Multiple choice vragen en antwoorden PDF

Title Multiple choice vragen en antwoorden
Author Evelien Gavel
Course Cytologie en histologie
Institution Universiteit Gent
Pages 8
File Size 106.9 KB
File Type PDF
Total Downloads 37
Total Views 128

Summary

Multiple choice vragen en antwoorden...


Description

MC VRAGEN CYTO/HISTO

7)Waarom parafine niet geschikt voor EM?

1)Wat is het meest apicaal gelegen ?

b. te zacht

a. zonula occludens

c. elektronen reflecteren

b. zonula adhaerens

d. hydrofoob

c. desmosoom

8)Wat is de goede combinatie?

2)Wat omschrijft myosine het best?

a. epitheel – cytokeratine

a. Komt enkel in de spiercellen voor

b. hartspier – calmoduline

b. een motorproteïne voor de contractie c. deel van het cytoskelet

9)Wat komt niet voor in een ganglion? a. oligodendrocyten

3)Wat bindt met wat tijdens de contractie?

b. cellichaam

a. actine met myosine

c. axon met myelinehuls

b. actine met troponine c. myosine met troponine 4)Hoeveel rode bloedcellen zitten ongeveer in 1 mL? a. 5 000 000

10)Wat hoort niet thuis in een ganglion? a. cellichamen b. fibrocyten c. axonen met myelinehuls d. oligodendrocyten

b. 5000 c. 5 000 000 000 d. 500 5)Wat is geen fixatief? a. bevriezen b. orceine

11)Een cel met hoge energieverbruik beschikt over: a. veel mitochondrien 12)Wat klopt niet over de chondrale botvorming? a. osteoblasten zet ostoied af voor de calcificatie

c. OsO4 b. osteoclasten breken verkalkte botmatrix af 6)Wat is geen fixatief? a. formaldehyde

c. osteoblasten zorgen voor de verkalking van de botmatrix

b. alcohol c. OsO4 d. eosine 1

13)Bot: wat klopt niet?

17)Nucleool is :

a. primair plexiform bot bij desmaal en chondraal

a. waar ribosomaal eiwit gesynthetiseerd wordt

b. secundair lamellair bot bij desmaal en chondraal

b. waar de ribosomen bijeen gebracht worden

c. osteoclasten breken verkalkte botmatrix af d. platte beenderen bij chondrale botvorming

14)Bot: wat klopt niet? A osteoblasten (niet metachromatisch) meer sulfaat (GAG) dan kraakbeencellen (metachromatisch)

c. afwezig is waar veel RER is d. waar RNA gemaakt wordt e. is membraan gebonden 18)Hyalien kraakbeen is niet: a. komt ook voor in de platte beenderen(ben nt zeker) b. komt voor in articulaire gewrichten

15)Wat hoort niet in het rijtje?

c. komt voor in de losse gewrichts oppervlakten

a. microvili

d. heeft een hoge delingscapaciteit

b. cilia c. stereocilia

19)Epithelen, wat klopt niet?

d. trilharen

a. weinig intercellulair materiaal

e. cytokeratine

b. bloedvaten in stratum basale c. op basale membraan tot vrije oppervlak

16)De energie voor het sarcomeer komt van ATP uit : a. sarcoplasmatisch ret. b. glad endo. ret. c. dunne filamenten d. dikke filamenten e. dun en dik fil.

20)Epitheel wordt nt gekenmerkt door : a. aantal cellagen b. vorm cellen c. vorm kernen d. veel extracellulair materiaal e. intercellulaire juncties

2

21)Peroxisomen: welke techniek wordt aangewend om te weten of ze in cel aanwezig zijn?

25)Hyperchloremie kan leiden tot...

a. coupe voor TEM

B. vertraagde hartslag

b. immuunkleuring

C. verhoogde prikkelbaarheid van skeletspierweefsel

c. zware metalen

A. zwellen van rode bloedcellen

d. coupe voor SEM

D. vertraagd watertransport door het darmepitheel (van lumen naar bloed)

22)Welke van de volgende uitspraken is fout?

26)Welke van de volgende uitspraken is juist?

a. Vorming van mRNA wordt gestuurd vanuit de nuclear organising regions (NOR) het is tRNA

A. Mitochondriën fosforyleren nucleotiden.

b. Synoviaal vocht zorgt voor voeding van kraakbeencellen

B. Lysosomen zijn betrokken in het vetmetabolisme en zijn gevormd in het glad endoplasmatisch reticulum

c. Bot is een reserve voor CO2

C. Lysosomen bevatten zure hydrolasen die eiwitten specifiek cataboliseren

d. DNA-polymerase vormt Okazakifragmenten.

D. Adiponectine zorgt voor een verhoogde vetopname in de weefsels.

23)Type 2a vezels:

27)Welke uitspraak is juist? Mucoid bindweefsel

a. bezitten zenuwvezels met grotere diameter in vergelijking met type 2b vezels

A. bevat meer hyaluronzuur als fibrocartilago

b. bezitten meer mitochondriën dan type 2b vezels

B. bevat minder chondroitinesulfaat als losmazig bindweefsel

c. bezitten meer capillarisatie dan type 1 vezels

C. bevat evenveel collageen als gewrichtskraakbeen

d. hebben dezelfde innervatie dan type 1 vezels

D. bevat evenveel elastine als bindweefsel in het buikvlies. 28)Welke uitspraak is fout? ER-stress.....

24)Onder de term differentiatie wordt verstaan A. de vorming van functioneel gespecialiseerde cellen

A. kan invloed hebben op de energieproductie B. kan de werking van lysosomen beinvloeden

B. het verlies van genen uit cellen

C. kan de intercellulaire communicatie versterken

C. het verwerven van nieuwe functionele vermogens door cellen

D. kan de glycemische controle in het lichaam verstoren

D. de verdeling van genen tussen verschillende celtypes 3

29)Welke van de volgende uitspraken is fout? A. RNA polymerase vormt Okazakifragmenten het is DNA polymerase B. Bot is een reserve voor CO2

33)De piëzo-elektrische activiteit in het gewrichtskraakbeen is essentieel om..... A. de kraakbeencellen te stimuleren tot productie van extracellulaire matrix

C. Synoviaal vocht zorgt voor voeding van kraakbeencellen

B. het synoviale vocht in het gewrichtskraakbeen te laten dringen bij belasting en er terug uit te

D. Vorming van tRNA wordt gestuurd vanuit de nuclear organising regions (NOR)

laten gaan bij ontlasting.

30)Myelinisatie is een belangrijk proces. A. Het afsterven van myeline heeft invloed op de geleidingssnelheid, maar niet op amplitude van de geleidingsgolf.

C. de verbinding van het gewrichtskraakbeen met het bot te versterken. D. creep (kruipen) in het gewrichtskraakbeen te bevorderen.

B. Vrije zenuwuiteinden geleiden sneller dan gemyeliniseerde zenuwuiteinden.

34)Welke reeks is niet correct als cellen die voorkomen in het bind- en steunweefsel?

C. Ependymcellen en Schwanncellen zorgen voor myelinisatie in het centrale resp. perifere zenuwstelsel

A. Osteoclasten, odontoblast, granulocyt

D. Insnoeringen van Schmidt-Lantermann in de myeline zorgen voor een versnelde

C. Macrofagen, fibroblasten, osteoprogenitorcellen

zenuwgeleiding

D. Mastcellen, lipoblast, thrombocyt

31)Bij een hartinfarct is een van de volgende eiwitten een belangrijke “hartmarker” in het bloed

35)De motorische eindplaat

Maak uw keuze A. nicotine-receptor B. alfa2-receptor

B. Neutrofielen, chondrocyten, osteoclasten

A. is een junctie tussen zenuw en skeletspiervezel. B. is een junctie tussen zenuw en hartspiervezel. C. is een junctie tussen zenuw en single unit spiervezel.

C. troponine 32)Welke reeks is niet correct?

D. is een junctie tussen zenuw en multi unit spiervezel.

A. neurofilament, synaptonemaal complex, knoop van Ranvier. B. Gap junction, Nisll-substantie, mesaxon C. axon, internodium, mergloos neuron D. ganglion, oligodendrocyt, endoneurium

4

36)Welke uitspraak is fout? A. De clavicula (sleutelbeen) wordt op een enchondrale manier gevormd B. In blaasepitheel komt geen cytopempsis voor. C. De progenitorcel is diploid. D. Het parasympatisch zenuwstelsel heeft invloed op de skeletspier. 37)Welke van de volgende uitspraken is fout? A. De fosforylatie van nucleotiden gebeurt in de intermembranaire ruimte van het mitochondrion. B. Neuromusculaire aandoeningen ontstaan door een gestoorde intracellulaire communicatie.

40)Jeroen is topgymnast. Hij heeft na een mooie carriere heel veel last van artrose ter hoogte van de knie. Hierdoor stopt hij met een actieve carriere. Wat is er gebeurd ter hoogte van zijn gewrichtskraakbeen? A. Door te intensief sporten zijn de chondroblasten niet meer in staat om de productie van synnoviaal vocht bij te houden met als gevolg artrose B. Door te intensief sporten zijn de chondroclasten te sterk geactiveerd waardoor er een verhoogde afbraak en artrose is ontstaan C. Door te intensief sporten is de balans osteoblasten/osteoclasten in het nadeel van de osteoblasten overgeslaan met als gevolg verhoogde afbraak

C. De uterus bezit single unit glad spierweefsel in de derde maand van de zwangerschap.

D. Door te intensief sporten zijn de chondroblasten niet meer in staat om de productie van GAG’s bij te houden met als gevolg artrose

D. Epitheelcellen uit de niertubulus hebben een hoge cytopempsisactiviteit.

41)Welke uitspraak is juist? A. De primaire oocyt is haploid

38)Epimysium A. bevat geen neuraal weefsel B. is van endodermale oorsprong C. is van ectodermale oorsprong D. is van mesodermale oorsprong

B. Het parasympatisch zenuwstelsel heeft geen invloed op de skeletspier. C. De clavicula (sleutelbeen) wordt op een desmale manier gevormd D. In blaasepitheel komt veel cytopempsis voor. 42)Een gekartelde tetanus

39)Welke van de volgende uitspraken is fout? A. Odontoblasten zijn van endodermale oorsprong. B. Vetcellen zijn van mesodermale oorsprong. C. Astrocyten zijn van ectodermale oorsprong. D. Myoblasten zijn van mesodermale oorsprong.

A. Ontstaat in de m. soleus door een hoge fusiefrequentie van actiepotentialen B. Wordt veroorzaakt door een hogere depolarisatietijd van prikkeling bij darmspierweefsel C. Ontstaat in het hartspierweefsel met extrasystole als gevolg D. Ontstaat in glad spierweefsel van de uterus bij de partus (bevalling). 5

43)Welke uitspraak is juist? Gewrichtskraakbeen...

46)Secundaire boodschappers...

A. bevat evenveel elastine als fibrocartilago

A. zijn stoffen die interageren met primaire boodschappers

B. bevat minder chondroitinesulfaat als fibrocartilago

B. binden op membraan- of cytoplasmatische receptoren

C. bevat meer hyaluronzuur als fibrocartilago

C. hebben invloed op proteinekinases

D. bevat evenveel collageen als fibrocartilago

D. worden gevormd door G-proteinen

44)Tetanisatie 47)Welke van de volgende uitspraken is juist? A. Ontstaat in het hartspierweefsel met extrasystole als gevolg B. Ontstaat in de biceps door een verhoogde intensiteit van de actiepotentialen C. Wordt veroorzaakt door een hogere depolarisatietijd van prikkeling bij darmspierweefsel D. Ontstaat in de triceps door een verminderde repolarisatietijd van de actiepotentialen 45)Bij een te hoge intracellulaire concentratie van bicarbonaat zal de rustmembraanpotentiaal... en de actiepotentiaal................. A. meer negatief worden - sneller repolariseren B. meer negatief worden - sneller depolariseren C. minder negatief worden - sneller depolariseren D. minder negatief worden - sneller repolariseren

A. Apud-cellen zijn betrokken in productie van serotonine B. Microvilli hebben net als cilia een kinetosoom. C. In het glad spierweefsel is er enkel een vrijstelling van calcium uit het sarcoplasmatisch reticulum door depolarisatie. D. Neuromusculaire aandoeningen ontstaan door glad endoplasmatisch reticulumstress.

48)Welke van de volgende uitspraken is fout? A. Apud-cellen zijn betrokken in productie van serotonine B. De fosforylatie van nucleotiden gebeurt in de intermembranaire ruimte van het mitochondrion C. In het glad spierweefsel is er enkel een vrijstelling van calcium uit het sarcoplasmatisch reticulum door depolarisatie. D. Neuromusculaire aandoeningen ontstaan door een gestoorde intracellulaire communicatie

6

49)Aponeurosen

53)De interkinese....

A. is een synoniem voor pees

A. kan geinhibeerd worden door oxidatieve stress.

B. zijn losmazig bindweefsel C. zijn opgebouwd uit regelmatig gerangschikt collageen

B. kan geinhibeerd worden door hypernatriemie

D. hebben een grote elasticiteit

C. kan gestimuleerd worden door acrosomale enzymen

50)Hypokalemie kan leiden tot...

D. kan gestimuleerd worden door natriumcitraat

A. vertraagde relaxatie van de skeletspiervezel. B. verhoogde hartslag. C. verhoogde prikkelbaarheid van skeletspierweefsel. D. verhoogde prikkelbaarheid van glad spierweefsel.

54)Bij een daling van de GTP-concentratie zal A. activatie van proteinekinases bij de intercellulaire communicatie geremd worden. B. het G-proteine bij de intercellulaire communicatie geactiveerd worden. C. de receptor bij intercellulaire communicatie geinhibeerd worden.

51)Myelinisatie is een belangrijk proces. Welke uitspraak is fout?

D. de kinetiek van het kanaal bij intercellulaire communicatie geremd worden

A. Insnoeringen van Schmidt-Lantermann in de myeline zorgen niet voor een versnelde zenuwgeleiding

55)Welke van de volgende uitspraken is fout?

B. Het afsterven van myeline heeft invloed op de motoriek, maar niet op de sensoriek. C. Niet-gemyeliniseerde zenuwvezels geleiden minder snel dan gemyeliniseerde. D. Oligodendrocyten en Schwann-cellen zorgen voor myelinisatie in het centrale resp. perifere zenuwstelsel

A. Calcificatie bij botvorming wordt geïnhibeerd door chondroclasten B. Bij compact bot zijn de collagene fibrillen strikt gerangschikt binnen lamellen C. Vitamine C tekort zorgt voor verminderde regeneratie van collageen D. Adiponectine zorgt voor een verhoogde vetopname in de weefsels

52)Welke van de volgende uitspraken is juist? 56)Het neurulatieproces.... A. Lysosomen zijn betrokken in het vetmetabolisme en zijn gevormd in het glad endoplasmatisch reticulum B. Mitochondriën produceren nucleotiden C. Lipofuscines komen voor in het specifiek humoraal immuunsysteem D. Lysosomen bevatten zure hydrolasen die eiwitten specifiek cataboliseren

A. kan gestimuleerd worden door acrosomale enzymen B. kan geinhibeerd worden door hypernatriemie C. kan geinhibeerd worden door trypsine D. kan gestimuleerd worden door nacitraat

7

57) collageen I aanwezig in: A hyalien kraakbeen en bindweefsel B elastisch en hyalien kraakbeen C bot en fibrocartilago

8...


Similar Free PDFs