samenvatting bijzondere huisdieren 2021 PDF

Title samenvatting bijzondere huisdieren 2021
Course Marketing en verkoop
Institution Thomas More
Pages 94
File Size 2.9 MB
File Type PDF
Total Downloads 108
Total Views 134

Summary

Samenvatting bijzondere huisdieren
Vogels, vissen, terraria (andy verhelst)...


Description



* TERRARIA Terrariumdieren * * * * * *

‘nieuwe generatie’-huisdieren Vooroordelen: uniek, weinig onderhoud, goedkoop, statussymbool Vraag en aanbod stijgen Prijzen dalen en overal verkrijgbaar Meer impulsaankopen Meer dierenleed o.w.v niet correcte verzorging, huisvesting, voeding

Problematiek * Terrariumdieren zijn geen echte ‘huisdieren’, of maw zijn niet gedomesticeerd. Je kan er moeilijk een relatie mee opbouwen. - Geen direct hands on knuffelcontact - Plezier uit halen vooral uit het observeren * Regelmatig zeer onverantwoord gehouden, soms gevaarlijk. Bijvoorbeeld wanneer een slang ontsnapt. * Vooral informeren eigenaars, vergunningen en controle zijn belangrijk. - Wetgeving: in belgië is er een positieflijst. Dit is een lijst waarin staat wat je mag houden. Wat er niet op staat mag je niet houden. - Dit is verschillend met buurlanden.

Wetgeving * Vlarem: Vlaamse milieuwetgeving. Volgens VLAREM I meldingsplicht voor het houden van 1 tot 30 niet giftige of gevaarlijke reptielen bij het gemeentebestuur. VLAREM II betreft gevaarlijke dieren en grote hoeveelheden. * CITES: convention on international trade in endangered species of wild fauna and flora. o Appendix A (I)  Bedreigd met uitsterven  Wildvang illegaal  Nakweek is automatisch appendix B  Import- en exportvergunningen noodzakelijk   houden= officiële CITES-documenten o Appendix B (II)  Niet bedreigd met uitsterving  Wildvang geregeld (hoeveel exemplaren uit natuur mogen gehaald worden)  Exportvergunning nodig  Houden vereist overdrachtsverklaring  Papieren nodig

Inhoudstafel * 1. Bewoners terraria o Reptielen o Amfibieën o Geleedpotigen o Overige * 2. Inrichting terrarium * 3. Terrariumdieren in de dierenarts-praktijk o Hanteren en klinisch onderzoek o Aandoeningen * 4. Enkele species nader bekeken

Systematiek reptielen * Regnum: animalia o Phylum: chordata  Classis: reptilla (+/- 9700 species)  Ordines: testudines (schildpadden) Crocodilla (krokodilachtigen) Squamata (schubreptielen) Sauria (hagedissen) Serpentes (slangen)

Eigenschappen reptielen * Ectoderm o Zijn afhankelijk van hun omgeving voor hun lichaamstemperatuur o Koudbloedigen: produceren niet zelf warmte * Poikilotherm o De lichaamstemperatuur kan variëren. Ze hebben geen constante lichaamstemperatuur nodig. * Schubben: thermo- en vochtregulatie, bescherming en communicatie * Ecdysis o Vervellen * Voortplanting: inwendige bevruchting en geen larvair stadium zoals amfibieën. Bij crocodilia en testudines vaak omgevingstemperatuurafhankelijke geslachtsbepaling. o Eieren tijdens het broedproces een bepaalde temperatuur, dit bepaalt het geslacht

Anatomie en fysiologie Huid * Schubben beschermen zeer sterk tegen uitdrogen * Epidermis gekeratiniseerd (verhoornd) * Ze gaan meermaals per jaar vervellen (ecdysis). Ze vervellen in functie van: o Soort o Leeftijd o Geslacht

*

* * * * * *

o Temperatuur o Relatieve vochtigheid o Voedselaanbod Vervellen: lymfe + proteolytische enzymes tussen oude en nieuwe huid, volledig afstropen (slangen) of in flarden losscheuren (hagedissen) o Is multifactorieel. Lymfevocht wordt afgescheiden tussen de oude en nieuwe huid.Vocht en enzymes zorgen dat de huid los komt. Als het los is kunnen ze het afstropen: ‘kruipen uit hun oude huid’. Osteoderm: beenplaten in dermis (huid) bij sommige squamata en crocodilia Schildpadden hebben een schild (zie verder) Secundaire structuren: poriën, stekels, ratels, kammen, baard… Functie: thermoregulatie, bescherming, communicatie Pigmentatie is in functie van de temperatuur + kan bij sommigen wijzigen Thermoregulatie o Poikilotherm (= niet constant) en ectotherm (=afh van de omgeving) o PBT: preferred body temperature (25-35°C)  De optimale omgevingstemperatuur van een soort o CTM: critival thermal maximum  Maximale temperatuur o PBT bereiken door actieve thermoregulatie (door zelf actief hun temperatuur te regelen) o ’s morgens temperatuur verhogen door zonnebaden en als PBT bereikt worden ze actief. Meestal zitten op stenen, muren van gebouwen want deze absorberen sneller de warmte. Als hun PBT bereikt wordt ze actief. Dan pas gaan ze voedsel en/of partner zoeken. Als hun energielevel zakt gaan ze opnieuw warmte opnemen en dan verder jagen o Meeste zijn dagactief, ’s nachts terugtrekken ondergronds of in water waar de temperatuur minder schommelt, uitz boombewoners zoals de kameleon (grote schommelingen van 20 à 30°C) o Gematigde streken: vaak hibernatie (winterslaap) o Gouden regel: hoe ze in de natuur leven willen we zo goed mogelijk nabootsen.

Zintuigen (zintuigen die een grote rol spelen) * Orgaan van Jacobson o Olfactorisch (werkt op het reukvermogen), voornamelijk bij slangen en hagedissen. o Paarden gebruiken dit ook veel, er gebeurt detectie van vluchtige moleculen in de lucht * Labiale en faciale groeven bij bepaalde slangen o Warmtegevoelige organen voor het opsporen van prooien o Warmere en koudere zone’s van elkaar scheiden is vergelijkbaar met een infrarood camera * Pariëtale of derde oog o Bij veel hagedissen, lichter schubje dorsaal tussen beide ogen, in verbinding met pijnappelklier, meet de daglichtlengte. o Deze staat in verbinding met de epifyse. (lichtgevoelig orgaan)

Ademhaling en circulatie * Een (slangen) of twee longen: zakvormige structuur

* Geen diafragma  geen pleurale + peritoneale holte maar coeloomholte (een grote holte) * Pulmonaire circulatie aanwezig (kleine circulatie bloed: hart naar longen naar hart naar lichaam. Hart ziet er anders uit, er is mengeling mogelijk van O2 arm en O2 rijk bloed.) * Hart: 2 atria, 1 ventrikel: menging O2 arm en -rijk bloed mogelijk. Crocodilia hebben 2 ventrikels.

fysiologie Voeding * Slangen: o Carnivoor o Piscivoor (vis eten) o Ovivoor (eieren etend) of insectivoor o Prooi levend, gewurgd of geïntoxiceerd (gif) naar binnen o Zeer beweeglijke onderkaken; mondholte kan zeer groot worden o 1 prooi met tussenpozen (soms tot weken); ze moeten maar af en toe een prooi eten, afh van de grootte van de prooi o  slangen zijn zeer divers! * Hagedissen o Meeste species carni- of insectivoor o Kan ook omnivoor of herbivoor o Hier is het belangrijk om te kijken welk dier je hebt en wat je het moet voederen. * Schildpadden o Carnio Herbio Of omnivoor * Crocodilia o Altijd carnivoor

Voortplanting * Paartijd is in functie van milieu-invloeden * Sommige soorten territoriaal + agressie. Agresie om het territorium te verdedigen * Bevruchting inwendig dmv hemipenes * Ovipaar (eierleggend), ovivipaar (eierlevendbarend, geboren in soort eivlies, onmiddellijk na het leggen komen ze er uit), vivipaar (levendbaren: komt er kant en klaar uit) * Eischaal hard of zacht * Geen hagelsnoeren. Eiwitstrengen waarmee de dooier is vastgemaakt aan de schaal. * Soms broedzorg (krokodillen, pythons). Betekent dat dieren hun nest gaan bewaken en verdedigen.

Communicatie * Meeste hagedissen, alle slangen en schildpadden zijn stom o Stom = hebben geen stem * Gehoor is weinig belangrijk * Voornamelijk visuele prikkels: kleuren, bewegingen, houdingen, huidaanhangsels (ratels, kammen)

* Mannetjes hebben vaak felle kleuren waarmee ze proberen te imponeren en af te drijven * (geuren en feromonen)  visuele prikkels zijn meer van belang

Verdedigingsmechanismen * Passief: camouflage, stekels, pantser, autotomie, waarschuwingsklieren, mimicry (fisiek op iets lijken wat je niet bent, bv kleuren hebben van een giftig dier maar zelf niet giftig zijn) * Actief: dreigen (sissen, blazen, open bek), bijten, krabben, slaan met staart, stank, gif, waarschuwing (bv ratelen)

Autotomie * De staart kan bij veel hagedissen worden afgeworpen als deze wordt vastgepakt door een vijand. Dit komt voor bij oa gekko’s en skinken maar niet bij kameleons, agamen en varanen * Gebeurt altijd bij een speciaal gevormde zwakkere staartwervel door spiercontracties die de wervel doen breken. De spieren contraheren daarna om bloedverlies te vermijden * De afgeworpen staart blijft kronkelen waardoor de vijand afgeleid wordt en de hagedis kan ontsnappen. * De staart groeit na verloop van tijd weer aan maar heeft een afwijkende, donkere kleur en blijft kleiner doordat de staartwervels niet meer aangroeien. De opslagcapaciteit van lichaamsvet is hierdoor kleiner. * Ze kunnen maar 1x hun staart afwerpen en dan niet meer. Hun staart is een opslagplaats van vet en vocht dus is wel nuttig om te houden.

Hagedissen Onderordes * * * *

Varanen Skinken Gekko’s Leguaan-achtigen: agamen, kameleons, anolisen en leguanen

Varanen * +/- 70 species o Is een heel kleine groep iets meer dan 1% * Azië, Afrika, Australie * Carnivoren * Enkele reuzesoorten tot 3m lang (bv komodovaraan) * Lang lichaam, lange duidelijke nek en spitse kop * Steppevaraan (varanus exanthematicus)

Skinken * * * * * *

+/- 1500 species: grootste famillie hagedissen Voornamelijk in Azië, Afrika en Australië Enkel in warme streken Meestal kleine pootjes, soms geen voorpoten of zelfs geen poten Bijna uitsluitend insecteneters Blauwtongskink (tiliqua gigas) o Deze wordt regelmatig gehouden in terrariums o Kleine pootjes in verhouding met hun lichaam

Agamen * * * * *

+/- 450 species Azië, Europa, Afrika, Australië Carnivoren Ovipaar, sommige species ovivipaar Zeer variabel uiterlijk, vaak indrukwekkende aanhangsels en huidstructuren (voor comminicatie + indruk te maken)

* Baardagame (pogona vitticeps)

* Chinese wateragame (physignathus cocincinus)

o Kunnen zichzelf kwetsen door tegen het glas van de terrarium te lopen met hun neus

Gekko’s +/- 1400 species Alle continenten, enkel in warme streken Habitat: bossen tot woestijnen (leven heel divers) Typisch: hechlamellen (op toppen van vingers en tenen)  klimt op alle oppervlakken, zelfs ondersteboven op glas * Insecteneters * Luipaardgekko (eublepharis macularius) o Is een van de meest bekende gekko’s. Deze vind je tegenwoordig ook in heel wat kleurvariaties. * * * *

* Luipaardgekko albino

* Reuze daggekko (phelsuma grandis)

Anolissen +/- 400 species, slechts 1 genus ‘anolis’ Enkel noord en zuid-amerika Voornamelijk boombewoners, dagactief Insecteneters Zeer territoriaal, gevechten (paring) (vechten om territorium te verdedigen + paring lijkt op een gevecht * Typische keelwam * Meestal klein * Roodkeelanolis * * * * *

Leguanen 40 species Enkel noord- en zuid-amerika Voornamelijk dagactieve boombewoners Enkele woestijnbewoners (weglopen op achterpoten) Duidelijk geslachtsdimorfisme Adulten strikt herbivoor, jonge dieren soms tijdelijk insectivoor. Dierlijke eiwitten hebben hogere waarden, maar op een bepaald moment stoppen ze daarmee * Groene leguaan o Hebben scherpe klauwen * * * * * *

Kameleons * +/- 180 soorten * Voornamelijk afrika, beetje zuid-europa en arabisch schiereiland

* Zeer herkenbaar: zijdelings afgeplat lichaam, oprolbare grijpstaart, uitpuilende ogen, uitschietbare tong * Meeste soorten dagactieve (morgen + avond). Boombewoners van dicht beboste wouden * Solitair, traag * Geen geschikt terrariumdier (voor beginners) * Kleurverandering: o Actief proces, herverdeling pigmentcellen in huid. Kan zeer snel o Niet exclusief kameleons, ook sommige gekko’s, anolissen, slangen, schildpadden o Niet voor camouflage (basiskleur), wel voor communicatie, stress (donker) o Als ze een donkere kleur hebben voelen ze zich bedreigdt, stresssituatie * Jemenkameleon

Slangen * +/- 3 150 species * Hele wereld met uitzondering van uiterste noorden en zuiden en enkele eilanden (ierland, ijsland), inclusief grote delen van zeeën * Alle mogelijke habitats: woestijnen, onder de grond, in bomen, in water (zoet en zout) * Geen poten, geen oogleden, starre blik (geen retractor- of irisspieren) (geen pupillen die vergroten en verkleinen) * Gifslangen o Aantal species: voor verdediging en doden van prooidieren o Gifklier = aangepaste oorspeekselklier (parotisklier) o Meestal verschillende gifcomponenten (gifcoctail) o Haemolysines  Haemolyse o Cytolysines  Gaan cellen stukmaken o Haemorrhagines  Zorgen voor bloedingen (inwendige bloedingen) o Trombasen  Klontervorming: bloed coaguleren in bloedvaten o Anticoagulines  Bloedstolling verstoren o Neurotoxines  Verstoring van de prikkelgeleiding o Myotoxines  Giftig voor spiercellen, dieren immobiliseren o Meeste soorten zijn weinig giftig voor mens, maar ze zijn uitzonderingen! o Ze willen hun prooi snel doden zodat die niet meer kan weglopen o Er zijn 3 groepen in functie van hoe de giftanden zich bevinden in de mondholte. o Opystoglyph  Hebben 1 of meerdere paren giftanden achteraan in de bek o Proteroglyph  Vooraan in de bek (bv cobra’s, mamba’s, zeeslangen) o Solenoglyph  Giftanden opengeklapt bij open bek (bv adders, ratelslangen) * Korenslang (panterophis guttatus) o Kleurrijk + patroon o Enorm veel mutaties

* Melkslang

* Koningspython o Is een wurgslang; het zijn sterke gespierde dieren ze kronkelen rond o Ze gaan de prooi wurgen o Kleine zijn niet gevaarlijk, grote kunnen wel gevaarlijk zijn

Schildpadden 320 species Overal in tropen en subtropen: bos, savanne, moeras, zee… Vele species sterk bedreid en dus ook beschermd Landschildpadden: vaak herbivoor Waterschildpadden meestal carnivoor o Ook uitzonderingen die beide zijn * Cryptodira (halsbergers): kop in schild * Pleurodira (halswenders: kop naast schild * Bijzonderheden o Schild = carapx (dorsaal) + plastron (ventraal), vergroeid met skelet o Beenschild + hoornschild (er zitten beenderige structuren in

* * * * *

o Geen tanden: ze hebben steentjes in de maag voor het vermalen van voedsel o Longen (2) doen dienst als soort zwemblaas (evenwicht in water) o Allemaal eierleggend en geen broedzorg o Geslacht = geen geslachtschromosomen, is in functie van de broedtemperatuur. Wanneer er een lage temperatuur is is het dier mannelijk o Geslachtsonderscheid  Mannetjes zijn meestal kleiner

Mannetjes hebben een langere en dikkere staart Mannetjes concave plastron Mannetjes langere nagels Soms een verschillend patroon op het schild  Voor mannetje en vrouwtje is de aftekening anders, is ook soortspecifiek o Winterslaap  Enkel in meer gematigde streken (België: oktober tot eind maart)  Omwille van de dalende voedselvoorraad en temperatuur  Sterk gedaald metabolisme  Vertering vetreserves (niet voederen)  Is noodzakelijk voor de voortplanting * Griekse landschildpad    

* Roodwangschildpad o Mensen kopen deze vaak als klein dier, worden groter, steeds grotere bak nodig. Ze worden vaak gedumpt. Ze eten wanneer ze groter zijn visjes en eventueel eenden kuikens. Er is een te grote overschot aan

* Geelwangschildpad o Hier is ook een teveel van nu o Niet aan te raden om te houden als huisdier omdat ze heel groot kunnen worden

Crocodilia of panserreptielen * 25 species * Warme streken van alle continenten * Semi-aquatisch

* * * * *

o Dwz dat ze het grootste deel van de tijd in water zijn maar ze komen ook wel op land Kunnen 1 tot 7m lang worden (in verschillende formaten) Osteoderm: beenplaatjes onder schubben, vnl op rug Vervellen: schub per schub Zonder uitzondering: carnivoor, nachtactief, eierleggend + broedzorg Brilkaaiman

Systematiek amfibieën * Regnum: animalia o Phylum: chordata  Classis: amphibia (+/- 7 200 species)  Ordines: Anura (kikkers en padden) Caudata (salamanders)

Eigenschappen amfibieën * * * * * * * * * * * *

Ectotherm Poikilotherm Slijmhuid (met gifklieren): thermo- en vochtregulatie en bescherming Ecdysis Voortplanting: uitwendige bevruchting en larvair tussen stadium Overgangsvorm tussen leven in water en op land Afhankelijk van water voor voortplanting (eiafzetting, ontwikkeling larven). o Er zijn aldulte stadia die enkel voor voortplanting naar het water gaan Naakte huid beschermd onvoldoende tegen verdamping  ze leven in een vochtig milieu Ook vervelling en verhoornde epidermis 2 paar poten aangelegd in het adulte stadium Ademhaling via longen, enkele salamandersoorten nog via kieuwen Huidademhaling speelt een belangrijke rol: zuurstof ook voor een deel rechtstreeks diffunderen via huid.

Anura * +/- 6 400 species * Wereldwijs met uitzondering van de sahara en zeeën o In sahara teveel zonlicht + rechtstreekse verdamping o Niet in zee omdat het te zout is: kikker huid is zeer dun, beschermt niet veel. Als kikken in zout water zou komen: zoutconcentratie buiten kikker veel hoger als er binnen dus osmose zal plaatsvinden: water gaat zich verplaatsen van in de kikker naar de zee, om de zee te verdunnen. Dit gaat niet. Kikkers hebben geen compensatiemetabolisme

Kikkers: zachte vochtige huid Padden: droge wrattige huid (ruwer) Kikkers ook zuivere equatische vormen (heel hun leven in water doorbrengen) Padden: voornamelijk levend op het land (moet wel naar water gaan om zich voort te planten) * Ze hebben soms gifklieren in de huid * Voortplanting: o Uitwendige bevruchting: vrouwtje legt eieren, mannetje hecht er dan aan: zal de eieren besproeien met zaadcellen o Metamorfose:  A kop met lichaam en staart  B achterpootjes  C voorpoten  D staart verdwijnt * Pijlgifkikkers

* * * *

* Reuzepad

salamanders * * * *

* * * *

+/- 660 species Voornamelijk noordelijk halfrond en Zuid-amerika Meeste soorten volledig aquatisch, andere vrijwel onafhankelijk van water Neotenie: permanent larvair stadium en toch geslachtsrijp, kieuwen blijven aanwezig. o Speciaal bij salamanders: blijven in niet beïndigd larvair stadium ookal zijn ze geslachtsrijp Nachtactief, winterslaap in gematigde streken Eileggend, soms eierlevendbarend Allemaal carnivoor Tijgersalamander o Men moet voorzichtig zijn met hanteren  hebben een zeer kwetsbare huid!

* Axolotl o Kan verder evolueren overgaan op longademhaling maar gaan dan minder lang leven.

Systematiek geleedpotigen * Regnum: animalia o Phylum: arthropoda (> 1.000.000 species, 80% van alle animalia) o Subphyla:  Chelicerata (gifkakendragers)  Myriapoda (veelpotigen)  Crustacea (kreeftachtigen)  Hexapoda (insecten) * Aquarium: alleen water aanwezig; terrarium: vanaf het moment dat er een deel land is

Eigenschappen geleedpotigen * Ectotherm * Poikilotherm * Exoskelet: thermo- en vochtregulatie en bescherming o Exoskelet: lichaamsomhulling die steun geeft aan het lichaam. * Ecdysis (vervelling)

Arachnida * ‘spinachtigen’ * Prosoma (kop-borststuk) + opisthosoma (achterlijf) * Prosoma + 4 paar poten + gespecialiseerde monddelen (een complex aantal onderdelen) * Heel dun darmkanaal  vloeibare prooien. Meestal dmv enzymen * Chitineus exoskelet  regelmatig vervellen, nieuwe huid is zacht  weerloos

* Uitwendige bevruchting dmv spermatofoor

Schorpioenen * Meestal archaïische (ouderwetse) spinachtigen * 1800 soorten, meeste (sub) tropisch, vaak droge gebieden o Aantallen moeten we niet kennen, we moeten een idee van de grootorde hebben, de grootste groep is…, 10 tallen van…. * Slechts 25 soorten gevaarlijk giftig voor de mens, vnl kinderen. Volwassenen sterftekans 2%. Hoe kleiner de scharen hoe giftiger o De giftigheid is omgekeerd evenredig met de grootte van de scharen  schorpioen met grote scharen is meestal niet giftig * Solitair levend, nachtactief * Levendbarend (ze gaan kleine, mini schorpioenen op de wereld zetten), ze zijn geslachtsrijp na enkele maanden tot jaren * Carnivoor (dieren eten), kannibalistisch (elkaar opeten), voedsel uitwendig vloeibaar maken * Aziatische bosschorpioen

Vogelspinnen Theraposidae, 900 species Sterk behaard Boombewoners in tropen en bodembewoners in woestijngebieden Schemer- en nachtactief Lichaamslengte tot 12cm Weinig giftig voor mensen op enkele uitzonderingen na Vrouwtjes worden ouder: tot 20 jaar, mannetjes kunnen tot 10 jaar (ze kunnen heel oud worden) * Volgevreten kunnen ze zeer lang vasten o Als ze een keer een deftige prooi hebben gegeten kunnen ze zeer lang vasten * Spinnen...


Similar Free PDFs