Samenvatting Capita selecta PDF

Title Samenvatting Capita selecta
Course Capita selecta kinderen en jongeren
Institution Thomas More
Pages 52
File Size 1.4 MB
File Type PDF
Total Downloads 25
Total Views 136

Summary

Samenvatting bevat informatie van slides, notities en extra gevonden informatie....


Description

CAPITA SELECTA: K & J KLINISCHE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE: DEFINITIE EN SITUERING =Onderzoeken van afwijkende ontwikkeling bij kinderen en jongeren, de diagnostiek, behandeling en preventie ervan.  Doel KLOP: o Modellen ontwerpen die de ontwikkeling van afwijkend gedrag kunnen verklaren = studie van afwijking van normale ontwikkeling (= ontwikkelingspsychopathologie). o Bestuderen van implicaties van verworven inzichten  aanknopingspunten aanreiken voor de preventie of interventie. o Bv. Depressie  cognitieve triade.  Prevalentie: o 8 tot 26% heeft een klinische stoornis. o 2 tot 3% zoekt hulp afhankelijk van (signaalpunten):  Stigma.  Zelf willen oplossen.  Het kind is afhankelijk van de ouders.  De ernst van de problematiek.  De leeftijd van het kind.  Het effect op het gezinsfunctioneren. o Grote variatie per stoornis:  Anorexia Nervosa: < 5%  5 tot 17 jaar.  Angst: 30%  5 tot 17 jaar.  Wat is ‘normaal’? o Voor bepaalde stoornissen ‘makkelijker’ te bepalen dan voor andere: bv. Psychose (= denkbeelden, emotionele beleving is fundamenteel anders) en gedragsproblemen. o Kadert binnen ruimer ethisch/maatschappelijk debat:  Afhankelijk van de maatschappelijke context.  Cultuur bepaalt mee  wat is de norm?  Juridische psychodiagnostiek (iemand moet worden opgesloten) versus individuele psychodiagnostiek (individu beschermen). o Radio gaga: psychiatrisch centrum Bethanië in Zoersel.  “Als ik mensen de hele nacht zie aanschuiven voor de nieuwste iphone, dan denk ik: Wie is er hier abnormaal?” TWEE BENADERINGEN VOOR GRENS ‘NORMALITEIT – STOORNIS’  Categoriale benadering: o Wel/geen probleem. o DSM. o Dit kan goed helpen, maar aantal labels stijgt/fluctueert.  Dimensionele benadering: o Continuüm van ‘geen problemen tot veel problemen’.  Bv. Dimensie externaliserende problemen en dimensie internaliserende problemen. o Persoon heeft in meer of mindere mate kenmerken van een bepaald probleem. o Belangrijk voor psychologisch consulent.  KLOP gaat ervan uit dat beide benaderingen elkaar aanvullen! o Binnen bepaalde diagnose zijn er meer of minder symptomen (en andere uitingsvormen). o En neem het ontwikkelingsperspectief mee om te bepalen of gedrag normatief, risicovol or problematisch is. CENTRALE TERMEN BINNEN KLOP  Balans draagt bij tot al dan niet ontwikkeling probleemgedrag. RISICOFACTOREN  Risicofactoren  geeft steeds een kansuitspraak:

Een risicofactor is een factor die een negatieve invloed heeft op de (normale) ontwikkeling van een kind en die de kans op een bepaalde (maladaptieve) ontwikkelingsuitkomst verhoogt. o 2 soorten risicofactoren:  Gefixeerde markers: niet veranderbaar.  Variabele markers: ‘wel’ veranderbaar. o Risicoperioden:  Bv. Agressie voor 10 jaar is een predictor voor agressie op latere leeftijd. o Multifinaliteit = eenzelfde (combinatie) risicofactor(en) kan tot verschillende uitkomsten leiden.  Bv. Onveilige hechting leidt bij de ene tot angst en bij de andere tot depressie. o Equifinaliteit = een bepaald probleem kan door verschillende (sets van) risicofactoren worden verklaard.  HOE zit het voor deze persoon in elkaar? o Bv. iemand die dieet geeft 8x meer kans op een eetstoornis.  4 niveaus van risicofactoren/ kwetsbaarheid: o Organisch niveau:  Bv. Genetische factoren, zwangerschapscomplicaties. o Intrapersoonlijk niveau:  Bv. Temperament (gedragsinhibitie). o Interpersoonlijk niveau:  Distale en proximale omgevingsfactoren.  Bv. Lage SES, opvoedingsstijl. o Hogere orde niveau (maatschappij):  Bv. Armoede. BESCHERMENDE FACTOREN:  Veerkracht is het hebben van een goede externe en interne aanpassing aan omstandigheden.  Een beschermende factor is een factor die in een risicovolle situatie de negatieve invloed van de risicofactoren op de ontwikkeling geheel of gedeeltelijk tenietdoet. o Beschermende factoren bevorderen veerkracht. o Beschermende factoren kunnen zich ook situeren op 4 niveaus: organische, intrapersoonlijk, interpersoonlijk en hogere orde niveau. o Beschermende factor voor het ene kind kan een risicofactor zijn voor ander kind. o Veerkracht kan zich ontwikkelen door contact met negatieve ervaringen.  Gevolgen voor KLOP: o In intake ook focussen op ‘wat goed gaat’. o Bij preventieprogramma’s: hoe kunnen we kinderen weerbaar maken? o Een aantal beschermende factoren zijn beïnvloedbaar:  Bv. Adequaat ouderschap.  Bv. Gevoel van zelfcontrole. 10 PREMISSES BINNEN DE KLINISCHE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE 1. Gedragingen kunnen verschillen naargelang de context: observatie in verschillende situaties belangrijk. o In welke context wordt welk gedrag gesteld? 2. Observaties moeten aangevuld worden met testen. o Mulitmethod + multi-informant. 3. Comorbiditeit eerder regel dan uitzondering. o Men moet oog hebben voor wat er nog aan de hand is  verschillende hypotheses. o

2

4. Verschillende ontwikkelingsterreinen moeten bekeken worden (sociaal, emotioneel, cognitief, moreel, motorisch). 5. Psychopathologie is een ‘extreemgebied’. 6. Niet iedereen die in eenzelfde ‘categorie’ van een stoornis wordt geplaatst, heeft precies dezelfde kenmerken  minimum gemeenschappelijk. 7. Multideterminisme: gedrag ontstaat door multiple invloeden. 8. Wat als symptoom wordt gezien is deels cultuurafhankelijk. 9. Probleemgedrag is niet statisch en kan verschillende vormen aannemen over ontwikkelingsfasen heen. 10. Een label of diagnose is geen verklaring, nood aan beschrijving van mechanismen! DIAGNOSTIEK EN BEGELEIDING BIJ KINDEREN EN JONGEREN  Ook bij kinderen en jongeren gelden de algemene principes van diagnostiek en begeleiding: o Wie komt er met wat nu net naar hier? o Handelingsgericht. o Psychodiagnostisch procesmodel. o Theorie en kennis vormen een kapstok. o Evidence based. o Grondhouding en ethiek.  Specifiekere aandachtspunten kinderen en jongeren: o P(r)OP als algemeen kader  problemen = omgeving x persoonlijke stijl.  P(r): Wat is het probleem?  O:  Wat gebeurt er in de omgeving (school, thuis, bij vrienden en hobby’s)?  Wat vindt het kind daarvan?  P:  Hoe is het kind als persoon?  Hoe gaat het kind met problemen om?  Diagnostiek gericht op goed in kaart brengen van PrOP en samenhang:  Bv. Probleemspecifieke instrumenten en/of gericht op onderkennend mechanisme, contextgegevens, persoonlijkheid, coping…  Interventies gericht op O (waar mogelijk) en P. o Het gezin/context vaak een prominentere plaats binnen diagnostiek en begeleiding kinderen:  Functioneren van gezin heeft een grote invloed op het functioneren van het kind en vice versa.  Systeemdenken = het kind vertoont het probleem, dat ‘familiaal verpakt’ zit (scapegoat, identified patient).  ‘Schuldvraag’ is niet aan de orde maar ‘hulpvraag’. o Ingangspoorten bij kinderen:  Om kinderen te kunnen begrijpen, en hen te helpen zichzelf te begrijpen, zullen we ons moeten verdiepen in de taal die zij gebruiken.  Aanpassen als hulpverlener: o Beperkt vocabularium, weigering kind, beperkingen in abstract denken, beperkte zelfreflectie, gebruik alternatieve ingangspoorten…  Verplaats in het referentiekader van het kind, rekening houdend met de beperkingen in TOM en de cognitieve ontwikkeling  gebruik ‘creatieve’ technieken. o Opsporen van symptomen, risicofactoren en beschermende factoren bij kinderen via multi-methodmulti-informant methode!  Observatie, gesprekken, gevalideerde en genormeerde instrumenten, verschillende contexten. EETPROBLEMEN EN EETSTOORNISSEN INLEIDING 

3

Terminologie: niet eenduidig o < 6 jaar: voedingsstoornis/probleem  eten wordt door de ouder aangeboden. o > 6 jaar: eetstoornis/probleem  zelfregulatie rond eten wordt ontwikkeld.



Ook in de vroege kindertijd kunnen voedings- en eetproblemen voorkomen (cf. Bryant-Waugh et al., 2010; Rigter, 2014). o 6% van de kinderen tussen 6-36 maanden ernstig probleem/stoornis. o 24-45% tussen 24-36 maanden ‘moeilijk eetgedrag’ , tot 80% van de kinderen met een ontwikkelingsachterstand.  Een probleem van adolescenten? o Eetstoornissen ontstaan meestal tijdens adolescentie of jong-volwassenheid. Waarom?  Imaginair publiek.  Zelfbewustzijn.  Invloed media en maatschappij.  Meer autonomie.  Angst volwassenheid.  Veranderend lichaam bv. eerste menstruatiecycli. EETPROBLEMEN VANAF DE KINDERTIJD NORMALE ONTWIKKELING EETGEDRAG  Net als slapen zijn eetrituelen en eetritmen een van de eerste ontwikkelingsopgaven.  Eerste levensjaar is er een enorme gewichtssprong (verdubbeling op 6 maanden en verdrievoudigd op 1 jaar).  Leren overgaan van één voedingsbron met constante kenmerken naar een groot aantal voedingsbronnen met uiteenlopende kenmerken.  Kind verwerft steeds meer controle over voedselinname en komt in nieuwe sociale eetsituaties.  Drie fasen in normale ontwikkeling eetgedrag: 1. Zoog- en zuigfase:  Gemiddeld 0-6 maanden.  Borstvoeding of flesvoeding.  Baby’s kunnen direct melk drinken door aangeboren reflexen.  Zuig, slik, wurg, toeschiet en zoekreflex. 2. Overgangsfase:  +/- 5 tot 12 maanden.  Kind krijgt nog borst- of flesvoeding en kan nu kennismaken met ander voedsel (halfvast) door ontwikkeling spijsvertering.  Voedingsreflexen verdwijnen en worden ‘gestuurd’ gedrag.  Leren lippen, mond, tong en keel gebruiken.  Leren happen, kauwen en slikken.  Door verdwijnen wurgreflex nu verslikken mogelijk. 3. Mee-eten wat de pot schaft:  Begin tussen eerste en tweede levensjaar.  Wennen aan nieuw voedsel (3-6 jaar!).  Verder ontwikkelen voedselvoorkeuren (zoet  andere smaken).  Ontwikkelen van vaardigheden om zelf te eten en drinken. UITINGSVORMEN EVOLUTIE NORMAAL EETGEDRAG  Voedsel(neo)fobie: evolutionair mechanisme. o Angts om nieuw voedsel uit te proberen. o Start tijdens periode van scheidingsangst en motorische evolutie, piek rond 2 jaar. o Koppigheidsfase.  Picky eating: o Kieskeurig, weinig gevarieerd eten. o Traag, te kleine hoeveelheden. o ‘Uitpluizen’. o 2 – 11 jarigen: 22% picky eaters (Mascola et al., 2010). o Evenveel meisjes als jongen. AANPAK? 4

   



 EET  PICA  

Kleuters hebben sterk variërende eetlust naargelang activiteiten en gemoedstoestand ¼ tot ½ van de kinderen ervaren (tijdelijk) voedingsprobleem Kinderen (3-6 jaar) eten meestal in overeenstemming met wat lichaam nodig heeft (zelfregulatie). o ouder bepaalt wat en wanneer, kind bepaalt hoeveel. Selectief eten, tips: o Repeated exposure: herhaaldelijk (speels) laten proeven (10x-regel). o Sociaal aanmoedigen en/of (non-food) belonen kan versterkend werken om te proeven. o NIET belonen met ‘dessertje als…’. o Belang van (vroeg) variatie in aanbod! o Mee-eten uit ‘gezinspot’ (niet apart mixen, malen, ander eten aanbieden). o Zelf voordoen  modeling. o Generaliseert niet  voor elk gerecht apart. o Niet dwingen (op langere termijn bekijken) + consequent volhouden. o Eetsituatie aantrekkelijk maken. o Best samen eten aan tafel, op vaste momenten, zonder ‘spel’, TV,…. o Mindful eten. o Kleinere portie op groot bord. Lagereschoolkinderen: o Eten ook uit ‘goesting’, niet enkel ‘honger’. o Eten sneller en meer. o Kauwen minder. o ‘Food jags’. o Zouden moeten kunnen eten met vork en mes. Groeispurt in puberteit  grote porties en ‘experimenteren’ (voorkeuren, meer ‘s avonds eten, (éénweeks)vegetariërs, onregelmatiger,…) EN VOEDINGSPROBLEMEN VANAF DE KINDERTIJD Binnen DSM-5 (APA, 2013) worden 7 diagnostische labels onderscheiden binnen de categorie ‘Voedings- en eetstoornissen’ 3 daarvan stonden binnen DSM-IV-TR (APA, 2001) onder de categorie ‘Voedings- en eetstoornissen op zuigelingenleeftijd of vroege kinderleeftijd’:

Vaak voorkeur voor 1 bepaald item. Betreft geen inname gerelateerd aan de normale gewoonte van jonge kinderen om objecten in hun mond te stoppen en eraan te zuigen (tot 2 jaar).  Soms pas gediagnosticeerd in volwassenheid.  Meeste comorbiditeit met ASS, verstandelijke beperking, OCD, trichotillomanie.  Zeldzaam bij normaal begaafde kinderen.  Vaker bij jongens. RUMINATIESTOORNIS  Moet frequent voorkomen (min. verschillende keren/week  dagelijks).  Vaker bij verstandelijk beperkte kinderen.  Vaker bij jongens.  Zeldzaam.  Soms comorbiditeit met depressie, OCD, ASS, verstandelijke beperking.  Kan ook bij volwassenen voorkomen. VERMIJDENDE OF RESTRICTIEVE VOEDSELINNAMESTOORNIS 5



Overtreft ontwikkelingsgebonden ‘kieskeurig eten’ in kleutertijd of verminderd eten bij bejaarden.  Vaak uitputtingsslag.  Sterkste comorbiditeit met angststoornissen, OCD, ASS, ADHD en mentale achterstand.  3 vormen: o Selectief eten:  Tenminste gedurende 2 jaar beperkt gebruik van soorten voedsel (variatie, textuur, merken,…).  Geen bereidheid om nieuwe soorten voedsel te proberen.  Geen abnormale cognities betreffende gewicht en lichaamsvorm.  Geen angst om te braken of te stikken.  Gewicht kan laag, normaal of hoog zijn.  4 x zo vaak bij jongens.  Meestal afname van probleem in adolescentie (sociale druk). o Functionele dysfagie:  Voedselvermijding.  Angst om te slikken, te braken of te stikken.  Spanning en onbehagen.  Geen abnormale cognities/preoccupaties over gewicht en lichaamsvorm. o Geen belangstelling voor voedsel:  Weigering om te eten/zeer weinig eten. RISICOFACTOREN VOOR EET- EN VOEDINGSPROBLEMEN BIJ KINDEREN  Organisch en intrapersoonlijk niveau: o Prematuur en ziekenhuisopname. o In aanleg kind dat moeilijk slikt. o In aanleg angstig kind. o ASS, verstandelijke beperking (imitatie?). o Voedselallergieën en/of -gevoeligheid. o Moeilijk temperament. o Eerdere verslikking/trauma (bv sondevoeding).  Interpersoonlijk niveau: o Opvoeders onvoldoende sensitief en responsief. o Verdeeldheid ouders over gewenste pedagogische aanpak. o Onvoldoende consequente aanpak, doorzetten. o Autoritaire opvoedingsstijl tijdens eetsituaties. o Stress of psychologische problemen bij ouders. o Voedings-/eetproblemen bij ouders. o Verwaarlozing van kind. o Geen of gering steunend netwerk.  Hogere orde niveau: o Dwingende culturele normen over hoe voedingsprocessen moeten verlopen. EETSTOORNISSEN VANAF DE (JONG)ADOLESCENTIE  4 eetstoornissen (DSM-5)  Welke?  Kritische bedenkingen: o Wat is ‘normaal’ eetgedrag?  Snacken, maaltijden overslaan, grotere porties, voor TV, etc.  Preoccupaties met eten en uiterlijk en gestoord eetgedrag vaak voorkomend: o Belgische meisjes (15-25 jaar) (2015):  91 % zou iets aan lichaam willen veranderen (buik, dijen) > body positivity. 6

 17% wil daar plastische chirurgie voor ondergaan.  6% volledig tevreden.  10% vertoont symptomen van gestoord eetgedrag. o Belgische jongens (15-25 jaar) (2015):  73% zou iets aan lichaam willen veranderen (spieren, buik).  12% wil daar plastische chirurgie voor ondergaan.  12% volledig tevreden. o 50% van de jongeren lijnt (wel eens). o Eetstoornissen eerder zeldzaam maar met grote gevolgen! ANOREXIA NERVOSA  Letterlijke definitie: “Gebrek aan eetlust door nerveuze oorzaken”.  Beter: magerzucht, lijnziekte, (over)gewichtsfobie. Niet DURVEN eten.  Typerende kenmerken: o Onweerstaanbare drang om af te vallen. o Suikers en vetten zijn taboe. o Ritueel, strikt regime en bij schending paniek. o Overdreven bezig met gewicht en/of lichaamsvormen. DSM-5 CRITERIA A. Restrictie van nodige energie-inname, wat leidt tot een significant laag lichaamsgewicht in verhouding tot leeftijd, geslacht, ontwikkeling en fysieke gezondheid (minder dan minimaal ‘normaal’ en bij kinderen/adolescenten minder dan ‘minimaal verwacht’). B. Een intense angst voor gewichtstoename of om dik te worden, of persisterend gedrag dat gewichtstoename verhindert, ondanks het lage gewicht. C. Een stoornis in de wijze waarop de persoon gewicht of vorm van eigen lichaam ervaart, onevenredig grote invloed van gewicht op zelfoordeel of ontkenning van ernst laag gewicht. TWEE SUBTYPES  Beperkende (restrictieve) type: o Klassieke vorm, ‘vasters’. o Minder of caloriearm eten. o En/of overactief, veel bewegen. o Gedurende de laatste 3 maanden geen eetbuien/purgeren.  Eetbuien-purgerende (gemengde) type: o Eveneens beperking in voedselinname. o Met regelmatige eetbuien, gevolgd door:  Zelfopgewekt braken.  Gebruik van laxerende middelen of diuretica. ASPECTEN  Lichamelijke aspecten: o Amenorroe onvruchtbaarheid. o Obstipatie • Droge, vale huid • Daling van hartslag, bloeddruk  moe, duizelig, lusteloos • Koude voeten en handen • Endocriene stoornissen • Lanugo-haartjes • Haarverlies • Oedeem • Tandbederf • Stoornissen in immuunsysteem • Osteoporose • Verstoring honger- en verzadigingsgevoel • Hartritmestoornissen  Psychosociale aspecten: o Angst om volwassen te worden • Perfectionisme • ‘Goed willen doen’ • Faalangst • Kwetsbaar/onzeker; lage zelfwaardering • Labiele stemming − Snel geïrriteerd • Isolement − Gevoel van onbegrip − Verborgen houden van eetprobleem/schaamte − Verhoogde stress (in sociale situaties) − Terugtrekken uit sociale situaties − Preoccupatie met gewicht en eten  minder open voor anderen. PREVALENTIE  Moeilijk vast te stellen.  0,8 % van adolescente meisjes (Stice et al., 2013 – DSM-5). 7

 Prevalentie in westen hoger.  Ook op jongere leeftijd mogelijk (7-jarige leeftijd)!  Slechts +/-10% is mannelijk; bij kinderen (8-13j): 20-30% mannelijk.  Vaker in hogere sociale klassen (maar niet uitsluitend!). PROGNOSE  Gemiddeld start rond 17 jaar (14-18 jaar meestal).  Gemiddelde duur stoornis: 7.5 jaar.  15 jaar na het optreden van de eerste stoornis is 40 tot 50% genezen (gewicht en menstruatie), 30% is verbeterd en 20% blijft gestoord.  6-10% sterft aan lichamelijke gevolgen of suïcide.  Betere prognose: als stoornis voor 18 jaar is begonnen maar niet voor de puberteit; vroege behandeling; relatief gering gewichtsverlies; hongergevoel niet verdwenen; goede gezinsrelatie; geen falen op school. BOULIMIA NERVOSA  Letterlijk: ‘eetlust als een os door nerveuze oorzaken’  Beter: drang om te eten, eetverslaving.  Typerende kenmerken: o Meest kenmerkend zijn eetbuien, welke gepland kunnen zijn. o Meestal normaal gewicht, soms te dik of te mager (differentiaaldiagnose met AN) maar vinden zichzelf te dik. o Zorgen om lichaamsvormen en gewicht en vrees voor gewichtstoename. o Ogenschijnlijk ‘normaal’ functioneren. o Stiekem gedrag. DSM-5 CRITERIA A. Terugkerende episodes van eetbuien (binnen beperkte tijd objectief veel voedsel + controleverlies). B. Terugkerend compenserend gedrag om gewichtstoename te voorkomen via lijnen, zelfopgewekt braken, misbruik van laxatieven of diuretica, excessief sporten. C. Deze beide ten minste 1x/week gedurende 3 maanden. D. Zelfbeleving overdreven beïnvloed door gewicht en figuur. E. De stoornis komt niet uitsluitend voor tijdens AN. ASPECTEN  Lichamelijke aspecten: o Gewichtsschommelingen. o Tekort aan vitaminen. o Nier-, lever- en darmstoornissen. o Hartritmestoornissen. o Maaguitrekking (breuk). o Menstruatiestoornissen. o Problemen met slokdarm en mondholte. o Tandbederf. o Bloedarmoede. o Meestal ‘normaal’ gewicht (BMI tussen 18.5 – 25).  Psychosociale aspecten: o Hoge eisen aan zichzelf: eetbui = gebrek aan wilskracht  schuldgevoel  - zelfwaarde. o Walging van zichzelf. o Schaamte en angst voor controleverlies. o Stemmingswisselingen. o Impulsiviteit. o Zelfverwonding?

PREVALENTIE EN PROGNOSE 8

    

2,6% adolescente meisjes (Stice et al., 2013 – DSM-5). Start gemiddeld rond 18 jaar; zelden < 15 jaar • 10-15% evolueren van BN-AN (en vaak terug naar BN). Ongeveer 90% is vrouwelijk. Gemiddelde duur: 7,5 jaar. Patiënten die behandeld worden met CBT: 50% symptoomvrij tot 10 jaar na de behandeling ; 20% van behandelde patiënten blijft chronisch last hebben, 30% vervalt af en toe.  Slechtere prognose bij comorbide depressie.  Slechts 6% zoekt hulpverlening. BINGE-EATING DISORDER DSM-5 CRITERIA A. Terugkerende episodes van eetbuien (binnen beperkte tijd objectief veel voedsel + controleverlies). B. De eetbuien worden gekenmerkt door 3 of meer van de volgende kenmerken: o Veel sneller eten dan normaal. o Eten tot men zich oncomfortabel vol voelt. o Grote hoeveelheden eten benuttigen terwijl men fysiek geen honger heeft. o Eten in isolatie/heimelijk uit schaamte. o Walgen van zichzelf, zichzelf depressief of schuldig voelen na de eetbui. C. De eetbuien brengen veel stress met zich mee. D. Eetbuien minimum 1x/week gedurende 3 maanden. E. Geen compensatieged...


Similar Free PDFs