Samenvatting - Groepsdynamica Leiderschapsstijlen Roos Van Leary Conflicthantering PDF

Title Samenvatting - Groepsdynamica Leiderschapsstijlen Roos Van Leary Conflicthantering
Course Werken in en met groepen
Institution Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen
Pages 11
File Size 266 KB
File Type PDF
Total Downloads 61
Total Views 124

Summary

Groepsdynamica
Leiderschapsstijlen
Roos Van Leary
Conflicthantering...


Description

Groepsdynamica 1. Welke soorten groepen bestaan er? → Groepen op basis van de reden waarom iemand in een groep wil horen; • Taakgerichte groepen • Sociaal-emotionele groepen → Groepen op basis van de kenmerken van de groep; • Primaire groepen • Secundaire groepen • Formele groepen • Informele groepen • In-groepen • Out-groepen • Homogene groepen • Heterogene groepen • Referentiegroepen 2. Wat zijn de belangrijkste kenmerken van deze verschillende soorten groepen? Taakgerichte groepen • Uitvoeren van een taak staat centraal • De groep heeft een duidelijk doel/ een taak vooropgesteld • Inzet van de groepsleden nodig om te taak te volbrengen • Nadruk ligt op het product

Sociaal-emotionele groepen • Het groepsgebeuren, het sociale systeem is belangrijk • Leden zijn gericht op het sociaalemotionele klimaat van de groep • Nadruk ligt op het proces dat plaatsvindt in de groep

Primaire groepen • Informele spontane relaties • Hoge solidariteit, gemeenschappelijke waarden en normen • Vormen één eenheid • Persoonlijke emotionele band • Wederzijdse acceptatie • Vaak kleine groepen

Secundaire groepen • Formele relaties • Minder solidair dan primaire groepen • Wisseling van leden, lege plekken worden opnieuw ingevuld • Ieder individu heeft zijn taak • Minder persoonlijke interactie • Vaak grotere groepen

Formele groepen Informele groepen • Gestructureerd • Ontstaat spontaan • Doel op voorhand vastgelegd • Vanuit gemeenschappelijke belangen • Doel, rollen en normen expliciet • Interpersoonlijke aantrekkingskracht geformuleerd • Autonoom • Hebben vaak een formele leider, een • Geen vastgelegde regels/beperkingen taakleider • Doel, rollen en normen vaag/impliciet • Lid = verbonden aan geschreven regels + • Informele leider op basis van sociaalvoldoen aan bepaalde voorwaarden emotionele kenmerken • Inschrijving noodzakelijk

In-groepen

Out-groepen

• • • • •

WIJ-groepen Hechte groep met grote samenhang Verdraagzaamheid en behulpzaamheid Sterke/innige communicatie Groot veiligheidsgevoel

• • • • •

Homogene groepen • Duidelijke overeenkomsten tussen groepsleden → Leeftijd, cultuur, geslacht,... • Gekenmerkt door gemeenschappelijk kenmerk

ZIJ-groepen Ongekende groepen Onveiligheidsgevoel, vooroordelen Andere opvattingen, waarden en normen Gezien als gevaarlijk

Heterogene groepen • Weinig overeenkomsten tussen groepsleden → Verschillende leeftijd, geslacht, mogelijkheden, cultuur, … • Nadruk op verbondenheid in de diversiteit en op de diversiteit van de groep

Referentiegroepen • Gedrag van het individu wordt sterk beïnvloed en bepaald • Groep als uitgangspunt van het gedrag voor een individu • Één of meerdere groepen • Belangrijk voor één of meerdere gedragsaspecten • Wisselen in de loop van de tijd 3. Welke groepsontwikkelingsfasen bestaan er? → Fase 1: de voorfase → Fase 2: de oriëntatiefase → Fase 3: de confrontatie fase, de machtsfase → Fase 4: de affectiefase → Fase 5: de fase van de autonome groep → Fase 6: de afsluitingsfasen 4. Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de verschillende groepsontwikkelingsfasen? Fase 1: de voorfase (de keuze wordt gemaakt of de groep taakgericht of sociaal-emotioneel gericht zal zijn) • Voordat de groep onstaat • Opzet van groep wordt bepaald • Onzichtbaar voor de latere groepsleden • Grenzen/doelen worden duidelijk geformuleerd • Programma/activiteiten worden bepaald • Taakverdeling wordt vastgelegd • = alle voorbereidingen! Fase 2: de oriëntatie • Relatie met de andere groepsleden? • Voorwaarden om lid te worden? • Hoeveel energie/inzet is er nodig binnen de groep? • Welk gedrag wordt geaccepteerd? Wat zijn de grenzen? • Welke voorwaarden worden er gesteld? • Centrale thema = INCLUSIE! Fase 3: de confrontatiefase,de machtsfase • Posities in de groep worden ingenomen

• • • •

Macht en invloed per individu? Macht en invloed onderling? Controle/sturing? Welke regels gelden er binnen de groep?

Fase 4: de affectiefase • Onderlinge verhoudingen staan centraal • Persoonlijke betrokkenheid,afstand en nabijheid • vragen rond cohesie en intimiteit • Hoe persoonlijk kunnen we met elkaar omgaan en is er vertrouwen? • Gevoelens uiten naar elkaar toe! Fase 5: de fase van de autonome groep • Taakstructuur aanwezig • Invloed verdeling is bepaald • Relatiepatroon aanwezig • Vertrouwen tussen groepsleden • Ruimte voor inbreng van persoonlijke ervaringen • Groepsklimaat is tot stand gekomen • Acceptatie van jezelf in relatie met de groep • Persoonlijke betrokkenheid • Zelfstandige groep! Fase 6: de afsluitingsfase • Taakgerichte groepen : afsluiting van de groep met de nadruk op het bevragen of de doelen bereikt zijn • Sociaal-emotionele groepen : afscheid van de groep met de nadruk op het bekijken van wat men op persoonlijk en sociaal-emotioneel vlak voor elkaar betekend heeft 5. Wat betekenen de verschillende groepsfasen voor de groepsleden? → Fase 2 : de oriëntatiefase • Wat wordt er van mij verwacht en van de andere groepsleden? • Met wie zit ik in de groep? → Fase 3 : de confrontatiefase, de machtsfase • Het nemen van verantwoordelijkheid • wat zijn de regels van omgang? → Fase 4 : de affectiefase • Opkomen voor jezelf en jouw mening • Afwegen van eigen belang t.o.v. het groepsbelang • Leren omgaan met meningsverschillen → Fase 5 : de fase van de autonome groep • Productief werken • Samenwerken → Fase 6 : de afsluitingsfase • Afscheid nemen hoort erbij • Tevreden kunnen terugblikken 6. Wat betekenen de verschillende groepsfasen voor de begeleiding? → Fase 2 : de oriëntatiefase • Informatie geven • Kennis laten maken

• Voorbeeldfunctie/modelgedrag • Bescherming en veiligheid bieden → Fase 3 : de confrontatiefase, de machtsfase • Grenzen stellen • Sturen > hoe met elkaar in gesprek komen? > hoe beslissingen nemen? • Conflicthantering → Fase 4 : de affectiefase • Aangeven dat ieder zijn mening oké is • Sturen om op een constructieve manier tot een oplossing te komen → Fase 5 : de fase van de autonome groep • Duidelijke opdrachten geven • Het begeleiden van groepsprojecten • De groepsleden motiveren tot samenwerken → Fase 6 : de afsluitingsfase • Realistisch zijn en de realistische zin overbrengen naar de groepsleden • Procedures afspreken • Positieve afsluiting verzorgen 7. Op welke manier kunnen de rollen van de groepsleden de groepscohesie bepalen? Groepscohesie = de verdraagzaamheid en samenhorigheid binnen een groep → hoge cohesie : je kan jezelf zijn binnen de groep → lage cohesie : je kan minder jezelf zijn binnen de groep Rollen = verwachtingen over hoe men zich moet gedragen binnen een groep. Wanneer deze alleen gelden voor een bepaalde persoon spreken we over een rol. Deze verwachtingen komen vanuit je relatie met de andere groepsleden. → De rol die iemand krijgt binnen een groep kan de cohesie op een positieve of negatieve manier beïnvloeden. Het kan ook problemen met zich meebrengen als de verwachtingen van de groepsleden niet overeenkomen met je eigen verwachtingen. Je rol binnen een groep verandert ook voortduren. Dit kan moeilijk zijn voor de groep omdat zij hun verwachtingen tegenover jouw houding dan ook moeten aanpassen.

Leiderschapsstijlen 1. Welke verschillende leiderschapsstijlen zijn er? → Participerende/ coachende stijl → Onderhandelende/ overtuigende/ probleemoplossende stijl → Delegerende stijl

→ Bevelende/ directieve/ instruerende stijl 2. Wat zijn de kenmerken van elke stijl? Participerende/ coachende stijl = zorgende stijl • Lage taakgerichtheid – hoge relatiegerichtheid • Nadruk op goede band tussen groepsleden • Gericht op mensen • Informeel, sympathiek, rustig, luisterend, samenwerkend • Veilige sfeer, vertrouwen • Erkenning van zichzelf (onzekere leider) • Sterke identificatie met groepsleden • Passief, geen richting geven (soms!) • Gebrek aan zorg voor de resultaten → Deelnemen maar vooral laten deelnemen = cliënten betrekken! Delegerende stijl = Stijl met ruimte • Lage taakgerichtheid – lage relatiegerichtheid • Laat veel aan de groepsleden over • Delegeert veel • Afstandelijk, logisch, eerlijk • Betrouwbaar, efficiënt • Voorkeur voor procedures • Kan afstandelijk zijn • Weinig suggesties • Pietluttelig • Weerstand tegen verandering

Onderhandelende/ overtuigende/ probleemoplossende stijl = Democratische stijl • Hoge taakgerichtheid – hoge relatiegerichtheid • Overtuiging om de groepsleden te motiveren • Overleg en teamwork! • Participatie is belangrijk • Coördineert het werk • Soms te veel participatie en compromissen zoeken

Bv. een baas van een groot bedrijf Bevelende/ directieve/ instruerende stijl = Structurerende stijl • Hoge taakgerichtheid – lage relatiegerichtheid • Veel aanwijzingen, neemt initiatief, gericht op resultaten bereiken • Neemt alle beslissingen • Geen overleg • Top-down communicatie • Eist gehoorzaamheid, onderdrukt conflicten • Wil meteen resultaten → Je moet de stappen volgen die aangegeven worden!

Bv. een leerkracht

Bv. in een beschutte werkplaats, de politie

3. Welke stijl(en) pas je het makkelijkste toe?

4. Welke stijl(en) zijn een uitdaging voor je? Waarom?

5. Welke ONTWIKKELINGSNIVEAUS van een groep bestaan er? Leg deze uit. → Niveau 1: Laag • Lage bekwaamheid, lage bereidheid → Niveau 2 : Matig • Lage bekwaamheid, hoge bereidheid → Niveau 3 : Ruim • Hoge bekwaamheid, lage bereidheid → Niveau 4 : Hoog • Hoge bekwaamheid, hoge bereidheid Bekwaamheid ( = Competentie en kennis ) → De mate waarin groepsleden in staat zijn zelfstandig taken uit te voeren en zich daar zeker over te voelen. Bereidheid ( = Inzet en motivatie ) → De mate waarin groepsleden gemotiveerd zijn goede prestaties te leveren. 6. Wat is de aanbevolen leiderschapsstijl gekoppeld aan het ontwikkelingsniveau van de groep? → Niveau 1: Laag ( Lage bekwaamheid, lage bereidheid ) • Directieve stijl → Niveau 2 : Matig ( Lage bekwaamheid, hoge bereidheid ) • Overtuigende stijl → Niveau 3 : Ruim ( Hoge bekwaamheid, lage bereidheid ) • Participerende stijl → Niveau 4 : Hoog ( Hoge bekwaamheid, hoge bereidheid ) • Delegerende stijl 7. Welke ONTWIKKELINGSFASEN zijn er in een groep? → Fase 1 : de voorfase → Fase 2 : de oriëntatiefase → Fase 3 : de confrontatiefase, de machtsfase → Fase 4 : de affectiefase → Fase 5 : de fase van de autonome groep

→ Fase 6 : de afsluitingsfase 8. Wat is de aangewezen leiderschapsstijl per fase? Verklaar! → Fase 2 : de oriëntatiefase (KERNTHEMA = Inclusie) = Directieve/ bevelende/ instruerende stijl • Behoefte om erbij te horen • Begin van de groepscohesie • Onzekerheid bij praten • Onpersoonlijke onderwerpen komen aan bod • Ze letten op de leider, is er betrokkenheid? • Er worden taakgerichte afspraken opgesteld • Er is nood aan een leider die richting geeft! → Fase 3 : de confrontatiefase , de machtsfase (KERNTHEMA = Controle) = Onderhandelende/ overtuigende/ probleemoplossende stijl • Men praat iets losser • Zoektocht naar passende plaats in pikorde • Er worden besluiten genomen • Regels worden opgesteld • Leider krijgt (indirect) kritiek • Gevoelens van sympathie en antipathie • Ontstaan van coalities ( = kleine groepjes met eigen belangen) • Onvoldoende solidariteit om rekening te houden met de groepsdoelen → Fase 4 : de affectiefase (KERNTHEMA = Affectie) = Participerende/ coachende stijl • Behoefte aan genegenheid • Meer samenwerking • “Wij”, “Onze groep” • Eigen rituelen • Informele contacten na de bijeenkomsten • Meerderheidsbesluiten • Interesse in elkaars behoeften, gevoelens • Minder negativiteit • Negatieve gevoelens kunnen geuit worden • Volwassen groep • Aandacht voor de leider → Fase 5 : de fase van de autonome groep = Delegerende stijl • Taken worden deels overgelaten aan de groepsleden. De begeleiders vertrouwen er op dat zij de taak op zelfstandige basis tot een goed einde brengen. • Streefdoel in alle groepen!

Roos van Leary 1. De roos van Leary is opgebouwd uit de axioma's van W. Welke zijn deze 5 axioma's? → Alle gedrag is communicatie, je kan niet niet-communiceren! • Hou rekening met je non-verbale gedrag. → Elke communicatie bevat een inhouds- en betrekkingsniveau! • Via het betrekkingsniveau bepaald de zender de relatie met de ontvanger. Bv. man zegt tegen zijn vrouw: “Ik heb honger.” (= neutraal)

“ Schat ik heb honger.” (= geeft de relatie weer) → Ieder heeft zijn waarheid! • Heeft te maken met de eigen waarden en normen. → Mensen communiceren zowel digitaal als analoog! • Zowel verbaal als non-verbaal! Via sociale media zijn er vaak meer misverstanden omdat het non-verbale hier niet aanwezig is. → Elke communicatie is ofwel symmetrisch ofwel complementair! 2. Welke zijn de verschillende niveaus binnen communicatie? Bestaansniveau Inhoudsniveau Betrekkingsniveau = Wie ben ik en hoe kom ik = Woorden/ hetgeen je zegt. = Positie van de ander in de relatie. + non-verbaal, mimiek, over bij de anderen? toonhoogte • • •

Aanvaarden Afwijzen Diskwalificeren

Van de inhoud van de communicatie van de andere.

• • •

Bevestigen Verwerpen Negeren

Van de positie van de andere in de betrekking.

• • •

Erkennen Miskennen Niet-erkennen

Van het beeld dat de andere van zichzelf heef.

3. Waardoor zijn deze axioma's van invloed op het gedrag van mensen en groepen? → Wanneer er iets fout loopt op vlak van deze 5 axioma's, heeft dit gevolgen op het inhoudsniveau, betrekkingsniveau of bestaansniveau binnen de communicatie tussen verschillende partijen. 4. Welke sectoren vind je terug in de roos van Leary? → Leidend (Boven – samen) → Helpend (Samen – boven) → Meewerkend (Samen – onder) → Afhankelijk (Onder – samen) → Teruggetrokken (Onder – tegen) → Opstandig (Tegen – onder) → Aanvallend (Tegen – boven) → Competitief (Boven – tegen) 5. Welke sector is je favoriet?

6. Welke sector is je uitdaging?

7. Welke reacties roept elke sector op? → Tegen-gedrag roept tegen-gedrag op en samen-gedrag roept samen-gedrag op! = Symmetrische interactie! → Boven-gedrag roept onder-gedrag op en onder-gedrag roept boven-gedrag op! = Complementaire interactie! Helpend Leidend • Waardering • Gehoorzaamheid • Aanvaarding • Afhankelijkheid • Bewondering • Respect • Vertrouwen • Waardering • Overgave • Concurrentie • Irritatie • Kritisch aanvallend • Afschum • Verzet Meewerkend • Hulp • Waardering • Bewondering • Sympathie • Vriendelijkheid • Irritatie

Volgend • Steun • Leiding • Bescherming • Dominantie • Agressie • Irritatie • Afwijzing

Teruggetrokken • Afstand • Kritiek • Agressie • Spot • Neerkijken op • Afkeuring • Bestraffing • Negeren • Arrogantie • Leiderschap

Opstandig • Afstraffing • Autoritair gedrags • Kwaad worden • Negeren • Verwerping • Veroordelen • Achterdocht • Irritatie • Bijval

Aanvallend • Angst • Schuldgevoel • Autoritair gedrag • Terugtrekken • Passief verzet • Huilen • Onderwerping • Vijandigheid • Opstandigheid

Concurrerend • Bewondering • Onderwerping • Verveling • Afgunst • Vernedering • Minderwaardigheid • Zich klein voelen • Bedreiging • Wantrouwen

8. Op welke manier dien jij met deze reacties als begeleiding rekening te houden?

Conflicthantering 1. Wat is een conflict? → Een conflict is een botsing van belangen. Dit zijn twee of meerdere tegengestelde meningen. De onderlinge afhankelijkheid van de partijen is hierbij belangrijk! Je positie zorgt ervoor of een conflict innerlijk blijft of besproken wordt! 2. Welke soorten conflicten bestaan er op basis van de deelnemers? → Intra persoonlijk conflict (Bv. Homoseksualiteit → je geaardheid) → Interpersoonlijk conflict → Intragroepsconflict (Bv. In een leefgroep) → Intergroepsconflict “Intra” = in 1 persoon : je tegenstrijdige gedachten “Inter” = tussen verschillende partijen 3. Welke soorten conflicten bestaan er op basis van het onderwerp? → Taakconflicten • Uitvoering ; Ontstaan door de manier van aanpakken. (verschillende mening van aanpak) → Sociaal-emotionele conflicten • Samenwerking ; Ontstaan door persoonlijke eigenschappen van personen die met elkaar botsen. → Meningsverschillen • Hetzelfde belang en doel ; Onenigheid over de manier waarop het doel bereikt moet worden → Belangentegenstellingen • Andere belangen ; Je hebt zelf meer feeling voor een bepaalde taak t.o.v. je collega 4. Welke vier vragen stel je bij een analyse van een conflict? → Wie zijn de partijen die een conflict hebben? → Waarover gaat het conflict? Welke belangen/ wensen/ behoeften liggen er aan de basis? • Kan hypothetisch zijn! ( = Veronderstelling) → Wat willen de verschillende partijen bereiken of vermijden met het conflict? → Van welk soort conflict is er spraken? 5. Met welke vier factoren dien je rekening te houden bij het omgaan met conflicten?

Conflictdiagnose = aanpak! → Structuurbenadering → Procesbenadering → Ontwikkeling van het conflict → Kenmerken die zich kunnen voordoen tijdens het proces van het conflict 6. Welke zijn de ontwikkelingsfasen van een conflict? → Latente fase • Deze fase gaat het conflict vooraf. • De verschillende partijen zijn zich nog niet bewust van de tegenstellingen! → De fase van de onderkenning • De verschillende partijen worden zich bewust van de tegenstellingen! • Er ontstaat een daadwerkelijk probleem. → De emotionele fase • Er worden stellingen gekozen t.o.v. de andere partij(en). • Er ontwikkelen negatieve gevoelens → De manifeste fase • Conflict komt openlijk tot uiting. • Passief of actief verzet. 7. Waardoor zijn deze fasen van belang bij conflicthantering? Conflicthantering = De verschillende partijen inzicht geven in elkaars belangen en doelstellingen en hierbij tot een voor alle partijen aanvaardbare oplossing komen als basis voor een toekomstige samenwerking. → Hoe sneller je kan ingrijpen tijdens de ontwikkeling van een conflict, hoe gemakkelijker het is om het conflict op te lossen. 8. Welke conflictstijlen bestaan er? → Éénzijdige actie • Forceren • Toegeven • Vermijden → Gezamelijke actie • Probleem oplossen • Bemiddelen → Uitbesteden • Arbitrage ( Een onpartijdig iemand geeft een bindende uitsprak in een conflict tussen de verschillende partijen. ) 9. Welke pas je makkelijk toe?...


Similar Free PDFs