Tentamen 16 July 2013, Vragen En Antwoorden PDF

Title Tentamen 16 July 2013, Vragen En Antwoorden
Course Orgaansystemen
Institution Vrije Universiteit Amsterdam
Pages 13
File Size 199 KB
File Type PDF
Total Downloads 46
Total Views 129

Summary

Download Tentamen 16 July 2013, Vragen En Antwoorden PDF


Description

Tentamen Infectie en Ontsteking 16 juli 2013

versie

A

1. Wat zou het voordeel zijn van de Gingival Index (GI) volgens Löe et al. (1965) ten opzichte van de gangbare “Bloeding na sonderen” methode (aan-/afwezigheid) in het motivatie traject voor een patiënt? a. Er is geen voordeel, het is een ouderwetse methode. b. Het voordeel is dat er voor “veel“ en “weinig” ontsteking aparte scores zijn. c. Het nadeel is dat er voor “veel“ en “weinig” ontsteking aparte scores zijn . d. De GI is sneller en patiënt vriendelijker . 2. Essentiële aspecten van het klassieke experimentele gingivitis model, beschreven in Löe et al. (1965), zijn: Aspect 1: de proefpersonen starten met een volledig gezonde gingiva. Aspect 2: men vraagt de proefpersonen zich volledig te onthouden van enige vorm van mondhygiëne totdat de ernst van de gingivitis niet meer toeneemt a. Aspect 1 is juist, aspect 2 is onjuist. b. Aspect 2 is juist, aspect 1 is onjuist. c. Aspect 1 en 2 zijn juist. d. Aspect 1 en 2 zijn onjuist. 3. A. B. a. b. c. d. 4. A. B. a. b. c. d.

Het dagelijks eten van vers fruit als bron van vitamine C helpt om op “natuurlijke” wijze plaque te verwijderen. Het dagelijks eten van rauwkost en hard fruit, zoals wortels en appels, zal plaque accumulatie helpen doen verminderen. A is juist, B is onjuist. B is juist, A is onjuist. A en B zijn juist A en B zijn onjuist

“Oude plaque” op het tandoppervlak langs de gingivarand bestaat uit een biofilm die met name is opgebouwd uit streptococcen. “Oude plaque” op het tandoppervlak langs de gingivarand bestaat uit een biofilm die een mix is van streptococcen en (beweeglijke) staafjes en spirocheten. A is juist, B is onjuist. B is juist, A is onjuist. A en B zijn juist A en B zijn onjuist

5. A. B. a. b. c. d. 6. A.

B.

a. b. c. d.

Bij gingivitis is er reversibel verlies van parodontaal ligament aanwezig. Bij gingivitis is er reversibele apicale migratie van het aanhechtingsepitheel voorbij de glazuurcement grens. A is juist, B is onjuist. B is juist, A is onjuist. A en B zijn juist A en B zijn onjuist

De macrofagen zijn de eerste cellen van het immuunsysteem die een aangeboren afweer vertonen tegen invasie van bacteriën uit tandplaque dat zich ontwikkelt in de eerste dagen van het experimentele gingivitis model. De lymfocyten zijn de eerste cellen van het immuunsysteem die een aangeboren afweer vertonen tegen invasie van bacteriën uit tandplaque dat zich ontwikkelt in de eerste dagen van het experimentele gingivitis model. A is juist, B is onjuist. B is juist, A is onjuist. A en B zijn juist A en B zijn onjuist

7. De celwand van schimmels is een uniek aangrijpingspunt voor antischimmel middelen. β 1-3 glucan is een essentiële bouwsteen van de schimmel celwand. Welke klasse van antischimmel middelen grijpt hierop aan? a. Nystatine b. Azolen c. Echinocandines d. Amphotericine B 8. Schimmels zijn net als mensen eukaryote cellen. Wat is kenmerkend voor eukaryote cellen? a. Zijn altijd multicellulaire organsimen b. Zijn organismen die zuurstof nodig hebben voor hun ademhaling c. Zijn organismen die zonder een microscoop te zien zijn d. Zijn organismen die in de cel een kern hebben met DNA 9. Sexueel overdraagbare aandoeningen zijn: a. Altijd viraal b. Alleen overdraagbaar door contact met de vaginale slijmvliezen c. Voor tandartsen relevant omdat SOA’s ook in de mondholte symptomen kunnen geven d. Nooit overdraagbaar in de tandartsen praktijk

10. Candida albicans en Staphylococcus aureus zijn zogenaamde “early colonizers” van brandwonden. Waarom? a. Omdat ze beide zeer pathogeen zijn b. Omdat S. aureus en C. albicans veel voorkomende bacteriën zijn c. Omdat beide organismen al vaak op de huid voorkomen, ook als deze gezond is. d. Omdat beide micro-organismen goed groeien op wondvocht. 11. De ziekte van Creutzfeldt-Jacob wordt veroorzaakt door a. prionen b. een herpes virus c. een retro virus d. een schimmel van het genus Aspergillus 12. Het volgende kenmerk geldt niet voor Hepatitis B a. Bloed overdraagbaar b. Relatief ongevoelig voor uitdroging c. Incubatietijd 1-6 maanden d. Bevat RNA als nucleïnezuur 13. Welk van de volgende micro-organismen is niet betrokken bij (hoge) luchtweg infecties a. Haemophilus influenzae b. Bordetella pertussis c. Streptococcus pyogenes d. Streptococcus sanguinis 14. Streptococcus pyogenes heeft een aantal virulentie factoren waardoor deze bacterie ziekte kan veroorzaken. Welke van de volgende virulentie factoren heeft S. pyogenes niet. a. M-proteine b. Endotoxine c. Induceert auto-immuniteit d. Kruisreactie met hart weefsel

15. Welke parasieten kunnen bij gastro-entritis betrokken zijn a. Plasmodium falciparum b. Giardia lamblia c. Schistosoma haematobium d. Toxoplasma gondii 16. Enterobacteriaceae hebben over het algemeen een aantal virulentiefactoren gemeen. Welke hoort daar niet bij a. Lipopolysachariden b. H- antigen c. Lipoteichoinezuur d. Kapsel 17. We hebben een fles met water uit een tandartsenunit microbiologisch geanalyseerd. Hieruit blijkt dat er per Liter de volgende bacteriën gevonden worden: 57 KVE Legionella, 250 E. coli, 114.000 KVE niet nader geindentificeerde water bacteriën. Voor dit water geldt de volgende uitspraak: a. Het water voldoet aan de drinkwater norm b. Het water voldoet aan de norm als proceswater voor gebruik in de tandarts praktijk c. Het water voldoet niet aan de norm vanwege te hoge Legionella aantallen d. Het water voldoet niet aan de norm vanwege te hoge aantallen darm bacteriën 18. Waar worden de meeste micro organismen overgedragen? a. Van een droge, niet gewassen hand b. Van een met normale zeep gewassen hand die niet afgedroogd is c. Van een afgedroogde hand d. Van een hand die direct ontdaan is van een handschoen, voordat deze gedesinfecteerd wordt 19. De celwand van bacteriën bestaat uit: a. Peptidoglycaan . b. Lipopolysaccharide. c. Deoxyribose-fosfaat. d. Aminozuren.

20. Tijdens de groei van bacteriën kunnen we verschillende fases onderscheiden. Tijdens welke fase verloopt celdeling het snelst?: a. Lag fase. b. Stationaire fase. c. Log fase. d. In alle fases even snel.

21. Welke bacteriën komen we niet tegen in de mondholte: a. Mesofiele bacteriën b. Psychrofiele bacteriën c. Heterotrofe bacteriën d. Anaerobe bacteriën 22. Welke bacteriën hebben een cytoplasmamembraan?: a. Alle bacteriën b. Gram-negatieve bacteriën c. Gram-positieve bacteriën d. Sporulerende bacteriën 23. Er zijn verschillende soorten antimicrobiële middelen. Tot welke groep behoort onderstaand middel?

a. b. c. d.

Tetracyclinen β-lactam antibiotica Macroliden Lincosamides

24. Wat is het werkingsmechanisme van chinolonen (zoals ciprofloxacine)? a. Remming eiwitsynthese b. Remming DNA replicatie c. Remming celwand synthese d. Destabilisatie van het celmembraan 25. Bacteriën kunnen resistent worden tegen antibiotica. Welke van de onderstaande werkingsmechanismen kunnen bacteriën bezitten die resistent zijn tegen macroliden ? 1. Methylering van het ribosomale RNA 2. Bescherming van het DNA 3. Efflux 4. Enzymatische inactivatie a. b. c. d.

1 2, 3 4 1, 3, 4

26. Wat wordt bedoeld met kudde-immuniteit (herd immunity) ? a. Iedereen is immuun voor de infectieziekte b. De gehele populatie moet worden gevaccineerd tegen de infectieziekte c. Niet alle individuen hoeven gevaccineerd te zijn om de populatie te beschermen d. De populatie is niet beschermd zolang niet alle individuen zijn gevaccineerd 27. Wat is de essentiële functie van VEGF? a. rekruteren van macrofagen bij weefselbeschadiging b. inductie van angiogenese en vasculogenese c. inductie van epitheelproliferatie d. remmen van trombose en activeren van fibrinolyse 28. Welke combinatie van steekwoorden kenmerkt het begrip dysplasie? a. verstoorde architectuur, cellulaire atypie, ontbreken van invasieve groei b. verstoorde architectuur, cellulaire atypie, invasieve groei c. verstoorde architectuur, verhoogde celdeling, ontbreken van cellulaire atypie d. cellulaire atypie, invasieve groei, ontbreken van verstoorde architectuur

29. Metastasering is hetzelfde als a. infiltratieve uitbreiding b. invasie c. endofytische expansie d. uitzaaiing 30. Welk proces kan rechtstreeks door p53 geactiveerd worden, als gevolg van DNA schade? a. onomkeerbare arrest (stop) in de G2 fase van de celcyclus b. arrest (stop) in de G1 fase van de celcyclus c. weefselnecrose d. inductie van een cytotoxische T-cel respons. 31. Welk virus staat bekend als kankerverwekkend? a. Coxsackie virus b. rhinovirus c. HBV, Hepatitis B virus d. RSV, respiratoir syncytial virus 32. Een ACTIVERENDE (='gain-of-function') mutatie in een bepaald gen levert een bijdrage aan het ontstaan van kanker. Tot welke groep van genen behoort dit gen dan? a. proto-oncogenen b. tumor-suppressorgenen c. genen die coderen voor apoptose-bevorderende eiwitten d. genen die coderen voor DNA repair/enzymen. 33. Welke groei-eigenschap is het meest kenmerkend voor een MALIGNE (ten opzichte van een benigne) tumor? a. expansieve groei, met vorming van een haard die de omgeving wegdrukt b. aanzienlijke groei, waardoor afmetingen van tien centimeter en meer bereikt worden c. uitgroei in het omringende weefsel, met invasie en destructie van dat weefsel d. netto tumorgroei (meer celdeling dan celverlies).

34. Als rustende cellen (quiescent cells) door stimulatie door groeifactoren weer actief de celcyclus ingaan, starten zij in de a. G1 fase b. S fase c. G2 fase d. M fase 35. Welke ontstekingscel is het meest talrijk in het eerste etmaal van een acute ontstekingsreactie ten gevolge van een bacteriële infectie? a. de mestcel b. de macrofaag c. de neutrofiele granulocyt d. de lymfocyt. 36. Welke afweercellen doden targets vooral door fagocytose en intracellulaire afbraak? a. T lymfocyten b. B lymfocyten c. macrofagen d. natural killer cellen 37. LFA-1 speelt een belangrijke rol bij de hechting en diapedese van neutrofiele granulocyten door de endotheelwand van een bloedvat in een ontstekingshaard. Wat voor type molecuul is LFA-1? a. selectine b. chemokine c. chemokine receptor d. integrine 38. Welke rol speelt E-selectine bij het recruteren van leukocyten uit de bloedbaan? a. Eerste, kortdurende hechting, resulterend in het rollen van leukocyten b. Krachtige hechting, resulterend in het tot stilstand komen van leukocyten c. Stimuleren van migratie van leukocyten door de vaatwand d. Stimuleren van gerichte migratie (chemotaxis) in het extravasculaire compartiment

39. Welke reactie wordt door opsonines geactiveerd? a. uittreden van leukocyten uit de bloedbaan b. chemotaxis c. fagocytose d. degradatie van microben in fagolysosomen. 40. Bij de splitsing van C5 in C5a en C5b..... a. Heeft het gesplitste C5a geen functie en wordt in het serum gedegradeerd b. Binden de gevormde C5a moleculen covalent aan het oppervlak van pathogenen c. Zal het gevormde C5b binden aan C6 en het membrane attack complex initiëren d. Is het oplosbare C5b een belangrijke chemoattractant voor granulocyten 41. Koorts bij een ontstekingsreactie wordt veroorzaakt door a. CRP en fibrinogeen b. Histamine c. TNF en IL1 d. VEGF en PDGF 42. Een blaar, gevormd als gevolg van kortdurend huidcontact met een heet voorwerp, is een voorbeeld van een a. fibrineuze ontsteking b. suppuratieve ontsteking c. sereuze ontsteking d. ulcererende ontsteking. 43. De twee hoofdbestanddelen van granulatieweefsel zijn a. vaten en granulocyten b. vaten en fibroblasten c. fibroblasten en collageen d. collageen en granulocyten 44. Derdegraads brandwonden genezen a. nooit met littekenvorming b. soms met, en soms zonder littekenvorming c. altijd met littekenvorming d. alleen met behulp van chirurgische interventie.

45. Wat is een vereiste voor volledige weefselregeneratie en het voorkómen van littekenvorming? a. Intacte populatie stromacellen b. Intacte microvasculatuur c. Intacte extracellulaire matrix d. Intacte bedekkende epitheelbekleding. 46. Weefsels worden naar hun proliferatieactiviteit ingedeeld in verschillende typen. Tot welk type behoort de mucosa? a. labiele weefsels b. stabiele weefsels c. facultatief permanente weefsels d. permanente weefsels. 47. Welk van onderstaande zuurstofradicalen wordt gesynthetiseerd door het enzym superoxidedismutase? a. O2-. b. H2O2 c. OH. d. HOCl48. Een deficiëntie van vitamine K geeft aanleiding tot: a. nachtblindheid b. stollingstoornissen c. scheurbuik d. pellagra 49. Plasmacellen ontstaan uit a. mestcellen b. NK-cellen c. T-lymfocyten d. B-lymfocyten 50. Welk onderdeel van het complementsysteem wordt als eerste door antilichamen geactiveerd? a. C1q b. C3b c. C5a d. C9

51. A. Het belangrijkste immuunglobuline op de slijmvliezen is s-IgA. B. s-IgA is in staat de placenta te passeren a. A is juist, B is onjuist. b. B is juist, A is onjuist. c. A en B zijn juist d. A en B zijn onjuist 52. Welk antilichaam kan aan mestcellen binden? a. IgA b. IgD c. IgE d. IgG 53. HIV bindt aan a. CD3 b. CD4 c. CD8 d. CD69 54. Een ‘graft-versus-host’ reactie kan optreden na transplantatie van a. een nier b. een hart c. beenmerg d. kan optreden na transplantatie van alle bovengenoemde organen 55. Wat is geen effect van acuut fase eiwitten: a. stimuleren van de bloedstolling b. inactivatie van proteasen c. verlagen bloeddruk d. verwijdering superoxide 56. Toediening van bloedgroep A aan een patient met bloedgroep B leidt tot een bloedtransfusiereactie. Dit is een overgevoeligheidsreactie: a. Type I b. Type II c. Type III d. Type IV

57. MHC klasse II moleculen zijn aanwezig op: a. alle cellen van het menselijk lichaam b. alle kernhoudende cellen in het menselijk lichaam c. alleen op interferon geactiveerde cellen d. macrofagen en dendritische cellen 58. Het Fab deel van een antlichaam is verantwoordelijk voor a. Binding aan antigeen b. Binding aan Fc receptoren c. Binding aan macrofagen d. Activatie van complement C1q 59. Lysozym a. is een celorganel in het cytoplasma b. activeert complement c. splitst peptidoglycan d. wordt afgegeven door mestcellen

60. Welk van onderstaande uitspraken over acetylsalicylzuur is correct: a. acetylsalicylzuur remt cyclo-oxygenase waardoor de productie van prostaglandines daalt. b. acetylsalicylzuur remt 5-lipo-oxygenase waardoor de productie van prostaglandines daalt. c. acetylsalicylzuur remt cyclo-oxygenase waardoor de productie van leukotrieënen daalt. d. acetylsalicylzuur remt 5-lipo-oxygenase waardoor de productie van leukotrieënen daalt.

EINDE

Antwoordsleutel (onder voorbehoud) Tentamen Infectie en Ontsteking. 3e gelegenheid 16 juli 2013

versie A 1. b 2. c 3. d 4. b 5. d 6. d 7. c 8. d 9. c 10. c 11. a 12. d 13. d 14. b 15. b 16. c 17. d 18. b 19. a 20. c 21. b 22. a 23. a 24. b 25. d 26. c 27. b 28. a 29. d 30. b

31. c 32. a 33. c 34. a 35. c 36. c 37. d 38. a 39. c 40. b 41. c 42. c 43. b 44. c 45. c 46. a 47. b 48. b 49. d 50. a 51. a 52. c 53. b 54. c 55. c 56. b 57. d 58. a 59. c 60. a...


Similar Free PDFs