6 De zaadplanten samenvatting PDF

Title 6 De zaadplanten samenvatting
Author Floor Paalvast
Course Wetenschappen & techniek
Institution Hogeschool PXL
Pages 14
File Size 835.1 KB
File Type PDF
Total Downloads 64
Total Views 155

Summary

Download 6 De zaadplanten samenvatting PDF


Description

6 De zaadplanten Zaadplanten  Planten die zich geslachtelijk voortplanten door middel van zaden. Hiertoe behoren alle naakt- en bedektzadige. (Bloemplanten)

Het plantenrijk kun je onderverdelen in 4 groepen:  Wieren  Mossen  Varens  Zaadplanten o Naaktzadige o Bedektzadige  Tweezaadlobbigen  Eenzaadlobbige Waarom vormen wieren, mossen en varens aparte groepen? Omdat deze geen zaad produceren, de geslachtelijke voortplanting is door middel van sporen. Proces van de varen:

Verschil tussen plantencellen en dierencellen: Alle cellen hebben: Een celmembraan, een celkern en een cytoplasma. Plantencellen hebben ook nog eens: Bladgroenkorrels, een celwand en grote vacuolen.

De organen van de bloemplanten Bloem

Bloemknop Vrucht

Bovengronds deel

Stengel

Blad

De wortel

Ondergronds deel

De wortel  De wortel kan gedefinieerd worden als een niet groen plantendeel dat geen bladeren, geen knopen en ook geen knoppen draagt, d.w.z. dat de wortel niet geleed is. 1. Bouw wortel Hoofdwortel Fijne wortelharen Wortelmutsje  Bij planten treffen we een dikke hoofdwortel aan, dit is de verlenging van de stengel, hierop komen vertakkingen voor, dit zijn de zijwortels.  De wortelmuts zorgt voor de bescherming van de worteltop, de zone hierboven dragen fijne wortelharen.  Deze zone zorgt voor de wateropname.  Op de stengel kunnen ook bijwortels ontstaan. 2. Functie wortel  Opname van water en opgeloste stoffen uit de bodem. Hoe komt het dat de totale oppervlakte van het wateropnemend gedeelte super groot is?  De opname gebeurt langs de wortelharen. Dankzij de sterke vertakking van de wortels en het groot aantal wortelharen aan elk worteluiteinde. Waarom moeten kamerplanten regelmatig voorzien worden van kamerplantenmest of moeten regelmatig verpot worden?  Omdat de plant anders te weinig mineralen uit de bodem kan opnemen. (Verankeren van de plant in de bodem.) De bedektzadigen konden we nog is onderverdelen in:  Eénzaad lobbigen  Tweezaad lobbigen Wat ist het verschil tussen een éénzaad lobbigen en een tweezaad lobbigen? 1. Eenzaad lobbigen: Op de stengel ontstaan stengeldelen  Dit zijn ongeveer gelijke bijwortels. Bijwortels zijn alle wortels die geen hoofd- of zijwortels zijn. Deze bijwortels kan men gebruiken om planten ongeslachtelijk voort te telen. Bv stekken 2. Tweezaad lobbigen: Deze hebben een dikker hoofdwortel, deze is de verlenging van de stengel en een verdere ontwikkeling van de kiemwortel. Later kunnen er vertakkingen komen op de hoofdwortel. = Zijwortel.

3. Gewijzigde wortels Sommige wortels krijgen een andere vorm of functie: Benaming Knolvormige wortelknollen hechtwortels wortels

Steun- of steltwortels

Zuigwortels

Voorbeeld

Gatenplant

De marentak

Peen

Speenkruid

Klimop

Functies:  Knolvormige wortels o Dit zijn verdikte hoofdwortels waarin reservevoedsel is opgestapeld. Zij spelen geen rol bij de voortplanting. Het reservevoedsel bestaat hoofdzakelijk uit suikers en zetmeel. Naar hun vorm noemt men ze PENWORTELS

 Wortelknollen o Dit zijn bijwortels die verdikt zijn en waarin reservevoedsel is opgestapeld. De knollen staan in verbinding met een knop die dient voor de vermenigvuldiging.  Hechtwortels o Stengels van bepaalde planten, die langs een muur of een boom groeien, kunnen bijwortels ontwikkelen die in holten doordringen en zo de plant vastankeren.  Steun- of steltwortels o Dit zijn luchtwortels en dienen voor de opname van water en mineralen uit vochtige lucht.  Zuigwortels o Opname van water uit andere planten. Didactische tips: 1. Je kan de kinderen ook zelf laten vaststellen dat een plant wortels nodig heeft om water op te nemen. Als je bij een kiemplantje de wortels verwijdert, zal dit tot afsterven gedoemd zijn. 2. Je kan met kleuters de wortelontwikkeling van nabij volgen door:  Een bebladerde tak waarvan de bast op ongeveer 3 cm hoogte voor 1 cm ringvormig is weggenomen. Na een week is hier al wortelgroei te zien. Om de paar dagen kan je met de leerlingen zien of de worteltjes nog gegroeid zijn. Hetzelfde kan je uiteraard doen bij stekjes van planten. Het laten tekenen van de waarneming is aan te bevelen.  Een waarneming van de kieming van bonen of erwten, die gebracht worden in een confituurpot die gevuld is met watten.

De stengel  Het plantendeel dat bladeren draagt (of gedragen heeft) en hierdoor geleed is, aan de wortel vastzit en eventueel ook bloemen en later vruchten kan dragen. 1. Bouw stengel

Een stengel is opgebouwd uit leden:  De plaats aan de stengel waar een blad vastgehecht is heet een knoop. o De knopen zijn verdikt bij vele plantensoorten.  Een lid bestaat uit: o tussenknoopstuk met een knoop.  Een knop kan in aanleg bezitten: o Een stengel met bladeren o een stengel met bloemen o een stengel met bloem en blad.  Einknoppen zorgen voor de lengtegroei.  Okselknoppen, gevormd in de bladoksels, zorgen voor zijstengels.  Aan het eind van een stengel, in de oksel van bladeren zit een knop. Dit is de eindknop.  De knop in de oksel van een blad is de okselknop of zijknop.

2. Functie stengel  Dragen van bladeren, bloemen en later vruchten  Transport van sappen voor alle delen  Stevigheid verlenen aan de plant 3. Aard stengel  Kruidachtig of houtachtig  Hol of massief Kruidachitg  Groen, buigzaam en sappig. Houtachtig  Bij bomen zijn de stengels houtachitg = stam. Hol  Op doorsnede hol: Bamboe Massief  Duidelijk merg in stengel: Vlier Hoe komt het dat een stengel stevig is? Het opgenomen water. 4. Groeirichiting  Verticaal bv. tulp  Liggend bv. muur  Klimmend bv. klimop  Kruipend bv. aardbei  Hangend bv. hanggeranium  Windend bv. boon 5. Gewijzigde stengels Sommige stengels krijgen een andere vorm of functie: Wortelstokken Stengelknolle Bolschijve Benaming Uitlopers (kruipende stengel)

Voorbeeld

aardbei

n brandnetel

Stengelranken

Takdoornen

wijndruif

meidoorn

n (bollen) aardappel

Tulp

Uitlopers (kruipende stengel):  Stengel groeit horizontaal langs de grond.  Vormt knoppen op de bijwortels.  Door het uitgroeien van deze knoppen ontstaan nieuwe plantjes, die na verbreking van de tussenknop, afzonderlijk kunnen leven.  Ongeslachtelijk vermenigvuldigen Wortelstokken:  Ondergrondse stengels, meestal horizontaal groeien.  Wortelstok zelf heeft geen bladgroen, terwijl bladeren tot kleine schubben zin gereduceerd.  In de winter dient dit als stapelplaats voor reservevoedsel.  Door de stok te scheuren en opnieuw te planten kan er ongeslachtelijke voortplanting zijn.

Stengelknollen:  Stengels die knolvormig uitgroeien tot stapelplaats van reserve voedsel.  In tegenstelling tot wortelknollen en knolvormige wortels treft men hier knoppen van bladeren aan.  Wanneer we de aardappellen laten uitlopen, groeien de ogen uit ot nieuwe stengels. o Oog te vergelijken met okselknop o Schubben te vergelijken met bladeren o De aardappel te vergelijken met het stengeldeel Bolschijven (bollen):  Stengel zeer kort en herleid tot een schijf tussen (bij-)wortels en bladeren.  De bladscheden zijn gevuld met reservevoedsel en als gevolg daarvan soms sterk vervormd: de (vlezige) rokken van een bol. Bv. Ajuin  De vliezige rokken zijn bruin en uitgedroogd en dienen ter bescherming.  In het midden staat de eindknop, die uitgroeit tot een nieuwe plant.  De okselknoppen worden klisters genoemd: ze groeien uit tot de bol voor het volgende jaar.  Klisters staan in voor ongeslachtelijke vermenigvuldiging. Betekenis van het reservevoedsel Na de bloei in het voorjaar laat men de bollen en het bovengrondse gedeelte staan tot de bladeren vergelen. De bladeren maken immers voedsel door fotosynthese. Dit reservevoedsel wordt opgeslagen in de klisters voor de groei en bloei gedurende het volgende jaar. Stengelranken:  Gewijzigde stengeldelen die dienen voor vasthechitng. Takdoornen:  Staan in oksels van bladeren.  Bescherming tegen diervraat. Opmerking: De 'doorn' van de roos is alleen een uitgroeiing van de opperhuid van de stengel en is daarom niet als een doorn te beschouwen, wel als een stekel. Een STEKEL is doorgaans gemakkelijk van de stengel te verwijderen, een doorn niet. Vb. roos, braam. Stekels kunnen de plant beschermen tegen diervraat.

Knoppen  Een knop is een niet uitgegroeide, bebladerde stengel. 1. Bouw knop Bedekking  Houtachtige planten: Knop omgeven door lederachtige schubben: de knopschubben. Schubben  kleverig of behaard. = BEDEKTE KNOPPEN.  Kruidachtige planten: Geen knopschubben: dit zijn NAAKTE KNOPPEN. Plaats  de knoppen op het einde van een stengel zijn EINDKNOPPEN; OKSEL- of ZIJKNOPPEN worden gevormd in de oksels van bladeren. Inhoud  Bladknop: Als er uit knop een lot ontstaat met enkel bladeren.  Bloemknoppen: Bevatten de nog niet ontloken bloemen.  Gemengde knop: Als er uit knop een lot ontstaat met bladeren en bloemen.  Slapende knop: is een knop die slechts onder invloed van speciale prikkels zal

groeien. Zo kan snoeien of verwijderen van de eindknop de plant tot vertakken dwingen. Indeling: 1. Naar bedekking Bedekte knoppen

Naakte knoppen

2. Naar plaats Okselknop

Eindknop

3. Naar inhoud Bladknop

Bloemkno p

Gemengd e knop

Slapend e knop

Leg hier uit hoe je de lengtegroei en de ouderdom van een tak kunt bepalen.  Ringvormige littekens die het gevolg zijn van afgevallen knopschubben. Er komen nieuwe knoppen deze laten weer ringvormigge littekens na.  Lengtegroei: De afstand tussen twee groepen van littekens (of takstuk) geeft de lengtegroei tijdens één jaar weer.  De ouderdom: Kan bepaald worden door na te gaan hoeveel takstukken er zijn (indien men over de volledige plant beschikt).

Knopschubben aangelegd onder invloed van stoffen die in bladeren ontstaat bij kortedaglengte.  Veel knoppen zijn in de winter in russtoestand.  Deze rust wordt inwendig bepaald door remmende stoffen. o Deze stoffen remmen de groei, celactiviteit en verhinderen van het uitlopen.  Rustperiode verlopen  Gehalte remmende stoffen daalt en het gehalte aan celactiverende stoffen stijgt. Dan kunnen de knoppen uitlopen. o Uitlopen is het gevolg van wateropname en van celstrekking. o Bij het uitlopen vallen de knopschubben af en laten ze littekens na. = ouderdom meten. Waarneming: Didactische waarneming: Didactische waarneming 1:  De waarneming gebeurt op verschillende momenten in enkele opeenvolgende weken. Er wordt vergeleken met de ontwikkeling in de natuur (wandeling).  Bij de waarneming wordt gelet op: het loskomen van de schubben, het zwellen van de knoppen, het openen van de knoppen, het verschijnen van blaadjes en bloemen.  Enkele vragen bij de waarneming: o Waar vind je de knoppen? o Hoe voelt de eindknop aan? o Hoe ruikt de knop? o Zijn er littekens? o Wat is de kleur? o Hoe is de vorm? Didactische waarneming 2: Breng een tak naar keuze in de klas en observeer gedurende enkele weken de ontwikkeling/ het ontluiken van de knoppen.

Het blad  Een blad is het plantendeel dat een beperkte groei heeft en gewoonlijk vlak, dun een

Het blad is een dunne, groen schijf.  In de bladoksel zit de okselknop  Blad samengesteld uit: : bladschede, bladsteel, bladschijf en is begrensd door de bladrand.  De nerven vormen het bladskelet. De zijnerven staan op de hoofdnerf, de aderen zijn de fijnste vertakkingen van de nerven.  Het bladmoes ligt tussen de nerven in. Het bevat bladgroen waaraan de bladeren hun groene kleur danken.  De nervatuur geeft stevigheid en zorgt voor transport. Functie van blad Het blad is het orgaan van de plant dat instaat voor de fotosynthese. Fotosynthese: Opbouw van suikers onder invloed van licht. Bladeren verdampen water en ze wisselen gassen (koolstofdioxide en zuurstof) uit met de omgeving. De nerven bevatten weefsel om water en voedsel (o.a. mineralen, suikers) te transporteren. Nervatuur: De nerven bevatten het geleidingsweefsel waarlangs de sappen worden vervoerd. Veel voorkomnde nervaturen: veernervig: één hoofdnerf met vele zijnerven die op verschillende hoogten ontspringen op de hoofdnerf. Vb. haagbeuk, beuk, tamme kastanje, herderstasje, zonnebloem, dovenetel. handnervig: de zijnerven ontspringen aan de basis van de hoofdnerf zoals de vingers aan de hand. Vb. plataan, esdoorn, klimop, pelargonium. parallelnervig: de nerven lopen nagenoeg evenwijdig en verenigen zich aan de top. Vb. gras, narcis, weegbree, meiklokje. rechtnervige bladeren: zijn voor het grootste deel even breed (grassen en granen). Kromnervige bladeren: Vertonen een verbreding in het midden van het blad. Weegbree

Veernervig Hand- recht- Kromnervig

Vorm van de bladschijf:  Sterk gevarieerd en is een uitstekend middel om een plantensoort te determineren. 

Grootste breedte in het midden.



Grootste breedte onder het midden.



Grootste breedte boven het midden.

 Breedte over + gelijk.

Insnijdingen van een blad:

Insnijdinge n

Insnijdingen + ev. uitsteeksels

GEEN ONDIEP

DIEP

TOT AAN DE HOOFDNE RF

Schematische voorstelling

Benaming

Voorbeeld

Geen insnijdingen + geen uitsteeksels

gaaf

Liguster

Insnijdingen scherp + uitsteeksels stomp

gekarteld

hondsdraf

Insnijdingen scherp + uitsteeksels scherp

Gezaagd

brandnetel

Insnijdingen stomp + uitsteeksels stomp

gegolfd

beuk

Insnijdingen stomp + uitsteeksels scherp

getand

tamme kastanje

Niet tot de helft van de zijnerf

Gebold

eik

Tot de helft van de zijnerf

Gespleten

paardebloem

Verder dan de helft van de zijnerf

gespeeld

scherpe boterbloem

blaadjes zijdeling aan de algemene bladsteel

veernervig

roos

de afzonderlijke blaadjes uit één punt van de bladsteel ontspringend

Handnervig

. aardbei

Bladstand:

Verspeid Kruisgewiijs- tegenoverstaand kransTegenoverstaand. Gewijs

De bladeren kunnen op verschillende wijze op de stengel zijn ingeplant.  verspreide bladstand: één blad per knoop: vb. olm, linde, tamme kastanje  rozet: Wanneer de tussenknoopstukken zeer kort zijn vormen de op elkaar volgende bladeren een rozet: vb. madeliefje, paardebloem, weegbree  tegenoverstaande bladstand: twee bladeren per knoop: vb. liguster, palmboompje  kruisgewijs tegenoverstaande bladstand: twee bladeren per knoop; de opeenvolgende bladparen staan loodrecht op elkaar: vb. dovenetel, es, esdoorn, paardekastanje, sering  kransbladstand: drie of meer bladeren per knoop: vb. waterpest, kleefkruid, walstro

Bijzondere bladeren en gewijzigde bladeren: Gewijzigde bladeren: andere functies Benaming van de aangepaste bladeren

zaadlobben

steunblaadjes

schutbladeren

schubben

naalden

bladdoornen

bladranken

rokken

bloembladeren

bladbekers

Zaadlobbigen: eerste bladeren die reeds in het zaad aanwezig zijn en reservevoedsel voor de kiem bevatten. Steunblaadjes: Kleine bladeren die aan de voet van de bladsteel staan. Zij kunnen ontbreken. Schutbladeren: De bladeren die in hun oksel een bloem of een bloemsteel dragen. Ze zijn meestal klein. Schubben: Kleine blaadjes die men o.a. aantreft als bescherming op knoppen, die men vindt op wortelstokken en stengelknollen. Naalden: Gewijzigde bladeren om overmatig waterverlies tegen te gaan. Bladdoornen: Op de plaats van een blad treft men een doorn aan; bescherming tegen diervraat of overmatig waterverlies. Bv Cactus

Bladranken: Dienen voor de vasthechting: vb. erwt Rokken: Bladeren waarvan de bladscheden gevuld zijn met reservevoedsel: de rokken van een bol: vb. ajuin, tulp, hyacint. Bloembladeren: De delen van een bloem zijn eveneens vervormde bladeren. Bladbekers, vangblasjes: Komen voor bij vlessetende planten. ACHTERGRONDINFORMATIE:  Planten beschermen zichzelf. Tegen kleine insecten: De bladeren van veel planten zijn bedekt met een wirwar van fijne haartjes. Tegen grote dieren: Afgeschrikt door stekels, doornen en brandharen Tegen alle dieren: Veel planten bevatten ook chemische stoffen, waardoor ze onaangenaam zijn om te eten. Als een dier met die afweermiddelen in aanraking is geweest, zal het dat experiment waarschijnlijk niet herhalen. VERSCHIL TUSSEN DOORNEN EN STEKELS:

Doornen: Het zijjn vergroeide bladeren (bladdoornen) of vergroeide takken (takdoornen). Bv. De cactus, de meidoorn, de sleedoorn, de zuurbes, de valse acacia, de christusdoorn, ... Stekels: Zitten losser en ze zijn gebogen. Ze zijn meestal ook talrijker en ze staan onregelmatig verspreid. Rozen, bramen, distels en hulst zijn voorbeelden van planten met stekels. WAPEN VAN BRANDNETEL:

De stengel en de onderkant van de bladeren staan vol brandharen. Als je ze aanraakt, breken ze af. De vloeistof die erin zit, komt op je huid en dat geeft een branderig gevoel.  Een oplossing om de pijn te doen verdwijnen, is de zere plek inwrijven met het in elkaar gefrommelde blad van hondsdraf of weegbree....


Similar Free PDFs