Samenvatting hfstk 5 en 6 PDF

Title Samenvatting hfstk 5 en 6
Course Economie
Institution Arteveldehogeschool
Pages 54
File Size 487.7 KB
File Type PDF
Total Downloads 78
Total Views 173

Summary

Samenvatting macro economie hfstk 5 en 6...


Description

H5 De arbeidsmarkt 5.1.6 De hoogte van het nationaal inkomen en de tewerkstelling Grote depressie = De crisis van de jaren 30, deze jaren werden gekenmerkt door een geringe investeringsneiging doordat de geringe rentevoet voor ondernemers. Oplossing: Deficit spending van John Maynard Keynes

John Maynard Keynes De effectieve vraag gepaard gaat met oppotting  nationaal inkomen ↓ en er werkeloosheid ontstaat  ↓ lonen (zoals de klassieke mindset voorop stelde)  ↓ koopkracht  ↓ de effectieve vraag. Volgens hem zijn de winstverwachtingen van bedrijven belangrijker dan loonpeilen. Volgens hem zorgt rente enkel voor een evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van geld, maar niet tussen investeren en sparen.

Deficit spending = Door het creëren van een overheidstekort kan men de uitgaven verhogen en de werkgelegenheid bevorderen en de economie optillen tot een volledige benutting van de beschikbare capaciteit. Dit zorgt voor het stijgen van de vraag, waarna lange rentetarieven het de particuliere investeringen mogelijk maken het herstel te steunen.

Nationaal inkomen = economische term die het totaal verdiende inkomen van een land in één jaar aangeeft. Onder het nationaal inkomen bedoelt men: loon, winst, pacht, interest en huur. Bij een gegeven nationaal inkomen veronderstellen we dat de effectieve vraag stijgt. Er zijn 2 situaties denkbaar.

Overbesteding Tijdens de Golden sixties was er sprake van een volledige tewerkstelling. In deze situatie is er de vraag > aanbod en is er een tekort aan arbeidskrachten. Gaan we hier van uit dat de effectieve vraag stijgt dan ontstaat er een bestedingsinflatie. Het nominale inkomen stijgt en niet het reële (vermindering koopkracht). EV ↑ = Y = P ↑. T (kan niet stijgen)

Onderbesteding Omstreeks 1975 is er een onderbesteding. In dit geval was de vraag te klein om volledige tewerkstelling te realiseren. Er ontstaat dus een toestand van werkeloosheid en ongebruikte productiecapaciteiten. De vraag is te laag om iedereen aan het werk te

stellen. Gaan we hier van uit dat de effectieve vraag stijgt, dan kan men het aantal geproduceerde eenheden verhogen. Het nominaal inkomen stijgt en ook het reële (stijging koopkracht). EV ↑ = Y = P ↑. T ↑

Grote Recessie 2008-2009 Oorzaak: begon met de vastgoedzeepbel en in 2008 met de val de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers. Tijdelijke oplossing: was met nooit geziene stimuleringspakketten  massale monetaire en budgettaire stimuli en directe ondersteuning van de financiële sector. Het was niet echt een oplossing maar het verhinderde verdere escalatie

Schuldencrisis 2009 Oorzaak: de Griekse crisis werd een Europese schuldencrisis (PIIGS). Oplossing: Draghinomics is een programma om de eurozone te stimuleren en de inflatie onder 2 procent houden.

Hedendaagse dreigingen -

Chinese zeepbel

-

Bitcoin

-

Dure woningmarkt in een aantal landen

-

Obligatiezeepbel

-



5.2 Arbeidsmarkt Oorzaak van werkeloosheid: aanbod van arbeidskrachten > vraag naar arbeidskrachten.

Aanbod van arbeidskrachten Beroepsbevolking = totale arbeidsaanbod, dit omvat alle 15 – 64-jarige die werk op de arbeidsmarkt aanbieden (=werkenden) of willen aanbieden (=werkelozen). Side note: de in het buitenland woonachtige werknemers tewerkgesteld in België worden uitgesloten. De beroepsbevolking wordt beïnvloed door de grootte van de totale bevolking, de bevolking op arbeidsleeftijd en de activiteitsgraden. De aangroei van de bevolking hangt enerzijds af van de natuurlijke groei (sterfgevallen-geboortegevallen) en anderzijds migratiesaldo (aantal vertrekkers - aantal vestigers)

Formule: Binnenlandse werkgelegenheid + grensarbeiders uit België werkzaam in het buitenland -Grensarbeiders uit het buitenland werkzaam in België _____________________________________________ = werkende beroepsbevolking + werkelozen _____________________________________________ = beroepsbevolking

Grijze exit = groep babyboomers die nu en de komende jaren met pensioen gaan.

Werkbaar en wendbaar werk = wet om de arbeidsmarkt te flexibiliseren

Activiteitsgraad = procentuele verhouding tussen de beroepsbevolking en de bevolking op arbeidsleeftijd.

Europese vacaturegraad = verhouding tussen het aantal openstaande vacatures en het aantal arbeidsplaatsen. Hoe hoger het cijfer hoe hoger de spanningen op de arbeidsmarkt.

Pact tegen krapte = werknemers langer te laten werken om is cruciaal om verhitting van de arbeidsmarkt te voorkomen

Vraag naar arbeidskrachten Afhankelijk van aantal factoren: -

De vraag naar goederen. Indien de vraag naar goederen afneemt, moet men de productie verminderen.

-

Arbeidsproductiviteit. Indien er een toename is van de productiviteit daalt de creatie van arbeidsplaatsen.

-

De prijzen van arbeid en kapitaal. Indien er een snellere stijging is van arbeid, gaat men meer investeren in kapitaal. (Er is ene substitutie van arbeid door kapitaalgoederen).

Arbeidsintensiteit van de groei = verhouding tussen de werkgelegenheid en de groei van de activiteit. Het verloop van arbeidsintensiteit is omgekeerd evenredig aan die van de zichtbare arbeidsproductiviteit.

Europa 2020-Strategie Dit werd opgesteld als gevolg van de Economische crisis. Drie belangrijke prioriteiten die aan bod komen: slimme, duurzame en inclusieve groei. Er zijn 5 streefcijfers die men wil behalen tegen 2020. Deze streefcijfers moeten worden omgezet in nationale plannen.

Werkgelegenheidsgraad/werkzaamheidsgraad = verhouding weer tussen de effectief werkenden en de bevolking op arbeidsleeftijd

Inactieve = mensen (15-64) die niet werken, maar ook niet ingeschreven zijn als werkeloze. Bv. Huisvrouwen en -mannen, studente, gehandicapten…

Geharmoniseerde werkgelegenheidsgraad Zie figuur 5.6 pg 160 Verklaring bij de stijging: 

Demografisch effect van de vergrijzing van de bevolking



Steeds moeilijker om vervroegd te stoppen

Belgische arbeidsmarkt Onze markt is volgens de Europese Commissie veel te rigide. De rigiditeit komt o.a. door de grote arbeidsbescherming zoals collectief ontslag, hoog minimumloon.

Werkeloosheid over de periode van 2011-2017 Werkeloosheidsgraad =verhouding van het aantal niet-werkende t.o.v. de beroepsbevolking.

Youth Guarantee Jongere arbeidsmarkten zijn relatief gevoeliger voor de economische conjunctuur dan de andere leeftijdscategorieën. Daarom wil Europa met de Youth Guarantee de jongerenwerkeloosheid bekampen. Deze strategie garandeert dat iedere jongere onder 25, al dan niet geregistreerd bij het arbeidsbureau, binnen 4 maanden na het verlaten van formeel onderwijs, een concreet en dergelijk aanbod zal krijgen.

NEET-jongeren Om de kwetsbaarheid van jongeren op de arbeidsmarkt te monitoren. NEET staat voor not in employment, education training). Het gaat om jongeren die niet naar school gaan, zonder werk zitten en geen poging tot bijscholing doen.

Werkgelegenheidsgraad van de niet-EU-onderdanen Ligt ver onder de overeenstemmende ratio voor Belgen. Wijst op een slecht gebruik van de op de arbeidsmarkt beschikbare middelen en mogelijke aanwezigheid van discriminatie.

Arbeidsmarktparadox = ondanks de werkeloosheidsgraad kent men het fenomeen van de niet-beantwoorde werkaanbieding. Verklaringen hiervoor zijn: een gebrek aan kwalificatie en scholingsniveau, een gebrek aan mobiliteit en een gebrek aan motivering.

Knelpuntberoepen = beroepen waarvoor het vervullingspercentage laag is.

Spanningsgraad = de overeenkomst tussen aanbod van ende vraag naar arbeidsmarkten. Krapte is het gevolg van dalende werkeloosheid en de groei op de vacaturemarkt. Lage spanningsgraad = krap = Aanbod A < v-Vraag A Hoge spanningsgraad = niet krap = Aanbod A > Vraag A

Werkeloosheidsval Ons stelsel van sociale zekerheid maakt dat de uitkering onbeperkt en weinig degressief in de tijd zijn. Deze zorgen ervoor dat mensen weinig gestimuleerd worden om te participeren op de arbeidsmarkt. Mensen verkiezen hier een werkeloosheidsvergoeding in combinatie met vrije tijd, boven een nauwelijks hoger inkomen uit arbeid met weinig tijd.  Indicator van risico werkloosheidsvallen geeft aan welk gedeelte van het extra bruto inkomen “verloren” gaat als de werkeloze weer begint te werken, nl. door de toename van directe belastingen en de werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid en door het verlies van de werkeloosheidsuitkering.

De werkeloosheid: soorten en oorzaken -

Conjuncturele werkeloosheid: te wijten aan de verandering van de vraagzijde van de economie Structurele werkeloosheid: structurele factoren aan de aanbodszijde o Kwantitatieve structurele werkeloosheid: het aantal arbeidsplaatsen is te klein voor de beroepsbevolking o Kwalitatieve structurele werkeloosheid: het aanbod van arbeid voldoet niet over de vereiste kwaliteiten

-

Frictiewerkeloosheid: mensen die veranderen van werk en niet onmiddellijk een nieuwe betrekking vindt.

-

Seizoenswerkloosheid: maatschappelijke (bv. vakantie) of natuurlijke (bv. oogst) omstandigheden die tijdelijk geen arbeidsplaatsen creëren.

-

Verdoken werkeloosheid: het zijn personen die hun plaats op de arbeidsmarkt slechts ten dele of nog niet hebben ingenomen bv. Een werknemer die zijn job beneden zijn diploma uitvoert.

-

Tijdelijke werkeloosheid: o Economische werkeloosheid: gebrek aan werk door economische problemen o Technische werkeloosheid: door technische problemen

Bestrijding van de werkeloosheid Anticyclisch begrotingsbeleid = in een periode van lage economische activiteit moet de overheid haar vraag naar goederen en diensten verhogen om de economische activiteit te stimuleren. Bij Conjuncturele werkeloosheid is het gevolg van een tekort van de effectieve vraag. Men kan dit oplossen door de effectieve vraag te vergroten. De overheid kan dit oplossen door o.a. -

Haar eigen bestedingen (consumptie en/of investeringen) te verhogen bv. Verbeteren infrastructuur.

-

De consumptie van gezinnen stimuleren bv. Belastingverlaging, lage rente.

-

De investering van bedrijven stimuleren bv. Rente- of kapitaalsubsidies.

Expansief beleid Kwantitatieve werkeloosheid kan men bestrijden door:

-

Het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen te vergemakkelijken door het investeringsklimaat aantrekkelijker te maken.  werkgelegenheid creëren in kansrijke nieuwe sectoren

-

Loonstijgingen af te remmen bv. Verlaging van sociale zekerheid

-

Loonstijgingen te matigen o Herverdeling van de beschikbare arbeid door o.a. het stimuleren van de vrijwillige deeltijdse arbeid, vierdagenwerk, loopbaanonderbreking

Side note: Loonwig: fiscale en parafiscale lasten drijven immers een wig tussen de loonkost en het nettoloon. De loonwig drukt het verschil uit tussen de loonkost (brutoloon) en het nettoloon. Zie figuur 5.10 pg 171

5.3 Concurrentievermogen, loonvorming en innovatie Concurrentievermogen = de capaciteit van een economie om een duurzame toename van de levensstandaard te realiseren en zo een laag mogelijk niveau van onvrijwillige werkeloosheid. Concurrentiekracht is m.a.w. bepalend voor de groeikracht van een land. Door samengestelde indicatoren wil men de concurrentieposities van landen weergeven. De meest gekende zijn de Wereld economische Forum (WEF) en het Institute for Management Development (IMD)

WEF Publiceert Global Competitiveness Index. Deze verzamelt gegevens over meer dan 100 items in twaalf domeinen zoals de infrastructuur, macro-economische stabiliteit…

IMD Rangschikt op basis van meer dan 340 criteria 63 landen volgens hun competitiviteit.

Loonvorming Representatieve vakbonden -

ABVV: Algemeen Belgische Vakbond

-

ACV: Algemeen Christelijke Vakbond

-

ACLVB: Algemeen Centrale Der Liberale Vakbond België.

Representatieve werkgeverorganisaties -

VBO

-

UNIZO

-

Boerenbond

Loonvorming op 3 niveaus Op nationaal vlak

Op professionele basis

Interprofessionele akkoorden (IPA) - Door de Groep van Tien (11 leden). Deze groep bestaat uit telkens 5 deelnemers van de vakbonden en werkgeverorganisaties. De voorzitter van de VBO fungeert als “neutrale” voorzitter. - om de twee jaar afgesloten. Collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) - regeling omtrent lonen, ook arbeidsduur, vakantiedagen… - om de twee jaar afgesloten

In de onderneming zelf

Het Principe van Belgische loonindexering = De lonen in België volgen de opwaartse trend van de consumptieprijs index. Deze wordt vastgesteld in Paritaire comités. Indexeringsmethodes in twee grote categorieën o Eerste categorie: afgevlakte gezondheidsindex de indexering gebeurt op het ogenblik dat de laatste 4-maandelijkse spilindex overschrijdt o Tweede categorie: indexering op vaste tijdstippen

Gevaren van loonindexering o Plotse en frequente schommelingen in consumptieprijsindex o Een loon-weddenstijging veroorzaakt een kostprijsstijging. Is de loonweddenstijging > productiviteitsstijging dan stijgt de gemiddelde kostprijs. Worden de deze stijging afgewenteld op de consumenten dan stijgen de verkoopprijzen. Daardoor gaat de index de hoogte in en komt men in een vicieuze cirkel terecht.  Inflatoire Spiraal. Zie figuur 5.13 pg 178. Indien er niet wordt ingegrepen bi een inflatoire spiraal gaat kunnen de concurrentiepositie en de economie structureel worden ontwricht.

Centrale akkoorden voor de bepaling van de loonnorm Centrale raad voor bedrijfsleven beslist loonverhogingsmarge  sociale partners leggen loonnorm op  indien er geen overeenkomst is, legt de regering een loonnorm op. Bij bepaling van de loonnorm moet men naast het rekening houden met de verwachte loonkostontwikkeling, ook rekening houden met de loonkosthandicap die ze moeten

aftrekken van de maximaal toegestane loonstijging. De loonhandicap is het concurrentieel nadeel van de loonkost dat een land of regio heeft ten opzichte van zijn buurlanden Men streeft vooral naar All-in loonakkoorden, deze houden met mogelijke verschillen tussen de verwachte inflatie en de werkelijke inflatie in de loop van het akkoord, wordt steeds belangrijker

H6 Geld, Monetair Beleid en Inflatie 6.1 Het Geld Functies van Geld -

een algemeen aanvaard ruilmiddel.

-

Het vergemakkelijkt de goederenruil en bespaart veel tijd.

-

Een waardemeter, waardoor het mogelijk is de waarde van alle goederen en diensten op dezelfde manier uit te drukken

-

Een beleggingsmiddel

-

Een kredietmiddel

Huidig betalingsverkeer Chartaal geld = Munten en bankbiljetten vormen samen het chartale of stoffelijke geld. Munten Munten worden gemaakt uit onedele metalen, vroeger: edele. Kenmerken: -

De nominale waarde overtreft de metaalwaarde

-

Men mag ze niet vrij aanmunten

-

Beperkte betaalkrachten

-

Minder onderhevig aan slijtage

-

In het omloop brengen van muntstukken uit onedele metalen is relatief goedkoper dan dat van bankbiljetten (papier) met dezelfde waarde, hoewel de productiekost hoger ligt.

Papiergeld Conventioneel papiergeld is geld waarvan de dekking in goud lager is dan 100 % en waarvan de inwisselbaarheid voor goud werd opgegeven (= papieren standaard of nominalisme) Sinds 1940 heeft België de convertibiliteit van bankbiljetten naar goud de facto geschorst.

Giraal Geld = ontstaat door een deposito van bankbiljetten bij een kredietinstelling, m.a.w. het giraal geld kan men onmiddellijk terug opvragen bij kredietinstellingen SEPA Door het ontstaan van giraal geld kwam in de jaren 80, het elektronisch betalingsverkeer op gang. De ECB creëerde een Single Euro Payments Area. Dankzij SEPA is overschrijven, betalen… mogelijk binnen de EU-zone (+IJsland, Zwitserland, Noorwegen en Liechtenstein).

Elektronische betaalinstrumenten o Kredietkaart bv. Visa, MasterCard o Debetkaart bv. Bancontact/Mistercash o Elektronische Overschrijvingen o Elektronisch geld/ e-money: een digitaal equivalent van contant geld, opgeslagen op een elektronische drager of op afstand van een server bv. Elektronische portemonnee o Sms’en bv. een ticket aankopen van de Lijn o PingPing : laat toe te betalen door het toestel voor een lezer te bewegen o Smartphone o Elektronische Identiteitskaart (eID) o Bpaid: een prepaid kredietkaart o ReTiBo-systeem (Regristatie, Ticketing- en Boordcomputer): Elke reiziger krijgt een kaart met een chip en elk voertuig een contactloze lezer. o PaschiCombo: een multifunctionele bankkaart

Quasigeld = niet onmiddellijk beschikbaar omdat het voor een bepaald termijn werd toevertrouwd aan een kredietinstelling. Deze termijn is gewoonlijk minder dan 1 jaar.

Onderscheiding van de monetaire aggregaten Zie figuur 6.1 pg 191 M1: chartaal + giraal geld M2: M1 + deposito’s met vaste looptijd tot en met 2 jaar, deposito’s met opzegtermijn tot met 3 maanden

M3: M2 + o.a. de repo’s, schuldbewijzen met looptijd tot en met 2 jaar

Geldsubstitutie – Geldschepping Geldsubstitutie = omzetten van chartaal naar giraal geld (of omgekeerd) zonder dat de maatschappelijk geldhoeveelheid wijzigt.

Geldschepping of – creatie = elke handeling waardoor de maatschappelijke geldhoeveelheid in een land aangroeit. Tegenover geldcreatie staat geldvernietiging. Vormen van geldschepping o Emissie van bankbiljetten door ECB (Lender of last resort) o Uitgifte van munten via de nationale centrale banken van de eurozone o Geldschepping ingevolge een overschot in de lopende betalingen met het buitenland of kapitaalinvoer: Exportbedrag > Importbedrag, hebben we vreemde deviezen over. Men koopt deze op tegen EUR. Waardoor het aanbod van EUR verhoogt op de geldmarkt. o Geldcreatie ingevolge van kredietverstrekkingen van kredietinstellingen aan bedrijven en overheden.

Geldscheppingsmultipicator / Kredietmultiplicator = is ene coëfficiënt om te bepalen hoeveel geld een depositobank mag creëren Een bank is in staat, met een zichtdeposito van 25 000 EUR, een kasreserve coëfficiënt van 20 %, de maatschappelijke geldhoeveelheid te laten groeien met 125 000 EUR, of de maximale girale geldcreatie bedraagt 100 000 EUR. Dus de uitgevoerde berekening is telkens 25000 + 25000 (1-0.2) + 25 000 (1-02) *2…

Vraag naar en aanbod van geld Vraag naar geld -

Gezinnen die consumptie verrichten, investeringen

-

Bedrijven hebben behoefte aan geld voor financiering van netto-investeringen

-

De overheid vraagt geld wanneer haar uitgaven > ontvangsten

-

Vraag naar geld als gevolg van kapitaalinvoer bv. Obligaties in buitenland

Aanbod van geld -

Het aanbod afkomstig van besparingen van de gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland. Geldcreatie

Vermogensmarkt = een markt waar vraag naar en aanbod van geld elkaar ontmoeten. De confrontatie tussen v en a bepaalt de prijs van geld  rentepercentage. Wordt het rentepercentage gecorrigeerd met inflatiepercentage, dan krijgen we reële rentevoet. De vermogensmarkt bestaat uit de geld- en kapitaalmarkt. Geldmarkt = de markt waar professionelen uit de financiële sector tijdelijk en tegen een vergoeding liquiditeit beleggen

Kapitaalmarkt = verhandelen van vermogenstitels o Primaire markt: aandelenmarkt, betreft nieuwe emissies....


Similar Free PDFs