Tentamen year, vragen en antwoorden PDF

Title Tentamen year, vragen en antwoorden
Course Chemie
Institution Universiteit Gent
Pages 7
File Size 420.5 KB
File Type PDF
Total Downloads 34
Total Views 158

Summary

Download Tentamen year, vragen en antwoorden PDF


Description

1. Welke voorstelling in figuur 1 is een juiste Lewisstructuur van chlorietion? a. structuur 1 b. structuur 2 c. structuur 3 d. structuur 4 2. Welke uitspraak is fout? a. In koolstofdioxide heeft het C-atoom sterisch getal 2. b. In benzeen hebben alle C-atomen sterisch getal 3. c. In ammoniak heeft het N-atoom sterisch getal 3. d. In water heeft het O-atoom sterisch getal 4. 3. Welke van volgende combinatie bevat 2 polaire moleculen? a. H2O en SO2 b. CO 2 en O2 c. HCl en CH4 d. SO 3 en AlCl3 4. Welke uitspraak is volledig juist m.b.t. de verbindingen Al2(CO 3)3, HCl, Fe2(SO 4)3, SnS2? a. In de reeks staat o.a. aluminiumchromaat, waterstofchloride en een ijzer(II)zout. b. In de reeks staat o.a. chloorzuur, diijzertrisulfiet en tindisulfide. c. In de reeks staat o.a. aluminiumcarbonaat, zoutzuur en een tin(IV)zout. d. Geen enkele van de andere drie uitspraken is volledig juist. 5. Welke van de onderstaande combinatie naam/formule is fout? a. salpeterzuur HNO3 b. ammoniumsulfiet (NH3)2SO3 c. waterstofperoxide H2O2 d. kaliumcyanide KCN 6. Welke uitspraak is juist? Bij 25,0°C heeft een oplossing van een proteïne HX met een concentratie van 16,4 mmol/L een osmotische druk van: a. 0,20 atm indien het niet-ioniseerbaar is b. 0,40 atm indien het ioniseerbaar is in H+ en Xc. 0,60 atm indien het niet-ioniseerbaar is d. 0,80 atm indien het ioniseerbaar is in H+ en X7. Een waterige oplossing van ijzer(II)sulfaat en een waterige oplossing van natriumcarbonaat worden samengevoegd. De correcte stoffenreactie wordt gegeven door: a. FeSO4 (aq) + Na2CO3 (aq) → FeCO 3 (v) + Na2 SO4 (aq) b. Fe2SO4 (aq) + 2 NaCO3 (aq) → 2FeCO3 (v) + Na2SO4 (aq) c. FeSO4 (aq) + Na2CO3 (aq) → FeCO 3 (aq) + Na2SO4 (v) d. Fe2SO4 (aq) + NaCO3 (aq) → Fe2CO 3 (aq) + NaSO 4 (v) 8. Welke uitspraak is fout m.b.t. de redoxreactie 2 KMnO 4 + 5 Na 2SO3 + 3 H 2SO4 --> 2 MnSO4 + 5 Na2 SO4 + 3 H 2O + K2SO4 a. De deelreactie die Mn+II bevat is de reductiereactie. b. Het sulfiet wordt geoxideerd tot het sulfaat door het kaliumpermanganaat. c. In de oxidatiereactie zijn er 5 elektronen betrokken. d. De redoxreactie gaat door in zuur milieu.

9. Welke uitspraak is juist wanneer 250 mL van een waterige oplossing 2,38 g KBr bevat? a. De concentratie van de oplossing bedraagt 0,020 M. b. De concentratie van de oplossing bedraagt 0,005 M. c. Wanneer men deze oplossing aanlegt met zuiver water tot 500 mL is de concentratie 0,040 M. d. De concentratie daalt met 1/5 wanneer men 50 mL van deze oplossing neemt. 10. Welke massa zink kan er reageren met 500 mL van een 0,80 M zoutzuuroplossing reageren tot ZnCl2 en hoeveel liter waterstofgas wordt hierbij gevormd bij normale omstandigheden? a. 13,1 g Zn en 4,5 L H2 b. 13,1 g Zn en 9,0 L H2 c. 26,2 g Zn en 4,5 L H2 d. 26,2 g Zn en 9,0 L H2 11. Welke uitspraak is volledig juist voor de reactie N2O 3 (g) --> NO2 (g) + NO (g) bij 300°C. Voor NO(g), NO 2(g) en N2O 3(g) zijn de vormingsenthalpieën resp. 90,0 kJ/mol, 30,0 kJ/mol en 40,0 kJ/mol en de standaardentropieën resp. 200 J/K.mol, 250 J/K.mol en 300 J/K.mol. a. De reactie is exotherm, spontaan en gaat gepaard met toename van wanorde. b. De reactie is endotherm, spontaan en gaat gepaard met afname van wanorde. c. De reactie is exotherm, niet spontaan en gaat gepaard met afname van wanorde. d. De reactie is endotherm, niet spontaan en gaat gepaard met toename van wanorde. 12. Welke uitspraak is juist? a. In de elementaire reactie aA --> bB + cC bepaalt de coëfficiënt a de orde van de reactie. b. Hoe groter de reactiesnelheid, hoe meer het evenwicht naar rechts ligt. c. De reactiesnelheid wordt bepaald door de snelste elementaire reactie, SBS genaamd. d. Een katalysator verhoogt de activeringsenergie waardoor de reactie sneller verloopt. 13. Welke uitspraak is fout? In de reactie 2 SO2 (g) + O2 (g)  2 SO3 (g) + x kJ verschuift het evenwicht naar links als men: a. de concentratie aan dizuurstof verlaagt b. de concentratie aan zwaveltrioxide vergroot c. het mengsel opwarmt d. de druk op het mengsel verhoogt 14. Welke uitspraak is fout. In de reactie 3 H2 (g) + N 2 (g)  2 NH3 (g) zijn de partieeldrukken : 4,0 atm voor ammoniakgas, 3,0 atm voor waterstofgas en 2,0 atm voor stikstofgas. ∆G° = 30,0 kJ/mol. a. Kp = 10 5,3 b. Indien Kp > 0 ligt het reactie-evenwicht naar rechts. c. Qp = 0,30 d. Indien Qp < Kp zal de reactie naar rechts verlopen tot evenwicht bereikt is. 15. Welke uitspraak is fout? a. Een sterk zuur heeft een grote zuurconstante Ka. b. Voor een zwak zuur ligt het evenwicht van de dissociatiereactie uitsproken naar rechts. c. Voor een sterk zuur is bij evenwicht, de [H3O+ ] nagenoeg deze van het oorspronkelijke zuur [HA]0. d. Het anion van een zwak zuur gedraagt zich als een relatief sterke geconjugeerde base.

16. Wat is juist? Een waterige oplossing van natriumcarbonaat gedraagt zich als: a. een zwak zuur b. een zwakke base c. een neutrale oplossing d. een buffer 17. Welke uitspraak is juist? Men voegt 100 mL 0,10 M azijnzuur toe aan 25 mL 0,20 M kaliumhydroxide. Na reactie gedraagt het mengsel zich als: a. een zwak zuur b. een sterke base c. een neutrale oplossing d. een buffer 18. Welke uitspraak is juist? Gegeven E°(MnO4 -/Mn 2+) = 1,49 V en E°(Br 2/Br - ) = 1,07 V. Wanneer men het permanganaat-ion en het bromide-ion samenbrengt: a. gaat de redoxreactie spontaan door omdat in het gegeven geval ∆G>0 b. gaat de redoxreactie spontaan door omdat in het gegeven geval ∆G0 d. gaat de redoxreactie niet spontaan door omdat in het gegeven geval ∆G...


Similar Free PDFs