Jan negeert 3 rode stoplichten omdat hij zijn hoogzwangere vrouw zo snel mogelijk naar het ziekenhuis wil brengen.
KRITIEK OP HET STADIUMDENKEN VAN PIAGET EN KOHLBERG? o Het accent ligt te veel op de beperkingen van de kinderen. o Te onderzoeksvragen zijn te volwassen. o De opdrachten die de kinderen moesten doen tijdens het onderzoek waren te ongewoon en vreemd. o Er worden te veel andere groepen uitgesloten bij deze theorie te algemeen.
De psychoseksuele ontwikkeling van Freud
LEEFTIJD
Baby
STADIUM / FASE Orale fase
Peuter
Anale fase
Kleuter
Fallische (clitorische) fase
Lager schoolkind
Latentie fase
Puber
Genitale fase
KENMERKEN De baby steekt alles in de mond om het zo te ontdekken. De sluitspier wordt ontwikkeld de peuter wordt zindelijk en ervaart een aangenaam gevoel bij de ontlasting. Jongens: Oedipuscomplex en castratieangst De jongen wordt op de moeder verliefd en ziet de vader als rivaal. Dit wordt opgelost door de jongen die op de vader wil lijken = identificatie. Meisjes: Electracomplex en penisnijd het idee dat ze geen penis hebben lijdt tot castratiefantasieën. De moeder wordt als model bewonderd maar ook gehaat. De vader wordt aanbeden. Dit wordt opgelost door identificatie met de moeder. Seksuele driften zijn sluimerend aanwezig. Het kind kan zich daardoor beter opstellen voor het schoolse leven. Het heeft een grote drang om te weten en wil zakelijke belangstelling. De genitaliën zijn het centrum van lustbeleving. Er is seksuele rijping en er is exploratiedrang en nieuwsgierigheid....