Assessment van neurologie PDF

Title Assessment van neurologie
Course Anatomie
Institution Arteveldehogeschool
Pages 10
File Size 157.4 KB
File Type PDF
Total Downloads 86
Total Views 138

Summary

Assessment van neurologie...


Description

4. Assessment: neurologie 4.1 Algemeen: assessment in ergo 4.1.1 Doel Uitvoering dagelijks handelen persoon en systeem/organisatie/populatie in context in kaart brengen. Dagelijks handelen omvat alles wat mensen doen of waaraan ze meedoen en heeft betrekking op de handelingsgebieden: – Wonen en zorgen – Leren en werken – Spelen en vrije tijd – Handelingsvraag cliënt – Zicht krijgen op uitvoering dagelijks handelen cliënt en zijn systeem in de context – Shared decision making: gezamenlijk opstellen van interventiedoelen – Infoverzameling structureren en organiseren – Communicatie standaardiseren

4.1.2 Benadering Occupation-based benadering = kijken welke activiteit, rollen binnen participatie de cliënt wil opnemen. Steeds vertrekken vanuit een activiteit en dan kijken welke voorwaarde er is om de activiteit te kunnen uitvoeren. Assessments worden in een top-down of occupation-based benadering toegepast. Het occupation-based assessment vindt plaats in de context van de handelingsvraag en is betekenisvol. Dit houdt in dat bv het afnemen van een assessment plaatsvindt in de natuurlijke context van de cliënt, waarbij rekening wordt gehouden met de invloed van de fysieke en sociale omgeving. Geeft info over de kenmerken van de omgeving die de uitvoering van het dagelijks handelen ondersteunen of hinderen. Een assessment dat aandacht besteedt aan de betekenis die het dagelijks handelen voor de persoon heeft sluit aan bij het narratief als start van het ergoproces in het PEOP OTprocesmodel.

4.1.3 Wanneer  Voortdurend proces, dus binnen elke stap van het methodisch handelen: – Kennismaking – Inventarisatie – Doelbepaling en plan van aanpak – Uitvoering plan van aanpak – Evaluatie en nazorg  Steeds in combinatie met professioneel redeneren

4.1.4 Welk assessment: bewuste keuze maken – – – –

Meetinstrumenten Vragenlijsten, interview (homo- of heteroanamnese) Zelfevaluatielijsten Observatie-instrumenten (context)  Steeds in combinatie met professioneel redeneren!

Bij een diagnostische vraag hoort een assessment dat de ergo ondersteunt om de situatie van de cliënt beter te begrijpen, zoals de mate waarin de persoon met een CVA zelfstandig is in de zelfverzorging. Dit zou met het Assessment of Motor and Process Skills (AMPS) in kaart gebracht kunnen worden. Bij een inventariserende vraag hoort een assessment dat ondersteunt in het vergaren van info, zoals de doelen die de cliënt middels de ergotherapeutische interventie wil behalen. Hierbij zou bij kinderen de COSA gebruikt kunnen worden. Een prognostische vraag vergt een assessment dat ondersteunt in het scheppen van een verwachting over de toekomstige mogelijkheden. Om te beoordelen of oudste kleuters klaar zijn voor het leren schrijven in groep 3 kan de Writing Readiness Inventory Tool In Context (WRITIC) in de klas afgenomen worden. Bij een evaluatieve vraag hoort een assessment dat kan aantonen of verbetering is opgetreden. Om de effectiviteit van de interventie in kaart te brengen kan de COPM aan het eind van de interventie opnieuw gescoord worden. Dan wordt duidelijk of de cliënt de activiteiten die onderwerp waren van de interventie, inderdaad beter kan uitvoeren en of hij hier over ook meer tevreden is. Wanneer een assessment gebruikt wordt dat niet aansluit bij hetgeen de ergo wil meten, heeft dit invloed op de kwaliteit van de meting. Het nadenken over de aard van de info waar een assessment voor gebruikt wordt, is daarom een belangrijke stap in de keuze voor een assessment. Tijdens het zoeken naar een assessment is het van belang dat het assessment praktisch toepasbaar is. Dit wordt aangeduid met bruikbaarheid. – Bruikbaarheid cliënt: assessment is begrijpelijk, afnametijd is reëel en de fysieke en cognitieve belasting is afgestemd op wat de cliënt aankan. – Bruikbaarheid therapeut: heeft kennis die nodig is om assessment af te nemen en dat geen praktische overwegingen het gebruik van het assessment in de weg staan, zoals scholing, kosten, afnameduur en benodigd materiaal. – Klinimetrische eigenschappen  Validiteit = meet het instrument wat het moet meten

 Inhoudsvaliditeit = meet of de items allesomvattend zijn voor alle relevante domeinen die gemeten worden  Constructvaliditeit = wordt gekeken of het assessment aansluit bij het onderwerp (construct) van het assessment 



Betrouwbaarheid = geeft weer in hoeverre bij verschillende metingen dezelfde uitkomsten verkregen worden  Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid = mate waarin metingen van verschillende therapeuten overeenkomen  Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid = geeft weer in hoeverre verschillende metingen van één therapeut overeenkomen.  Test-hertestbetrouwbaarheid= mate waarin bij herhaling van een meting bij dezelfde groep personen dezelfde uitkomsten worden gevonden. Responsiviteit = vermogen van een assessment om verandering in de tijd op te merken.

4.1.5 Goede bronnen – – – – –

Richtlijnen Zorgpaden Ergotherapieboeken Databanken Inhoudsmodellen: CMOP-E  COPM

4.1.6 Algemeen – – – – – – –

Maatwerk Minimale belasting Vraag achter de vraag Andere “ik” ervaren Showtime Geef tijd Momentopname + context-based

4.2 Participatie = Iemand zijn deelname aan het maatschappelijk leven – Canadian Occupational Performance Measure (COPM) – Activity Card Sort-NL (ACS-NL) – Occupational Performance History Interview (OPHI II) – Impact op participatie en autonomie (IPA) – Community Integration Questionnaire

4.3 Activiteiten en taken = Onderdelen van iemands handelen – AMPS: Assessment of Motor and Process Skills – PRPP: Percieve, Recall, Plan and Perform system of task analyses

– A-one: ADL-focused Occupation-based Neurobehavioral Evaluation  Scholing vereist – SOESS-V: Standaard Observatie Ergotherapie Schrijven Sensomotorische Schrijfvoorwaarden voor Volwassenen – FIM: Functional Independence Measure – Katz-schaal: b-ADL – Lawton-schaal: i-ADL

en

Doel  prognostisch

4.4 Functies Functies: fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk organisme. Anatomische eigenschappen: positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van onderdelen menselijk lichaam. Tot de onderdelen van het menselijk organisme worden gerekend lichaamsdelen, orgaanstelsels, organen en onderdelen van organen.

4.4.1 Sensorische functies – Semmens-Weinstein druk esthesiometer – De Erasmus MC Modificatie van de revised Nottingham Sensory Assessment (EmNSA)

4.4.2 Motorische functies – – – –

Action Research Arm Test (ARAT) Nine Hole Peg Test (NHPT) Stroke upper limb capacity scale (SULCS) Maximale handknijpkracht:  Vigorimeter  JAMAR Hand dynamometer

– Amplitudo: goniometer Prognostisch: op dag 2 na het CVA kan herstel van de motorische functies van de paretische arm op 6 maand na CVA voorspeld worden ahv volgende criteria: – Minimale willekeurige extensie van de vingers? – Minimale activiteit in schouderabductoren? Indien positief  98% kans op een betere ARAT-score na 6 maand.

4.4.3 Vermoeidheid – Na CVA: 70% eerste jaar (50% na 2 jaar)

– Na MS: 75% tot 95% van de mensen met MS op verschillende momenten – Bijna elke persoon met Ziekte van Parkinson rapporteert vermoeidheid – Modified Fatigue Impact Scale (MFIS)  Evalueert invloed van vermoeidheid op fysieke, cognitieve en psychosociale functioneren in de periode 4 weken voorafgaand aan de test. 

Hoe hoger de scores, hoe groter de invloed van vermoeidheid op het dagelijks leven.

4.4.4 Cognitieve functies – Onzichtbare gevolgen – Individueel sterk verschillend – Goede diagnostiek is cruciaal voor verdere behandelplan Cognitive Disabilities Model (CDM) (Claudia Allen): – Occupation-based ergotherapie model kijkt naar impact van cognitieve problemen voor het dagelijks handelen  ontwikkelen van gepaste zorg- en therapieprogramma’s + gedrag van cliënt beter begrijpen 6 niveaus van cognitief functioneren: 1. Automatische acties (primaire behoeften) 2. Houdingsacties (grove motoriek) 3. Manuele acties (1-1 begeleiding, geen einddoel) 4. Doelgerichte acties (routines, geen probleemoplossend vermogen) 5. Explorerende acties (variëren op routines) 6. Geplande acties (volledig zelfstandig) +52 uitvoeringsniveaus (modes of performance) Voor – – – – –

elk niveau van functioneren is er een beschrijving van: Handelingsmogelijkheden van de patiënt leervermogen Geschikte methodieken Trainingsdoelen Adviezen voor begeleiding en veiligheid + meest geschikte woonomgeving

Cognitive Performance Test (CPT) (Theresa Burns): uitvoeren van aantal praktische opdrachten

4.4.4.1 Aandacht – Meest voorkomende gevolg van hersenletsel – Voorwaarde voor alle andere cognitieve processen en het handelen

– Als aandacht verbetert, verbeteren ook andere cognitieve functies Ergotherapeutisch assessment voor aandacht: – Homoanamnese:  ZAG: Zelfevaluatie van aandachts- en geheugenfunctioneren  Weeklijsten, dagboeken – Heteroanamnese:  OAG: omgevingsevaluatie van aandacht- en geheugenfunctioneren  Weeklijsten, dagboek – Testinstrumenten: Test of Everyday attention – Observaties:  Gestructureerde observatie: beste middel om aandachtsproblemen te diagnosticeren  Bij voorkeur cliënt observeren in context die bij taak aansluit  Stel vooraf aantal variabelen vast

4.4.4.2 Neglect – In alle modaliteiten: visueel, auditief, tactiel, olfactorisch, motorisch – Onderscheid hemi-anopsie en neglect – Prognostisch: na twee maanden nauwelijks spontaan herstel Ergotherapeutisch assessment: – Homoanamnese en heteroanamnese : subjectieve vragenlijst: subjective questionnaire for the evaluation of hemi-neglect – Testinstrumenten: kopieertaken geven bij neglect gelateraliseerde problemen, bij hemi-anopsie niet  Lijnen delen:  Line cancellation  Letter cancellation  Bells test – Observaties:  Aandacht voor schrikreacties  Neglect komt vb ook voor bij tactiele prikkels  Spontane compensatie/zoekstrategie?

4.4.4.3 Infoverwerking – Bewust of automatisch Ergotherapeutisch assessment: – Homoanamnese:  Mental Slowness Questionnaire  Bijhouden van weeklijsten, dagboek – Heteroanamnese: bijhouden van weeklijsten, dagboek

– Testinstumenten:  Nine-hole Peg Test: snelheid van informatieverwerking  Clock drawing test – Observaties:  Gestructureerde observatie  Mental slowness observation test  Copieertaak  Doorstreeptaak  Letter Cancellation  Bells test 

Spontane observaties

4.4.4.4 Geheugen Nagaan of geheugen nog intact – Leerbaarheid: episodisch en semantisch geheugen voldoende intact om nieuwe info op te slaan? – Trainbaarheid: procedureel geheugen aanleren van routinematig handelen of (inslijpen van beweging) mogelijk is?

voldoende intact zodat specifieke vaardigheden

Ergotherapeutisch assessment: – Homoanamnese: geheugenvragenlijsten: PRMQ (Prospective and Retrospective Memory Questionnaire) – Heteroanamnese: naasten bevragen – Afname van gestandaardiseerde testinstrumenten:  Rivermead Behavioral Memory Test (B. Wilson)  Contaxtual Memory Test (Toglia) – Observaties:  Herkennen of actief ophalen?  Gebruik geheugenstrategieën?

4.4.4.5 Executieve functies – Bij nieuw of complex gedrag – Manager van onze cognitieve functies –  routinehandelingen Ergotherapeutisch assessment: – Homoanamnese – Heteroanamnese: premorbide niveau (rekening houden met niveau van voor het NAH)

– Testinstrumenten:  

Multiple Errands Test, Hospital version Behavioral Assessment of the Dysexecutive Syndrome (BADS)

– Observaties: tijdens uitvoeren taak in een natuurlijke maar nieuwe, ongestructureerde situatie. 1.Inzicht: heeft persoon inzicht in zijn sterke en zwakke punten , kan hij hierop anticiperen,…? 2.Doelen stellen: stelt de persoon realistische en haalbare doelen? 3.Planning en organisatie: welke deelstappen plant de persoon in, in welke volgorde, heeft hij een realistische inschatting tijd wat betreft tijd, locatie,…? 4.Initiatiefname: de persoon plant niet enkel activiteiten maar voert die ook effectief uit 5.Regulatie en zelfcontrole: kan de persoon zijn eigen gedrag beoordelen, dit vergelijken met de gemaakte planning en kan hij discrepanties of fouten waarnemen? 6.Flexibiliteit en probleem oplossen: kan de persoon in een nieuwe situatie een oplossing bedenken voor een probleem of kan hij zijn gedrag aanpassen aan veranderde of onvoorziene omstandigheden? 7.Zelfinhibitie: kan de person ongewenst gedrag onderdrukken? 8.Strategisch gedrag: heeft de persoon het vermogen om succesvol gebleken gedrag ook in andere, gelijkaardige situaties toe te passen?

4.4.4.6 Inzicht Meta cognitie = denken over jouw denken – Wat zijn mijn sterke en zwakke kanten – Ziekte-inzicht: wat is de impact NAH op mijn dagelijks handelen en hoe ga ik hiermee om? – Bevordert de snelheid van het revalidatieproces. – Strategieën correct en op het juiste moment kunnen toepassen – Gedrag kunnen bijsturen – Motivatie Ergotherapeutisch assessment: – Homoanamnese:  Vragen naar verschillen die hij ervaart tussen huidige situatie en premorbide niveau (open -gesloten vragen) 

Vragenlijsten: vb self awareness questionnaire (Gasquoine & Gibbons, 1994)



Interviews: self awareness of deficits interview (SADI)

– Heteroanamnese:  Verschil in scores tussen antwoorden van client en mantelzorger



Therapeut/ verpleegkundige/…



Gegevens neuropsychologisch testonderzoek

– Testinstrumenten – Observaties:  Herkent de client een probleem wanneer het zich voordoet? 

Past hij zijn handelen hierop aan? (compensatiestrategieën, hulp vragen,…)



Probeert hij problemen te vermijden? (anticiperen)



Hoe wordt de taak voorbereid?



Tijd laten inschatten

4.4.4.7 Praxis Twee soorten apraxie: – Ideatoire apraxie: wat ga ik doen?  Plan en kennis van voorwerpen  Opeenvolging van handelingen (stappenplan) – Ideomotorische apraxie: hoe ga ik het doen?  tempo, spatieel, onhandig (uitvoering) Ergotherapeutisch assessment: – Homoanamnese:  Niet steeds bewust van zijn apraxie. Gegevens verkregen van cliënt zelf zijn niet steeds correct. 

Apraxie en afasie treden vaak samen op. Wees aandachtig voor begripsproblemen bij verbale instructies.

– Heteroanamnese: belangrijke info te verkrijgen over premorbide niveau van functioneren. – Testinstrumenten: weinig relevant – Observaties: apraxie-protocol  minstens 2 taken (voorkomen van momentopname) worden geobserveerd om inzicht te krijgen in wijze van handelen en mogelijke handelingsproblemen.

4.5 Persoonlijke factoren Demografisch: leeftijd, geslacht, opleidingsniveau leefvorm,… Persoonlijke factoren: motivatie, zelfinzicht, zelfbeeld,… Evenwicht belasting-belastbaarheid: – Gevolgen van verminderde belastbaarheid  Verminderde QOL  Toename afhankelijkheid  Langer verblijf in instelling  Gevoelens van depressie

Activiteitenweger: – In kaart brengen van belastbaarheid – Leren hanteren van grenzen van belastbaarheid Activiteitenprofiel (1998)- MOHO: – Waardering van de activiteiten – Inzicht krijgen in pijnbeleving, vermoeidheid en behoefte aan rust in relatie en aard van de lichamelijke inspanning

4.6 Externe factoren Evenwicht belasting-belastbaarheid van mantelzorger: – Caregiver Strain Index (CSI) – Caregiver reaction assessment (CRA) – Ervaren druk door informele zorg (EDIZ) – Zarit-12 Burdenschaal, Nederlands Fysieke omgeving: – HACE: Home and community environment: bevorderende en belemmerende factoren in meerdere omgevingsdomeinen in kaart brengen. Deze zijn:  Mobiliteit in huis  Mobiliteit in de buurt/gemeente  Hulpmiddelen voor mobiliteit  Hulpmiddelen voor communicatie, transport en autorijden  Attitude van de omgeving tegenover de patient...


Similar Free PDFs