Graduaat maatschappelijk werk - samenvatting groepsdynamica PDF

Title Graduaat maatschappelijk werk - samenvatting groepsdynamica
Course Groepsdynamica
Institution Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen
Pages 34
File Size 1008 KB
File Type PDF
Total Downloads 6
Total Views 133

Summary

Samenvatting van alle cursusdelen van groepsdynamica in de opleiding graduaat maatschappelijk werk aan de AP Hogeschool...


Description

2019-2020

Groepsdynamic a Samenvatting

Silke Ruttyn AP HOGESCHOOL - GRADUAAT MAATSCHAPPELIJK WERK

1. Inleiding Wat is een groep? Doel groepsdynamica = zicht krijgen op het functioneren van groepen. Groepsdynamica: De wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van groepen. Hierbij kijkt men naar de interactie en context, het groepsbewustzijn en de doelen of motivatie.

Kenmerken van groepen - Interactie: onderscheidt groepen van een losse verzameling mensen - Motieven of doelen: geven richting aan de groep - Geheel van normen of richtlijnen: geven grenzen aan ten aanzien van de relaties tussen leden & de groepsactiviteit - Rollen: eigenheid waarmee de groep zich van andere groepen gaat onderscheiden - Netwerk van interpersoonlijke attracties: op basis van sympathieën & antipathieën voor elkaar

Interactie = Wanneer er tussen de leden sprake is van wederzijdse beïnvloeding. Veronderstelt dat elke persoon invloed uitoefent op en beïnvloed wordt door elke andere persoon in de groep. -

Gebeurt vaak a.d.h.v. verbale communicatie Belangrijk om ook aandacht te besteden aan hoe de boodschap gebracht wordt en de impact ervan op de andere leden

Doelen of motieven = Redenen voor het bestaan van een groep. Lidmaatschap moet op termijn voldoen aan persoonlijke/sociale behoeften of belangen om het voortbestaan van de groep te garanderen.

Normen = Regels / voorschriften / procedures die bepalen hoe men zich hoort te gedragen in de groep. -

Niet altijd expliciet Soms wordt een norm pas duidelijk wanneer hij overschreden wordt & afgekeurd door de groep Geven aan welk gedrag als normaal of abnormaal wordt aanzien binnen de groep Vergemakkelijken de samenwerking binnen de groep Meestal gelden normen voor alle groepsleden, maar niet altijd (bv. voorzitter vergadering)

Rollen - Taakrollen: gericht op het uitvoeren van de groepstaak - Procesrollen: gericht op het verbeteren van het sociaal-emotionele klimaat in de groep - Dysfunctionele rollen: zelfgericht gedrag/gedragsvormen die ingaan tegen constructieve participatie aan de groep

1

Interpersoonlijke attracties Sympathieën & antipathieën die men voor elkaar voelt, zullen bepalen hoeveel en met wie met zal communiceren. Interactie-hypothese van Homans: Hoe meer interactie er bestaat tussen bepaalde groepsleden, hoe meer gevoelens van genegenheid & vriendschappelijkheid tussen deze groepsleden bestaan en omgekeerd. Interpersoonlijke attractie wordt sterk bepaald door: - Werkelijke / vermeende gelijkheid: van houdingen, opvattingen, persoonlijkheidskenmerken & in sociale achtergrond - Spraakzaamheid: spraakzame leden voelen meer sympathie voor elkaar dan voor zwijgzame leden

2. Theoretisch kader Groepen Begripsomschrijving Agogiek: Leer van het leiden van de mens, studie van de mens in al zijn aspecten. Groep: Verzameling van minimum twee mensen die van elkaar afhankelijk zijn en die zich onderscheidt van andere mensen. Sociologische betekenis van een groep: Kleine groepering waarvan de leden regelmatig, veelvuldig & intensief met elkaar interageren en die wordt gekenmerkt door gemeenschappelijke normen en waarden met als basis daarvan gevoelens van samenhorigheid. Maatstaven in de omschrijving van hoe men met elkaar omgaat in een groep: -

Frequentie & intensiteit van de interactie Doeleinden of motieven (mate waarin de groep voldoet aan persoonlijke/sociale behoeften of belangen) Leden kunnen tegenover elkaar duidelijke posities innemen waaraan rollen gekoppeld zijn Netwerk van interpersoonlijke attracties/verhoudingen op basis van sympathieën & antipathieën voor elkaar

Soorten groepen Naargelang het accent van de groep -

Twee soorten groepen: taakgerichte groep & sociaal-emotionele groep Elke groep functioneert tegelijkertijd op twee niveaus; de groepstaak wordt op een welbepaalde manier gedaan

TAAKGERICHTE GROEPEN - Uitvoeren van de taak staat centraal - Groepsleden vervullen taken die het groepsdoel dienen SOCIAAL-EMOTIONELE GROEPEN - Leden richten zich op het sociaal-emotionele klimaat van de groep - Groepsgebeuren & sociaal systeem zijn belangrijk

2

Naargelang de kenmerken van de groep Onderscheid tussen: - Primaire & secundaire groepen - Formele & informele groepen - In- & out-groepen - Homogene & heterogene groepen - Referentiegroepen PRIMAIRE GROEPEN = Groepen die heel belangrijk zijn voor mensen. De leden gaan persoonlijke & duurzame relaties aan met elkaar en onderhouden die. -

Grootste beïnvloeding vindt plaats binnen primaire groepen Persoonlijke relaties staan voorop Essentiële voorwaarde van de primaire groep is de sociale verbondenheid tussen de leden

Kenmerken van primaire groepen: -

Informele relaties: spontane contacten Hoge mate van onderlinge solidariteit: leden hebben gemeenschappelijke waarden & normen, vaak door gemeenschappelijke ervaringen Groep presenteert zich als een eenheid: veel gemeenschappelijke activiteiten Gedeelde idealen & sociale natuur Wij-gevoel: aparte persoonlijkheden smelten samen tot een geheel Persoonlijke, emotionele band: leden kennen elkaar goed en weten wat ze aan mekaar hebben Wederzijdse acceptatie Kleine groep: valt niet makkelijk uit elkaar Veelvuldige ontmoetingen & face to face contact Als een groepslid de groep verlaat is dit sterk merkbaar in de groep, aard van de groep verandert & lege plek wordt niet gemakkelijk opgevuld

SECUNDAIRE GROEPEN = Groep waarin de persoonlijke relaties niet voorop staan. De leden komen bij elkaar om een gemeenschappelijk doel na te streven  groepsleden oefenen veel minder een directe invloed uit op elkaar. Kenmerken van secundaire groepen: -

Formele relaties Leden kennen elkaar oppervlakkig Minder solidariteit dan in een primaire groep Meer wisseling van leden: bij uittreding van groepsleden gaat de groep gewoon door om het doel te bereiken Wisseling van leden heeft minder invloed op de groep: aard van de groep verandert niet noemenswaardig & lege plekken worden opgevuld Individu staat niet centraal: er wordt groepsgericht gewerkt & ieder individu heeft zijn taak Vaak groter dan primaire groep, minder persoonlijke interactie

3

FORMELE GROEPEN - Gestructureerde groep - Doel van de groep & manier waarop de groep organisatorisch in mekaar zit, wordt op voorhand vastgelegd - Vaak formele taak- & werkgroepen met een formele taakleider - Leden van de groep binden zich aan geschreven regels & voldoen aan bepaalde voorwaarden INFORMELE GROEPEN - Ontstaan vanuit gemeenschappelijke belangstelling - Groepsleden bepalen zelf de activiteiten - Geen regels & beperkingen - Vaak een informele leider op basis van sociaal-emotionele kenmerken IN-GROEPEN - Hechte groep, grote samenhang - Biedt een veiligheidsgevoel - Wij vs. zij - Neigt zich af te zetten tegen andere groepen OUT-GROEPEN - Niet-gekende groepen met andere opvattingen, normen & waarden - Zorgen voor een onveiligheidsgevoel, vooroordelen & worden evt. als gevaarlijk aanzien HOMOGENE GROEPEN = wanneer er duidelijke overeenkomsten te zien zijn tussen de groepsleden (bv. in leeftijd, geslacht, interesse, aard van de problematiek, achtergrond, cultuur,…) HETEROGENE GROEPEN - Weinig overeenkomsten tussen de groepsleden REFERENTIEGROEPEN - Groepen die het gedrag van het individu sterk beïnvloeden & bepalen - Individu neemt de groep als uitgangspunt voor zijn gedrag - Persoon kan meerdere referentiegroepen hebben - Persoon hoeft geen lid te zijn van de groep om erdoor beïnvloed te worden (bv. wilt graag lid worden, hoge status van de groep) - Wisselen meestal in de loop van de tijd

4

Groepsprocessen Inleiding Hoe komt een groep tot stand, welke veranderingen kan een groep ondergaan, oe komt het dat de ene groep goed functioneert terwijl de andere dreigt uit elkaar te allen, wanneer houdt een groep op te bestaan,…  Om deze vragen te kunnen beantwoorden, hanteren we onderstaand schema als rode draad.

Input Individuele beweegkrachten AANDRIJVENDE KRACHTEN (MOTOR) Motivaties om deel te nemen aan de groep: -

Doelstelling of soort groepsactiviteit Samenzijn met de groepsleden Gemeenschappelijke zaken met de groepsleden Onbekend terrein verkennen Geborgenheid Op zoek naar steun, hulp, raad Privé-voordelen Mogelijkheid tot zekere anonimiteit (bij grotere groepen)

Motivaties om te blijven deelnemen: -

Investering moet renderen Sfeer is prettig  groepsdeelname is rechtstreeks belonend Structuur in de groep komt tegemoet aan de algemeen menselijke & krachtige behoefte aan duidelijkheid en houvast Identificatie met de groep Positieve balans van kosten & baten

5

RICHTINGGEVENDE INVLOEDEN (STUUR) = eigen achtergronden, onder andere: -

Zelfbeeld Levensovertuiging Milieu, (sub)cultuur Persoonlijk verleden Persoonlijkheidstrekken Defensiemechanismen Opstelling ten opzichte van de leiding

Basistendenties = Fundamentele neigingen bij mensen in groepsverband om voor een bepaalde manier van meedoen te kiezen. Worden beïnvloed door de groep, opdracht en taakpositie. -

Erbij / erbuiten Invloed uitoefenen / invloed aanvaarden Nabijheid / afstandelijkheid Leunen / steunen Openstaan / structureren

Basistendenties spelen een belangrijke rol in de groepscohesie

Groep GROEPSPROCESSEN Elke groep tracht zich te ontwikkelen tot een functioneel organisme dat tracht te voldoen aan taak- & sociaal-emotionele aspecten. Iedere groep heeft haar eigen vertrekpunt, doelen en ontwikkelingstempo. Toch zijn er verschillende ontwikkelingsfasen die groepen doorlopen: FASE 1: VOORFASE In de voorfase worden er voorbereidingen getroffen, geconcretiseerd in activiteiten, het kiezen van werkvormen, methodieken, het vaststellen van een taakverdeling,… -

Belangen & behoeftes van de deelnemers vaststellen Beginsituatie van de deelnemers nagaan Soort groep kiezen (homogeen, heterogeen,…) Keuze van de groepssamenstelling & -grootte Bepalen van de grenzen binnen de groep Bepalen van de groepsdoelen Vertaling van de doelstellingen in een programma van activiteiten Bepalen van werkvormen en methodieken Bepalen van de taakverdeling Bepalen welke hulpmiddelen, materialen, lokalen,… er nodig zijn Bepalen van het tijdstip voor de bijeenkomsten

6

FASE 2: ORIËNTATIEFASE Leden proberen zich te oriënteren, vorige groepservaringen zijn het referentiekader bij de benadering van de nieuwe groep. Het centrale thema is inclusie: de groepsleden worden geconfronteerd met de vraag of ze al dan niet bij de groep horen. Het gedrag wordt bepaald door de behoefte aan zekerheid & oriëntatie: er ontstaan interactiepatronen. Bv: -

Wie houdt zich in en wacht af, wie vliegt er meteen in Wie probeert eigen onzekerheid te maskeren Wie stelt vooral vragen en wie antwoordt vooral Anderen categoriseren Zoeken naar gedragsregels & -aanwijzingen Zoeken naar goedkeuring & ondersteuning …

De oriëntatiefase loopt ten einde wanneer er een voorlopig klimaat van vertrouwen en acceptatie is ontstaan. Als begeleider kan je de groep in de oriëntatiefase ondersteunen door: -

Groepsleden voldoende ruimte geven om elkaar te leren kennen Duidelijke afspraken te maken met de groep Duidelijkheid scheppen rond de groepsdoelstellingen

FASE 3: CONFRONTATIE / MACHTSFASE In deze fase gaat men de eigen plaats vinden in de groep. Aanvankelijke terughoudendheid maakt plaats voor meer persoonlijk gedrag. Er is een strijd over de toekomstige groepsstructuur: er wordt meer kritiek gegeven op anderen en er is meer agressiviteit. -

Lidmaatschap: wie hoort er bij de groep Rolverdeling: wat wordt van ieder afzonderlijk verwacht Invloed: wie heeft er invloed op mij en hoeveel macht heb ik Normstelling: welke regels dienen te gelden

Het centrale thema is invloed: vragen rond macht, dominantie, gezag & verantwoordelijkheid. In de machtsfase zal een groep samenhangender worden of desintegreren. Er komen ook meer taakgerichte aspecten aan bod: het verder uitwerken van de doelstelling, tijdsplanning, afspraken,… De groepsleden vertonen volgende gedragingen: -

Vechtgedrag: eigen meningen & voorstellen doorzetten en weinig bereidwilligheid om toe te geven of compromissen te sluiten. De ander is een tegenstander.  Strijd met de leider: men probeert de leider in diskrediet te brengen  Cynisme: uiten van kritiek op / in vraag stellen van de groepsafspraken, groepsdoelen,… vanuit een wantrouwen tegenover de anderen  Verhoor: stortvloed aan vragen om iets aan te tonen / bewijzen en ervoor zorgen dat anderen op hun hoede blijven

7

- Vluchtgedrag: groepsleden trekken zich terug als de meningsverschillen te groot worden of onverdraaglijk worden.  Fysiek de groep verlaten  Innerlijke emigratie: zich psychisch terugtrekken  Ontkennen van de moeilijkheden: veranderen van onderwerp, afleiden, grapjes maken, over vroeger praten,…  Rationalisatie: ervaringen worden verklaard/goedgepraat met redenen die afwijken van de eigenlijke redenen  Projectie: eigen onaanvaardbare kenmerken worden aan anderen toegeschreven  Generalisatie: vage, algemene, onpersoonlijke termen gebruiken i.p.v. zich rechtstreeks uit te spreken  Intellectualiseren: gebruik maken van psychologische verklaringen/interpretaties die niet weergeven wat er door het individu ervaren wordt - Groepsmanipulatie: groepsleden gebruiken anderen om te ontsnappen aan een confrontatie of persoonlijke betrokkenheid  Paarvorming: emotionele coalities worden gevormd om sterker in de strijd te staan. Rivaliserende subgroepen kunnen ontstaan die het voortbestaan van de groep in twijfel trekken  Rode Kruisgedrag: groepsleden vinden dat ze hulp moeten bieden, zelfs als de ander daar niet om vraagt  Zondebok: er wordt veel tijd besteed aan één groepslid dat tijdelijk alle spanning in de groep naar zich toetrekt  gevoel van schijnveiligheid in de groep Als begeleider kan je de groep in deze fase ondersteunen door: FASE -

Standvastig & consequent te zijn en de regels/afspraken te bewaken Conflictsituaties te benoemen & bespreekbaar te maken 4: STABILISERING / AFFECTIEFASE Groepsleden voelen zich geaccepteerd en voelen zich deel van de groep Relaties tussen groepsleden worden persoonlijker/affectiever Werksfeer verbetert De groep komt sneller overeen over beslissingen

Intimiteit staat centraal: de mate van betrokkenheid tot elkaar. Er zijn vragen rond cohesie & affectiviteit: Hoe persoonlijk gaan de leden met elkaar om, welke mate van nabijheid/afstand is er, hoeveel vertrouwen is er tussen de groepsleden. Er kan echter ook sprake zijn van persoonlijke vijandigheid en jaloezie  mogelijke discrepantie tussen de eigenlijke gevoelens en het harmonische groepsgedrag van de groepsleden. De groep loopt gevaar te stagneren en in een impasse terecht te komen. - Impasse: er zijn irritaties aanwezig in de groep, er ontstaan subgroepen, er is discussie over de groepsnormen en een wantrouwen tegenover elkaar. De ontevredenheid kan aanleiding geven tot het ontstaan van een conflict - Conflict: oude normen worden overboord gegooid zonder dat er nieuwe in de plaats komen. Er is een machtsstrijd waarbij de taakgerichtheid op de achtergrond komt. Herstel en groei is pas mogelijk wanneer er openlijk gesproken kan worden over vragen over de onderlinge relaties en groepsstructuur

8

De fase is beëindigd wanneer er een vertrouwdheid is met elkaar en er meer ruimte is voor persoonlijke inbreng. Als begeleider kan je in deze fase de groep ondersteunen door: FASE -

Ruimte te geven voor zelfstandig werk & zelfstandig actie te ondernemen Initiatief uit de groep toe te laten 5: DE AUTONOME GROEP Accepteren van zichzelf in relatie tot de anderen Persoonlijke betrokkenheid bepaalt de individuele bijdrage Er is een open groepsklimaat waarin iedereen zichzelf kan zijn

Als begeleider kan je de groep in deze fase ondersteunen door: -

Ruimte te laten aan de groep Je talent als coach boven te halen

FASE 6: AFSLUITING Bij de ontbinding van een groep is het belangrijk aandacht te schenken aan: -

Afsluiten van het taakgerichte aspect: door groepsevaluatie van de vooropgestelde groepsdoelen & het groepsproces Sociaal-emotionele aspect: mogelijkheid om afscheid te nemen van elkaar & stil te staan bij wat men voor elkaar heeft betekend

Als begeleider kan je de groep in deze fase ondersteunen door: -

Zorgen voor een symbolisch einde Terugblikken op de geschiedenis van de groep Groepsleden hun blik te laten dichten op de toekomst

Output Groepsontwikkeling & groepscohesie (proces) Groepscohesie: resultaat van alle krachten die op de leden werken om in de groep te blijven Factoren die de groepscohesie beïnvloeden: -

Onderlinge aantrekkelijkheid Gezamenlijke betrokkenheid op de activiteiten/doelen van de groep Gezamenlijke betrokkenheid op de leider Vrees om buiten de groep te vallen

Groepscohesie ontwikkelt zich volgens wetmatige cirkelgangen: -

Fase 1: belangrijke vraag is hoezeer iedereen bij de groep wil horen  groepscohesie of groepsdesintegratie Fase 2: behoefte om invloed uit te oefenen staat centraal  mogelijke machtsstrijd die de groepsontwikkeling bemoeilijkt & cohesie vermindert Fase 3: leden raken meer betrokken tot elkaar & zijn meer geïnteresseerd in mekaars gevoelens, wensen, achtergrond

Een hoge cohesie kan ruimte-scheppend maar ook ruimte-inperkend. Er is dan sprake van innerlijke onvrijheid, vrees en afhankelijkheid. 9

Opwaartse spiraal: als de samenhorigheid groeit, neemt de groepscohesie toe. Negatieve spiraal: als de groep vastloopt door leden die er niet bij willen horen of zich niet opgenomen voelen door machtsstrijd of negatieve gevoelens tegenover mekaar. De groepscohesie neemt af.

Ontstaan van groepspatronen Deelstructuren: GROEPSNORMEN = Geven aan welk gedrag in de groep als normaal of abnormaal gevonden wordt & zorgen voor uniformiteit in de groep Vaak onuitgesproken gedragsregels/functioneerregels die richtinggevend werken. Bepalen de groepscultuur: het typisch eigen klimaat en karakter van de groep. Wordt bepaald door het geheel van functioneerregels & de strengheid waarmee ze tot gelding worden geacht. Zijn bepalend voor wenselijk /onwenselijk geachte opvattingen  bepalen niet enkel gedrag maar ook hoe groepsleden praten, denken, voelen. Groepsleden conformeren zich aan de groepsnormen vanwege: -

-

-

Sympathieën / groepscohesie: men conformeert zich sterker aan wie men sympathiek vindt of aan een groep waarvan men graag lid wordt/blijft. Individu kan zich identificeren met de groepsnormen Angst om als afwijkend te worden beschouwd: kan leiden tot sanctie of psychisch/fysiek uitgestoten te worden Poging tot vermijding van cognitief conflict: groepsleden nemen meestal aan dat er maar één juiste beschrijving van de situatie / meest gewenste gedrag in de situatie is. Verschillen in opvattingen bij zichzelf en de anderen wordt meestal als onprettig ervaren Vertrouwen in de juistheid van het standpunt van de meerderheid / twijfel aan de juistheid van het eigen standpunt

Conformiteit helpt de groep: -

Doelen te bereiken & zich als groep te handhaven Geldende meningen / gedragsvormen te verkrijgen Relatie tegenover de sociale omgeving te bepalen Groepsleden tot een nauwkeuriger oordeel te komen over de eigen vaardigheden door zichzelf beter te kunnen vergelijken met de anderen

10

ROLLENPATROON Rol: wanneer bepaalde verwachtingen enkel gelden voor een bepaald persoon. In een groep is het belangrijk zich open te stellen voor de anderen & niet te proberen hen zo snel mogelijk in een door jou bepaald hokje te stoppen. De ander moet vrij zijn om zichzelf te zijn & niet gedwongen worden te voldoen aan verwachtingen van anderen. In elke groep ontstaan rollen & verwachtingen ten aanzien van het gedrag van bepaalde mensen: -

De clown De probleemma...


Similar Free PDFs