Samenvatting W&T PDF

Title Samenvatting W&T
Author Minouk Drissen
Course Wetenschappen & techniek
Institution Hogeschool PXL
Pages 30
File Size 813.2 KB
File Type PDF
Total Downloads 97
Total Views 124

Summary

Samenvatting wetenschappen en techniek...


Description

WETENSCHAPPEN & TECHNIEK INLEIDING W&T= een leergebied. Een leergebied = een geheeld van kennis inzicht vaardigheden en attitudes rond bepaalde inhouden in het kleuter en lageronderwijs. Men onderscheid 5 leergebieden. 1. 2. 3. 4. 5.

Wiskunde Taal W&T/M&M (WO) LO MV

HERFST EN WINTER IN DE KLEUTERKLAS De zon staat in de winter/herfst veel lager dan in de zomer. En schijnt ook veel korter. De dagen worden korter, de nachten worden langer. Er is ook veel minder licht doordat de zon minder schijnt. Hierdoor wordt het kouder. Dit heeft een grote invloed op levende wezens. Bomen/struiken  werpen bladeren af Dieren  Winterslaap/ winterrust  Trekken weg  Wintervacht  Kruidachtige planten sterven bovengrond af

VIJFRIJKEN SYSTEEM 1.

2.

3. 4. 5.

Planten  Wieren  Bedektzadigen  2zaadlobbigen  1zaadlobbigen Dieren  Gewerveld sponzen holtedieren wormen weekdieren geleedpotigen stekelhuidigen  Ongewerveld zoogdieren insecten vogels vissen Zwammen Eencelligen Bacteriën

DIEREN IN DE WINTER REACTIES VAN GEWERVELDE DIEREN CONSTANTE TEMPERATUUR Zoogdieren en vogels hebben een constante temperatuur waardoor ze extra voedsel nodig hebben om warm te blijven

Vogels

Zoogdieren

Kip: 40,5 – 41,5°C

Varken: 39°C

Uil: 40,5 – 41,1°C

Koe: 38°C

Mus: 40,5 – 41,1°C

Rat: 37°C

ZOOGDIEREN Wintervacht die zoogdieren die overwinteren zonder slaapgedrag vervangen zomervacht door langer dichtere wintervacht Winterrust: verzamelen in de herfst voedsel voor een voorraad. Slapen veel in de winter maar zoals een normale slaap. Ademhaling, hartritme en bloedsomloop wordt rustiger. BV eekhoorn, das, Europese hamster Winterslaap: de temperatuur van het dier daalt mee met die van de omgeving. Ademhaling, hartslag verminderd dier lijkt dood. Voor de winterslaap wordt er vet opgeslagen onder de huid betere isolatie en grote hoeveelheid reservevoedsel Bij te ver dalen van temperatuur kans op sterven. Indien het te koud word bewegen ze (verhoogde hartslag) hierdoor krijgen ze het warmer. BV vleermuizen, egel, slaapmuis Winterslaap wordt geregeld door hormonen.

VOGELS Tijd om voeding te zoeken word kort, veel voeding nodig om lichaamstemperatuur hoog te houden (40°) Standvogels: blijven gehele jaar hier. Maken vetreserves of schakelen tijdelijk voer op ander voedsel BV mus, merel, koolmees, roodborstje, vink. De meeste eten in de winter insecten. Tegen de kou zetten ze hun veren op. Zo zien ze in de winter er dikker en ronder uit. Trekvogels: trekken ieder jaar heen en weer tussen zomerverblijf in het noorden (broedplaats) en winterverblijf in het zuiden. Dit is een periodiek verschijnsel.  Zomergasten zwaluw, koekoek. In de zomer hier. Najaar in het zuiden  Wintergasten grauwe ganzen. Zomer in het noorden, Winter hier  Doortrekkers kraanvogels, karekiet. Ons land rustplaats op noord/zuid route Hoe trekdrang is ontstaan kun je niet met zekerheid zeker. Ze trekken pas als er voldoende vetreserve is. Er zijn ook factoren die trekdrang beïnvloeden.   

Gewoonten eigen aan elke soort: door innerlijke drang verzamelen om weg te trekken Klimatologische omstandigheden: minder zon per dag  hormonen Voedselgebrek is NIET de oorzaak

De keuze van vliegrichting en koerswijzigingen tijdens de trek lijken aangeboren te zijn. Ze kunnen zich navigeren zich op 3 manieren  Zon  vogel houd een zekere hoek aan ten opzichte van de zon, in samenwerking met een inwendige klas  Sterren  koers bepaald door globaal beeld van de sterren  Magnetisch veld rond aarde  helling van magnetische veldlijnen ten opzichte van aardoppervlakte waarnemen en oriënteren

Waarom worden vogels geringd? 1.

2. 3. 4. 5.

Zodat men antwoord krijgen op bepaalde vragen  Waar gaan broedvogels naar toe?  Waar komen wintergasten vandaan  Welke route volgen trekvogels  Welke gebieden zijn belangrijk voor ze Berekenen gemiddelde leeftijd en jaarlijkse sterfte van soorten Vasstellen of vogelsoorten toe of afnemen Opmerken ongewoonheden (veel sterfte door strenge winter, olieramp, vergiftiging) Verzamelen gegevens  Broedbiologie  Gewicht  Rui  Parasieten  Determinatiekenmeken

WISSELENDE TEMPERATUUR Reptielen, amfibieën, vissen. Koudbloedige dieren  lichaamstemperatuur volgt buiten temperatuur. Bij lage temperatuur zijn hartritme, ademhaling en lichaamsbeweging trager. Bij warm weer is het omgekeerd. Omgevingstemperatuur

Levensfuncties ‘koudbloedige dieren’

Daalt

Daalt ook = lichaamsverstijving of winterverstarring • hartritme • ademhaling verlopen trager! • lichaamsbeweging • bloedsomloop

Stijgt

Stijgt ook! • hartritme • ademhaling • lichaamsbeweging • bloedsomloop

gaan sneller!

REPTIELEN Bij lage temperaturen schuilen in de grond, holte van boomstammen, tussen boomwortels. Levensactiviteit verminderd wanneer lichaamstemperatuur daalt Winterverstarring schijndood. Maar bij onvoldoende bescherming en zeer strenge vorst bevriezen. BV hagedis, slang, hazelworm, tuinschildpad AMFIBIEËN Leven gedeeltelijk op vochtige plaatsen op land en in water. Bij dalende lichaamstemperatuur levensfuncties herleid naar minimum Kikker graaft zich in bodemslijk, longademhaling vervangen door huidademhaling Salamander graaft zich in bodemslijk of vochtige bodem. Sommige in water. Andere beleven winterverstarring op vorstvrije plaatsen onderen stenen of hout Padden  schuilen onder stenen of graven zich diep in.  Graafknobbels op achterpoten. Graaft zich achteruit het hol in.  Ademhaling nog steeds door longen huid is te dik Vissen naar dieper water. Bij ijsvorming maakt gaten voor zuurfstof en verwijdering afvalgassen. Sommige vissen gaan in trek  Zee naar dieper water  Zoet water dieper riviergedeelte Bekendste vis trek is zalmtrek 1/2 jaar naar geboorten trekken ze naar de zee. Na paar jaar trekken ze de rivier op. Zwemmen stroomopwaarts naar de plek waar ze uit het ei zijn gekomen. Door reukorgaan en herinneringen uit de jeugd vinden ze dit.

REACTIE VAN ONGEWERVELDE DIEREN Ze nemen de temperatuur van de omgeving over. En zoeken strooisellaag op aangezien dat nooit zal bevriezen. De levensactiviteit en stofwisseling is afhankelijk van omgevingstemperatuur winterverstarring INSECTEN kunnen lichaamstemperatuur niet regelen 1. Volwassen insecten sterven in de winter. Maar zorgen voor eitjes, larven of poppen want die overwinteren wel. Larven en poppen overleven door aanpassingen. Suikers worden omgezet in glycerol (antivries) water word vervangen door vet. 2. Sommige overwinteren in en rond het huis in vochtige kelders. 3. Overwinteren buiten Citroentje winterslaap, vleugels dicht en tegen het lichaam aan Lieveheersbeestjes, met tientallen bijeen op een boomschors 4. Overwinteren in hun nest Rode bosmier in een ondergronds nest. 5. Trekkers Atlanta vlinder trekt eind herfst naar Noord Afrika 6. Weekdieren graven zich in graven zich in en schelp afgesloten door gedroogd slijm verhard door kalk. Geringe gasuitwisseling blijft mogelijk SPIN LICHAAM De meeste spinnen overleven de winter niet. Maar de eieren wel want die zijn omgeven door een cocon. Spinnen zijn ongewervelde dieren en geen insecten. uitwendig skelet Ze kunnen niet ongehinderd groeien  aantal keer vervellen. Lichaam bestaat uit kopborststuk en een achterlijk. Kopborststuk bevat 4 paar poten die meerdere geledingen zijn. Voorzijde bestaan uit 2paar kaken. Bovenkaken eindigen in spitse klauw met gifkanaal. Onderste kaken hebben brede kauwplaten. En hebben grote palpen om trillen te detecteren en bij mannetjes voor er inbrengen van sperma. Op het kopborststuk zitten 6 tot 8 puntogen. Aan de achterzijde zitten 6 spintepels met 2 ademhalingsgaten. De eitjes worden in de herfst gelegd in een bleke goudgeel kleurige cocon. In Juni volgend jaar komen ze uit. WONEN Een spin leeft onder afgevallen blaadjes, gespleten boden, onder stenen, zelf gegraven hollen, webben, spleten van ramen, huizen. Aan het eind van de zomer bouwen vrouwtjes een web. Hoe groter het web hoe meer de spin opvalt VOEDING Spinnen eten vooral vliegen, muggen, sprinkhanen, kevers en wespen en worden gevangen in het web. De meeste spinnen wachten in een hoek van het web. Maar sommige in het midden van het web. Spin spint prooi in met zijde en spuit met gifkaken een stof in prooi geraakt verlamd en wordt slap. Later doorboort de spin zijn prooi en zuigt hij al het vocht eruit. Een spin kan enkele dagen zonder eten maar moet elke dag drinken

SPINNEN IN DE KLEUTERKLAS Wanneer?  Toevallige gebeurtenis  Kleuter neemt spin mee  Aansluitend thema Welke vragen?      

Waarom zie je in de herfst veel spinnen Wanneer zie je de meeste spinnen Kunnen spinnen vliegen Waar heb jij je spin gevonden Hoe groeit een spin Hoe houd je een spin in de klas leven

Angstige kleuters kun je geruststellen  Gevaarlijke spinnen komen hier niet voor  Spinnen zijn niet agressief en vallen je niet aan  Spinnen zijn schuw/bang en willen vluchten van ons  Sommige mensen reageren wel allergisch op sommige spinnen  Alle spinnen hebben gifkanalen maar onze huis is te dik en hun kaken zijn niet sterk genoeg

PLANTEN IN DE HERFST Blaadjes vallen van de bomen door de lage temperaturen. wortels nemen geen water meer op fysiologische droogte omdat de blaadjes water afgeven worden de blaadjes door de boom losgelaten anders droogt de boom uit. Dit doet de boom door een kurklaagje te maken tussen de bladschede en de stengel/tak. Bij waterverlies of te weinig wateraanvoer sluiten de huismondjes zich af en valt de groei van de boom stil Door kou en lage lichtintensiteit valt het fotosyntheseproces stil. De bladeren die op de grond liggen hebben nut  Verblijfplaats voor vele diertjes die diertjes zijn voeding voor vogels  Beschermt de bodem van de vocht en droogte  Humus voeding voor het jaar erop

NAALDBOMEN Verliezen niet in de winter hun bladeren. Door de dikke waslaag op de naald en de huidmondjes liggen dieper hierdoor vermindert de verdamping. De naalden wisselen gespreid door de jaren heen buiten de lork en moerascypressen

PLANTEN IN DE WINTER OVERWINTERING VAN PLANTEN 2 fases Bladval en aanleg winterharde knoppen Als de plant in winterslaap gaat dan stoten alle loofbomen hun bladeren af. Daarna leggen ze winterharde knoppen aan. Het reserve voedsel word van het blad onttrokken en de knop wordt door een mantel van schubben bedekt.

OVERLEVINGSKANS Hoe een plant/boom overleeft is afhankelijk van de plaatsinname van de knoppen. 

Knoppen meters boven de grond  Knoppen bevriezen  Bomen waaien om

Uitlopende botten staan onmiddellijk in de zon 

Knoppen laag tegen de grond  Er is concurrentie met andere planten om zonlicht  Ze staan niet in de snijdende wind  Mogelijke bescherming van een sneeuwtapijt

JARIGE PLANTEN Meerjarige planten Zijn planten die niet na 1 groeiseizoen afstreven. Deze overleven door overwinteringsknoppen Hoge planten Dragen hun knoppen boven de grond (hoger dan 50cm)  Boom : eik, beuk, esdoorn  Struik: hazelaar, vlier, els Lage planten Houtige planten die hun knoppen niet hoger dan 25cm dragen  Dwergstruiken: bosbes, heide  Kruidachtige planten  halfverborgen planten, knoppen tegen de grond rozetplantbladeren stervorming plat op de grond met de knop in het midden geduwd  verborgen planten, knoppen in de grond knol verdikte wortel/stengel waarop knoppen kunnen ontwikkelen Eenjarige planten De plant overleeft de winter niet. Maar als soort overleeft hij wel. Het ritme van de bloei en zaadvorming gebeurt zo snel en is aangepast aan de milieuomstandigheden zodat hij niet kalendervast is met bloeien.

HERKENEN VAN BOMEN/STRUIKEN IN DE WINTER   

vorm  recht, vertakt schors glad of ruw knoppen knopschubben of naakte knoppen

BEPALING LENGTEGROEI/OUDERDOM Knopschubben die afvallen laten littekens achter ringlittekens Er word een nieuwe twijg gevorm. De afstand tussen 2 ringlittekens geeft de lengtegroei weer tijdens 1 jaar. Tel het aantal takstukken en zo leer je de leeftijd van die tak kennen. Aan de   

jaarringen kun je verschillende dingen bepalen leeftijd aantal ringen droog of vochtig jaar dikke of dunne ringen hoe stond de wind  naar 1 kant geduwd

WINTERGROENE PLANTEN 1. 2.

naaldbomen bedektzadigen

Naaldbomen Deze bomen hebben minder water nodig omdat de naalden smal en dik zijn waardoor ze minder water verliezen. Deze boven bevatten tevens ook hars. BV de den, gewone spar, lork Bedektzadigen BV hulst, klimop, maretak

ZWAMMEN

P Z D

Blad groen Meestal

Chitine X X

Cel wand X X

Mobili

Onbep. groei X X

autotroof

Sporen

X

X X

X

Opp./ vol G G K

Aantal organen beperkt Beperkt G

Wat verstaat men onder zwammen paddenstoel het vruchtlichaam van de doorgaans onder de grond levende zwammen of schimmels BV bij een appelboom is de boom de zwam en de appels zijn de paddenstoelen -

-

schimmels zwamdraden, geen vruchtlichaam

ONTSTAAN VAN EEN ZWAM Ze hebben een basisstructuur die bestaat uit zwamdraden (hyfen) die vertakken tot zwamvlok (mycelium). Deze dienen om stoffen af te breken en om te zetten in bruikbare stoffen voor de zwam. Zwamvlok

Zwamdraad 

LEVENSCYSLUS HOGERE ZWAMMEN 1. 2. 3. 4.

sporen vormen sporen vrijlaten dradenontwikkeling vruchtlichaam groeit

ONTWIKKELING VRUCHTLICHAAM

BOUW STEELZWAM Vruchtlichaam met een steel die een hoed draag waaronder plaatjes zitten.

Bij buisjeszwammen zitten i.p.v. plaatjes buisjes naam Bij buikzwammen zitten de sporen inwendig (in de buik) i.p.v. tussen de plaatjes

LEVENCYLUS ZWAM Vele vertakkingen van zwamdraden zwamvlok. Een zwamvlok vormt een vruchtlichaam. In het vruchtlichaam bevinden zakjescellen of steeltjescellen die de sporen dragen. Zakjeszwam BV gisten, truffels

Steeltjes zwam  BV champignon, Vliegenzwam

VERSPREIDING SPOREN wind kleine lichten sporen dieren aangetrokken door geur vliegen inktzwam reeën, zwijnen truffels regen zelfverspreiding

 

 

INDELING ZWAMMENRIJK

ZWAMMENRIJK Lagere zwammen

Hogere zwammen zakjeszwamm en

Plaatjeszwam

Buisjeszwam

Houtzwam

steeltjeszwam men

Buikzwam

BETEKENIS ZWAMMEN Zwammen hebben een belangrijke rol. Ze gaan met een aantal organisme relaties aan. Symbiont Zwammen leven samen met andere organisme. Maar beide hebben een voordeel. Zwam breekt materiaal af tot bouwstenen (water en mineralen) die de plant gebruikt. De zwam krijgt suikers (uit fotosynthese) van de plant. bekermos, vliegenzwam Parasiet Zwammen die zich voeden met levende organisme. Een schimmel die op levende rupsen groeit. Langzaam verteert de schimmel de levende rups. Wanner de rups bijna dood is vormt de zwam vruchtlichamen.

 paddenstoelen groeien uit de rups honingzwam, rupsendoder Saprofyt Schoonmaakploeg. Zwammen die zich voeden met dood organisch materiaal. goudgele russula, gele stekelzwam,

TOEPASSING VOOR MENS Voeding Indien je geen idee hebt wat giftige paddenstoelen zijn. Verzamel dan geen paddenstoelen. Bel bij een in contact komen van een giftige paddenstoel het antigifcentrum Uitsteken Breek de paddenstoel af i.p.v. afsnijden. Dit beschadigd de zwamvlok minder. Door te weinig water, kunstmest en zure regen zijn paddenstoelen soms zeldzaam. STEENKORSTMOS IS EEN ZWAM

IN DE KLEUTERKLAS Kringgesprek -

-

inleiding waar groeien paddenstoelen Wanneer zie je ze veel Gesprek over giftigheid uiterlijk paddenstoel benoemen hoed, steel, plaatjes wat eten paddenstoelen door wie gegeten eekhoorns, slakken, mensen

Doe-kijkopdrachten -

waarnemen groei champignonkweekbak sporenafbeelding maken sporenkijkdoos maken spelen met schimmels schimmels kweken bestuderen met vergrootglas

Werken met de handen -

herfst tafel tekentips memory spel kijkdoos maken

Paddenstoelen in de klas -

associatie oefening chronologische orderen wiskundige begrippen bewegingsactiviteit huishoudelijke activiteit (paddenstoelen menu)

SPORENDRAGERS plantenrijk

INDELING

PLANTENRIJK

Wieren

Mossen

Varens

Zaadplanten

Bedektzadigen

Tweezaadlobbigen

Naaktzadigen

Eenzaadlobbigen

MOSSEN

plantenlichaam

lapvormig groen

stengel + blaadjes

levermossen *parapluutjesmos *pellia * buidelmos

bladmossen *kussentjesmos *ruighaarmos *veenmos

SPECIFIEKE KENMEREN Ze hebben een stengel en bladeren of thallus. De bladeren bestaan uit 1 dikke cellaag. En heeft geen cuticala (waslaag) hierdoor neemt die meer water op.

Ze hebben rizoïden i.p.v. wortels en die dienen als hechtfunctie. Maar ze zijn sterk afhankelijk van water. Ze planten zich voor d.m.v. sporen . AANPASSING LANDLEVEN Er zijn geen aanpassingen aan het landleven. Ze hebben geen, echte wortels, geleidingsweefsel, waslaag en huidmondjes. Ze zijn zeer afhankelijk van water en zijn meestal zeer dicht open, klein en op vochtige plaatsen te vinden. VOORTPLANTING De voortplanting is vegetatief, fragmentatie, en hebben broedknoppen of draden. Geslachtelijk; d.m.v. eencellige sporen. Ze hebben afwisselend geslachtelijk en ongeslachtelijke generatie. Geslachtelijke gametofyt Ongeslachtelijke sporofyt

VARENS

PLANTENRIJK

Wieren

Mossen

Varens

Zaadplanten

Bedektzadigen

Tweezaadlobbigen

Naaktzadigen

Eenzaadlobbigen

UITWENDIGE BOUW De stengel is ondergrond. Het is een wortelstok met bijwortels. Het bovengrondse deel sterft in de winter af. En het overwinterd op reserve in de wortelstok. De bladeren zijn meestal diep ingesneden. Geveerd samengesteld met deelblaadjes of veertjes. Met onderscheid al dan niet tussen fertiele en steriele bladeren. De fertiele bladeren dragen sporendoosjes. Varens groeien meestal in groepen, een jong blad in meestal aan de top opgerold. AANPASSING LANDLEVEN Ze hebben geleidingsweefsels in de balderen en wortelstok. Ze hebben tevens bijwortels en de bladeren zijn voorzien van cuticula. LEEFMILIEU Varens zijn beter aangepast aan drogere omstandigheden maar de meeste varens vind je op schaduwrijke, vochtige plaatsen in het kruidlaag bos. Sommige zitten in zoetwater of drijven. vlotvaren, kroosvaren LAGEN BOS Boomlaag – struiklaag – kruidlaag – moslaag

VOEDING Varens zijn autotroof en voeden zich door middel van fotosynthese VOORTPLANTING Vegetatieve vermeerdering d.m.v. fragmentatie van de wortelsok. Geslachtelijk d.m.v. sporen en afwisseling van geslachtelijk en ongeslachtelijke fase. INDELING VARENS

echte varens

eikvaren

adelaarsvaren

paardenstaarten

wolfklauwen

akkerpaarden

kleine wolfsklauw

holpijp

dennewolfsklauw

tongvaren ECHTE VARENS Zijn grote platte ongeveer geveerde bladeren (macrofyllen). Wanneer de plant jong is zijn de bladeren aan de top spiraal opgerold. PAARDENSTAARTEN Eengeslacht, de stengels zijn hol, geleed. De bladeren zijn kransstandige, schubvormige kokervormig vergroeid rond de knopen. Sporenaar is aan de top van groene of bruinachtige onvertakte stengels. WOLFKLAUW Is een beschermde plant en komt voor in droge heide lichtrijke naaldbossen, aan de randen van brandstroken. Het is een kruidachtige plant met dichotoom vertakte ...


Similar Free PDFs