Tentamen, vragen en antwoorden PDF

Title Tentamen, vragen en antwoorden
Author Yorunn Cosemans
Course Vloeiendheid fase 1
Institution Thomas More
Pages 7
File Size 143.7 KB
File Type PDF
Total Downloads 8
Total Views 159

Summary

Download Tentamen, vragen en antwoorden PDF


Description

1. Geef de verschillende spraakonvloeiendheden en wat waren de bevindingen van Johnson in verband hiermee? Normale onvloeiendheden:      

Tussenvoegsels Woordherhalingen Fraseherhalingen Zinsrevisies Onvolledige zinnen Stille en opgevulde pauzes

Abnormale onvloeiendheden (SLD / WWD)     

Woorddeelherhalingen Klankverlengingen Blokkeringen (tremoren) (co-articulatie)

Johnson onderzocht het aantal onvloeiendheden per 100 woorden van 68 stotterende en nietstotterende jongens tussen 2 en 8 jaar. Hij vond zowel significante als niet-significante verschillen binnen een reeks van onvloeiendheden.  

Significant: lettergreepherhalingen (woorddeelherhalingen), gebroken woorden (blokkeringen) en verlengingen worden meer gemaakt door PDS dan PDNS Niet-significant: opgevulde pauzes, zinsrevisies, … worden ongeveer evenveel gemaakt door PDS en PDNS

2. Vergelijk de SSRSS en de PSS. SSRSS: Stutter’s Self Rating of Reactions to Speechs Situations  PDS evalueert zichzelf en geeft zelf de ernst van stotteren aan in 40 spreeksituaties.  Er is geen afname van een spraakstaal. PSS: Profile of Stuttering Severity   

Afname van spraakstaal Logopedist scoort 4 stotterverschijnselen apart op een 7-puntschaal. frequentie, duurtijd, secundair gedrag en uitstelgedrag Die subscores worden opgeteld en omgezet in percentielen om dan te vergelijken met de norm.

3. Bespreek de MIDVAS

MIDVAS is een stottermodificatieprocedure van Van Riper met als doel vloeiend stotteren, het verminderen van angst en vermijdingsgedrag en het laten toenemen van een positieve spreekattitude. Dit gebeurt doordat cliënten bewust gaan stotteren. MIDVAS is een breedspectrumbenadering waarbij zowel overt als covert gedrag wordt aangepakt. Het reduceren van stotteren gebeurt dmv graduele modificatie. De procedure is gestructureerd en gebaseerd op de leerprincipes van de klassieke en operante conditionering. Er wordt gevarieerd met de spraak die er al is dus er wordt niet vanaf 0 gestart. MIDVAS bestaat uit 6 stappen: 

Motivatie de therapeut motiveert de cliënt en leeft zich in in zijn leefwereld



Identificatie cliënt inzicht geven in wat stotteren precies is. Wat gebeurt er als ik vastzit, wat zijn kerngedragingen en secundaire gedragingen? Zowel overt als covert uitleggen!



Desensitisatie De cliënt minder gevoelig maken voor stottermomenten, de bijbehorende angst en luisteraarsreacties



Variatie gaan variëren met de spraak die er al is. Stottermomenten langer, luider, …. Maken om zo het gevoel van controle terug te geven aan de cliënt.



Approximatie stapsgewijs richting het gewenste doelgedrag gaan. Het vlotter stotteren gaan benaderen.



Stabilisatie vloeiend stotteren moet niet enkel binnen de therapie lukken, ook in dagdagelijkse situaties.

4. Bespreek het fluency shaping model Het fluency shaping model is een manier van stottertherapie die ondertussen steeds minder en bijna niet meer gebruikt wordt. Het is een vorm van ‘programmed conditioning’. Dit is een operant programma met een geprogrammeerde aanpak waarbij gefocust wordt op vloeiend spreken en het belonen van resultaten. Dit model werkt sterkt in op de spraak zelf en is een smalspectrumbenadering omdat er weinig tot geen rekening wordt gehouden met cognities en emoties. Er wordt gestart vanaf 0 om dan steeds verder op te bouwen en zo tot vloeiende spraak te komen. Voorbeelden hiervan zijn: 

Monterey Fluency program (Ryan) Het kernbegrip is hier GILCU: gradual increase in length and complexity of utterances. Er worden technieken gehanteerd waardoor spraak vloeiend wordt en om stotteren te voorkomen. Bv: ademhalen -> foneren -> monosyllabische woorden -> … Er wordt stilaan opgebouwd als de vorige stap voltooid is.



Precision Fluency Shaping Program (Webster)

Het doel bij deze aanpak is om vloeiend te spreken door ‘targets’. Dit zijn vooropgestelde subdoelen om uiteindelijk vloeiend spreken als resultaat te krijgen. 

Airflow therpay (Schwartz) Er wordt passief uitgeademd voor het foneren om blokkeringen te voorkomen.

5. Stel, ik als mama kom bij jou met mijn dochter die stottert. Leg aan de hand van het driefactorenmodel uit dat ik niet de oorzaak ben van het stotteren maar ze wel intact kan houden. Stotteren wordt gecontroleerd door 3 factoren. Predisponerende (aanleg), precipiterende (uitlokken) en persisterende (in stand houden). Als we kijken naar de aanleg voor stotteren zien we dat dit bepaalt wordt door de genetische aanleg en hersen(dys)functies. Hierin speelt u geen rol als u zelf niet stottert. De uitlokkende factoren bevatten omgevingsinvloeden en problemen met de spraaktaalplanning en -productie. Zo kunnen reacties of eisen uit de omgeving stotteren doen uitlokken als de capaciteiten van het kind hier niet toe reiken. De instandhoudende factoren zijn emotionele reactiviteit, regulatie en leerervaringen. Het kind associeert negatieve gevoelens aan specifieke situaties waardoor hij angst zal hebben als een gelijkaardige situatie zich voordoet. Het is dus belangrijk te letten op uw reactie als uw kind stottert. Probeer steeds begripvol te zijn en het kind te laten uitspreken. Negatieve reacties op stottermomenten kunnen het stotteren zelfs verergeren.

6. Geef de within word disfluencies van Conture Herhalingen, verlengingen, blokkeringen.

7. Starkweather: leg uit waarom vloeiend spreken niet direct stottervrij spreken is. Stottergedrag varieert qua vloeiendheid. Het is er zelfs niet continu. Er is een fluctuerend patroon   

Inter- en intravariabiliteit Het grootste deel van de spraak van mensen die stotteren is vloeiend. Ook niet-gestotterde spraak varieert qua vloeiendheid.

Therapeutisch standpunt: stotteren volledig genezen is onmogelijk. Het therapiedoel is dan ook steeds ‘vloeiend stotteren’.    

Minder moeizaam Minder abnormale onvloeiendheden Minder gefragmenteerde spraak Kortere wijze van niet-vloeiendheid

Stotteren is geen dichotome variabele. Het is niet OF stotteren OF vloeiend spreken. Het is een continue variabele.

8. Geef de 6 factoren die de DIS meet en het doel van deze screening.

     

Kernstottergdrag Secundair gedrag Frequentie Cognitieve aspecten en attitude Luisteraarsreacties TSO

Het doel van het ‘detectie-instrument stotteren’ is om bij individuele twijfel het risico op de stoornis te detecteren. DIS is geen diagnostisch maar een detectie-instrument. Dit wil zeggen dat het geen uitspraak mag doen of stotteren al dan niet aanwezig is en met welke ernstgraad, het mag enkel zeggen of doorverwijzing aangeraden is om zo vroegtijdig stotteren op te sporen.

9. Geef volgens Yairi de 5 primaire factoren voor chroniciteit bij ontwikkelinstotteren. Leg ze kort uit. 

Familiegeschiedenis nog leden in familie die stotteren, kans op chroniciteit ↑ Zo ja, spontaan herstel in familie? Zo ja, kans op spontaan herstel ↑



Leeftijd hoe ouder, hoe minder kans op spontaan herstel



Geslacht Stotteren komt meer voor bij jongens als bij meisjes kans op spontaan herstel bij jongens kleiner



Evolutie van de stotterverschijnselen herhalingen en verlengingen herhalingen en blokkeringen: kans op spontaan herstel ↓. Als het andersom is: gunstiger



TSO Time since onset: spontaan herstel meestal binnen eerste (anderhalf) jaar na het ontstaan van stotteren.

10. Verschillen tussen abnormale onvloeiendheden en normale onvloeiendheden + vb 

Normale onvloeiendheden: Conture benoemt ze als Betweenword disfluencies, Yairi als Other disfluencies. Dit zijn onvloeiendheden TUSSEN woorden (= transitieverstoring bij het verbinden van woorden) bv: woordherhaling, stille en opgevulde pauzes, zinsrevisie, …



Abnormale onvloeiendheden Conture benoemt ze als Withinword disfluencies, Yairi als Stutterlike disfluencies. Dit zijn onvloeiendheden IN een woord (= verstoring in het verbinden van klanken en syllaben) bv: Woorddeelherhalingen, klankverleningen, blokkeringen

11. Verschil DIS en SSI-3 Het doel van het ‘detectie-instrument stotteren’ is om bij individuele twijfel het risico op de stoornis te detecteren. DIS is geen diagnostisch maar een detectie-instrument. Dit wil zeggen dat het geen uitspraak mag doen of stotteren al dan niet aanwezig is en met welke ernstgraad, het mag enkel zeggen of doorverwijzing aangeraden is om zo vroegtijdig stotteren op te sporen. De DIS gaat 6 factoren na: kernstottergedrag, secundaire reacties, frequentie, luisteraarsreacties, TSO en de attitude. Dit instrument wordt ingevuld door de ouders De SSI-3 is een diagnostisch instrument dat de ernstgraad van stotteren meet. Het gaat frequentie, duurtijd en secundair gedrag na om dan te vergelijken met de norm en zo het stotteren que ernst te ‘labelen’. Enkel het overte gedrag wordt gemeten en enkel de SLD’s (stotterachtige verschijnselen). Dit instrument wordt ingevuld door de logopedist.

12. Geef de 4 kenmerken van vloeiendheid volgens Starkweather en bespreek er 2 van.    

Snelheid Ritme Continuïteit Inspanning

13. Geef het stress-diathesismodel en leg daarbij het verband met predispositie en uitlokkende factoren uit. Het is de interactie tussen nature (predisponerend, aanleg, familiaal voorkomen) en nurture (precipiterend, uitlokkende factoren). Wanneer er een lag familiaal voorkomen is zijn er veel uitlokkende factoren nodig om stotteren te doen ontstaan. Wanneer er een hoog familiaal voorkomen is zijn er minder uitlokkende factoren nodig om stotteren te doen ontstaan. De genetische diathesis is seks-modified. Dat wil zeggen dat de vatbaarheid voor de stoornis geslachtsafhankelijk is. Voor meisjes zal de curve iets hoger liggen en zullen er meer uitlokkende factoren nodig zijn bij een hoger familiaal voorkomen dan bij een jongen.

14. Welke 2 soorten inspanningen zijn er? Mentale inspanning: betrekking op het woordvinding, formuleren van zinnen (spraak-taal planning) musculaire inspanning: mate waarin spieren moeten opspannen om motorisch iets gezegd te krijgen

15. Waarom is onvloeiendheid een normaal onderdeel van de spraak-taalontwikkeling?

In de peuter-en kleuterjaren ontwikkelen spraakklanken, inhoud en structuur van de moedertaal gelijktijdig. Daarnaast ontwikkelen kinderen ook een zekere mate van vloeiendheid in hun spraak. Deze vloeiendheid kan gezien worden als de bekwaamheid om bij het spreken klanken, syllaben en woorden vlot en moeiteloos met elkaar te verbinden. Bovendien is er een wederzijdse invloed tussen de capaciteiten om vloeiende transities te maken tussen klanken, syllaben en woorden en de spraaken taalvaardigheid van een kind. Tot op zekere hoogte is onvloeiende spraak dus merkbaar in de ontwikkelende spraak van vrijwel alle jonge kinderen. Onvloeiendheid is dan een normaal onderdeel van de spraak-en taalontwikkeling, en wanneer de spraak-en taalcapaciteiten van een kind verbeteren, zal ook de vloeiendheid dat doen.

16. Wat zijn de precipiterende factoren voor stotterangst? Gedragstherapeutisch zijn dit de CS’en: de oorspronkelijke neutrale stimuli waaraan door allerlei leerervaringen de UCS’en worden gekoppeld en waaruit mogelijk hinderlijke emoties ontstaan Voorbeelden zijn:   

  

luisteraarkarakteristieken en –gedragingen (vervaal en non-verbaal) inhoud / implicatie / emotionele geladenheid van de boodschap (bv. mop vertellen, naam opgeven…) linguïstische kenmerken: bepaalde woorden en hun positie in de uiting, syntactische complexiteit, zinslengte, propositionaliteit (‘meaningfulness’ - bv. inhoudswoorden versus functiewoorden) akoestische en motorische features van bepaalde klanken (bv. explosieven versus fricatieven) Communicatieve condities (bv. tijdsdruk, aantal luisteraars, vertrouwdheid met conversatiepartner…) Specifieke situaties (vb.: telefoon, wachtkamer, hardop lezen)…

17. Wat is secondary appraisal? Wanneer je je in een situatie bevindt voer je een primary appraisal uit. Dit is een snelle evaluatie op het moment zelf waarbij je beslist of je het, simpel uitgelegd, ‘leuk vindt of niet’. De secondary appraisal volgt achteraf. Dit kan kort nadat de situatie zijn afspeelde gebeuren maar er kan ook een langere tijd overheen gaan. Tijdens de secondary appraisal ga je het moment nogmaals evalueren en overlopen om dat voor jezelf te beslissen wat je er effectief van vond en hoe je het hebt ervaren.

AUGUSTUS 1. 2. 3. 4.

Leg de diagnosogene van Johnson uit, m.i.v. de ‘Monster studie’ resultaten Leg het Precision Fluency Shaping Program uit m.i.v. de verschillende onderdelen Vergelijk de schaal van het SSRRSS en het PSS Secundaire gedragingen: leg uit a) de indeling van Riper m.i.v. voorbeeld b) lange en korte termijn 5. Een persoon die een score van 14 op de DIS behaalt is - Iemand die zeker niet stottert - Iemand die zeker stottert met hoge kans op spontaan herstel

-

Iemand die hoogstwaarschijnlijk niet stottert Iemand die hoogstwaarschijnlijk stottert Iemand die zeker stottert...


Similar Free PDFs