Samenvatting Antropologie van Afrika I: teksten 1 tot 6 PDF

Title Samenvatting Antropologie van Afrika I: teksten 1 tot 6
Author Michelle Radomski
Course Antropologie van Afrika I
Institution Universiteit Gent
Pages 33
File Size 821 KB
File Type PDF
Total Downloads 80
Total Views 145

Summary

teksten 1 tot 6...


Description

Putting Hiërarchy in it’s place (Appadurai, 1988) Metoniem= Bepaald idee die iets letterlijk voorstelt, terwijl het enkel verwijst naar de relatie. Vb. belgische kroon-> koninklijke familie. Het idee: Hiërarchie: idee wordt vastgepind op India -> 1 woord komt te staan voor een heel complex ding. Onderwerp van essay Ontstaansgeschiedenis van dit idee onderzoeken: Dumont: Homo Hiërarchicus: samenraapsels van overal in de wereld gehaald en daar 1 theorie rond gemaakt. Veel invloed, enorm verspreid. - Appadurai onderzoekt al zijn bronnen 1. Metonymic freezing-> concept ‘the native’ 2. Genealogies van dit denken 3. Geïllustreerd adhv Dumont’s analyse van India’s kastensysteem(hiërarchie) 

1. Antropologische constructie van ‘natives -

‘Native’ :  Gevangen aan zijn plaats, beweegt niet  Ook mentaal alles gebaseerd op plaats: mode of thought (manier van denken)  ‘natives’ verdwijnen door globalisering  Waren er ooit ‘natives’(in de zin van het woord)? -> nee, geen onderscheid tussen ‘natives’ en ‘wij’. Geen enkele gemeenschap is totaal geïsoleerd van anderen-> niet gevangen.

-

How have places turned into prisons containing natives? Als antropologen altijd over bewijs hebben beschikt dat het concept ‘natives’ tegenspreekt, hoe hebben ze dit dan kunnen blijven aanhangen? (antropologen keken naar kenmerken van groepen als essentie van die groepen en vooral de contrast met andere groepen)

2. Genealogy of hiërarchy: hoe komt het dat antropologen dit doen? -

We kijken naar de ideëenstamboom die hiertoe heeft geleid: Het westerse denken doet 3 dingen:  Essentizalize: iets wordt centraal essentieel voor het geheel Vb. Hierarchy is the spirit of India  Exotize: making differences between me and other: is een criteria voor vergelijking. Vb. They differ from us  Totalize: making specific features of a society’s thought or practice not ony it’s essence but also it’s totality Vb. Hierarchy= every aspect of india’s culture

3. Hierarchy in place Hoe worden antropologische beelden hegonomic (= soort van blijvende hoeksteen)? -

Summarizing: voor niet-specialist Voor specialist: kenmerken die gehegonomiseerd worden blijken toch onderscheidend, maar ook problematisch-> debat Vorige 2 : niet genoeg:  Beeld moet een link brengen tussen de interne realiteit en exoterne preoccupaties(= all capture internal realities in that...)

4. Topologische stereotypes (=beelden die we maken van plaatsen en culturen) Hoe die dominantie tegengaan? -

-

Bewust zijn dat ideëen die claimen dat ze de ‘essentie’ van een plaats tonen = tijdelijke localisatie van ideëen van vele plaatsen vb. met hiërarchie: India Etnografiëen die spreken van diversiteit van thema’s die in elke plaats gevonden kunnen worden-> aanmoedigen Houding ten opzichte van theorie: plaatsen polythetically vergelijken = verschillende culturen kunnen overlappingen hebben in vele aspecten van hun ideologiëen.  Breekt het idee van isolatie en grenzen  Breekt het idee van gevangenschap van ‘native’

On Joking Relationschips (schertsrelaties) – A. R. Radcliffe-Brown  



 

 



Joking relationschip (JR)  relatie tss 2 personen waarbij 1 iemand het recht heeft (soms MOET) om de andere te plagen en uit te lachen, en waarbij de andere daar niet door beledigd mag zijn. 2 soorten: 1) Symmetrisch: 2 personen lachen elkaar uit. 2) Asymmetrisch: A plaagt B, B accepteert en doet niets OF A plaagt B zoveel hij wil en B doet maar een beetje terug. Veel verschillende vormen in verschillende samenlevingen.  soms enkel verbaal, soms ook obsceen, horseplay (heel ruw “spelen”, bijna vechten. Maar dan voor te zeveren.),… Komen overal ter wereld voor. Onderzoek: grote vergelijkende studie. Probleem: slechts zelden wordt het waargenomen en beschreven zoals het écht is. JR: combinatie vriendelijk en antagonisme. Lijkt vijandig, maar is niet serieus bedoeld en mag ook zo niet genomen worden.  JR: geoorloofde oneerbiedigheid (permitted disrespect) Dus: eerder sociologisch  sociale orde, meer aanzien, wie krijgt meer respect, blablabla Veel voorkomend in Afrika: JR door huwelijk.  Vb Dogon: Man, JR tov schoonzussen en hun dochters. En vaak ook tov de broers. Soms enkel met die broers en zussen die jonger zijn dan zijn vrouw.  Man wordt genegeerd en moet heel veel respect tonen voor schoonouders.  Reden: man is outsider in nieuwe familie, argwaan bij familie. Maar respect is goed in deze situatie en man weet dat het zo moet dus: geen probleem. Sociale ongelijkheid kan leiden tot conflict en vijandigheid

 voorkomen:

1) wederzijds respect en beperkt persoonlijk contact 2) JR  wederzijds disrespect. Echte vijandigheid wordt voorkomen door er “spelend” mee om te gaan

 

    

Diegene waarmee een JR is, moet van dezelfde generatie zijn. Soms is vooraf bepaald met wie een man gaat trouwen. (meestal met de dochter van zijn moeder haar broer  nicht). DUS: alle nichten zijn potentiële echtgenotes en alle neven potentiële schoonbroers.  man heeft JR met alle neven en nichten van zijn moeders broer. Bepaald voor huwelijk (vanaf geboorte eigenlijk al), gaat verder erna. Niet altijd door huwelijk. Soms ook JR tussen 2 groepen.  lijkt zeldzaam, maar bij nauwkeurig onderzoek blijkt het vrij frequent voor te komen. Voor buitenstaanders: schijn van vijandigheid, maar eigenlijk vriendelijke relatie JR tussen groepen is een manier van organisatie om stabiliteit en goed sociaal gedrag te onderhouden Andere personen die met respect behandelt moeten worden zijn:

1e , 3e, 5e,.. generatie ouder

Liminality and Communitas – Victor Turner Uit: Victor Turner, “liminality and Communitas,” in The Ritual Process: structure and antistructure 0. Introductie Victor Turner (1920-83) -Onderwees aan de universiteiten van Manchester, Cornell, Chicago en Virginia -Meester etnograaf en meest creatieve geest in zijn veld. -Is bijna alleen verantwoordelijk voor de transformatie van antropologie van geloof en van droge sociale wetenschap naar een humanischtisch veld dat religieuze praktijkten tot leven brengt. -Hij brengt de menselijkheid van religie en de religieuze creativiteit van de hele mensheid naar buiten. - Zijn werk is gebaseerd op een reeks ethnografische studies op de Ndembu uit Zambia, (eind jaren 50 tot eind jaren 60 ) gevolgd door essays over Christelijke Pelgrimstochten en het ritueel als theater. -Evenwijdig met zijn vooruitgang, trachtte Turner zijn onderzoekssubject in een zo groot mogelijk kader te plaatsen totdat het zo goed als de gehele mensheid als een geheel omvatte. -Turner heeft verdergebouwd op van Gennep’s vroege driedelige model van overgangsriten en op Gluckman’s benadering van sociale processen om een rijke verscheidenheid aan manieren te ontwikkelen waarin rituelen overgangen begeleiden voor individuen en collectieven. Zulke overgangen zijn de sleutel tot de vorming van zowel wereldlijke als sociale ervaring. Turner’s werk is belangrijk voor studies van geboorte, initiatie en doodsriten, riten die een kalender volgen of hiermee verbonden zijn (calendrical rituals), politieke instellingen en scheidingen, pelgrimstochten, genezing en alle vormen van beweging in het sociale leven. - Aan Turner kan ook als quasi de eerste de verdienste toegeschreven worden om universitaire aandacht te geven aan belichaming (embodiment) aangezien zulke rituelen werken aan en volgens de betekenissen van het lichaam. Hierdoor stichtte Turner een ‘levendige’ school. - Onder de beste verkenningen en ontwikkelingen van zijn ideeën met aandacht tot religieuze en rituele fenomenen kunnen we Myerhoff, Handelman , Kapferer en Werbner benoemen in het laatste kwart van de 20ste eeuw. - Turner’s weduwe, Edith Turner, heeft een zeer gedetailleerd verslag van de initiatie bij Ndembu vrouwen. - De Boeck en Devisch hebben vooruitstrevend werk verricht met betrekking tot lijdensrituelen ( rituals of affliction) in Centraal-Afrika in de jaren ‘90 .

1. Vorm en Attributen van overgangsriten (Rites of Passage) -Turner bouwt hier verder op eerder geschriften en benadrukt hier variaties en bekijkt verderere imlicaties voor de studie van cultuur en maatschappij. -Het thema is eerst besproken door en volgt ook de karakteristieken zoals A. van Gennep het de “liminale fase” noemde van overgangsriten. Van Gennep definieerde het overgangsriten als volgt: “riten die samengaan met elke verandering van plaats, staat, sociale positie en leeftijd. Om op het contrast tussen “staat” en “overgang” te beduiden gebruikt Turner “Staat” om alle andere termen van A. van Gennep te omsluiten. Het is een meer inclusief concept dan “status” of “betrekking” en verwijst naar elk type van stabiele of wederkerende conditie die cultureel als een waarheid wordt aangenomen. Van Gennep toonde aan dat alle overgangsriten of overgangen worden gekenmerkt door drie fasen: Scheiding, (margin -een limiet in een conditie of proces waarna of waaronder iets niet lager mogelijk of acceptabel is) (of limen hetgeen drempel betekent in het latijn) en tenslotte aggregatie. - De eerste fase (van scheiding) bevat symbolisch gedrag die de losmaking van het individu of groep van een vroeger vast aangesteld punt in de sociale structuur aanduidt, of van een reeks culturele condities ( een “staat”), of van beide. - Gedurende de tussenkomende “liminale” periode, zijn de karakteristieken van het ritueel subject (“ de voorbijganger” (passenger)) tweeledig; hij gaat door een cultureel gebied dat weinig of geen attributen heeft van de voorgaande of komende staat. - In de derde fase (de reaggregatie of heropname), wordt de doortocht voltrokken. -Het ritueel subject, individueel of opgenomen, is wederom in een relatief stabiele staat en, door de deugd die hiervan uitgaat, heeft wederzijdse rechten en plichten tegenover anderen van een duidelijk begrensd en “structureel” type; hij wordt verwacht om zich te gedragen in overeenkomst met zekere gebruikelijke normen en ethische standaarden bindend met gevestigden van sociale positie in een syteem met zulke posities. a. Liminaliteit De attributen van liminaliteit of van liminale personen (“drempel mensen”) zijn noodzakelijk dubbelzinnig, aangezien deze conditie en deze personen ontsnappen van of glippen door het netwerk van classificaties die normaalgezien staten en posities in een culturele ruimte plaatsen. Liminale entiteiten zijn noch hier noch daar; ze zijn noch een ding noch het ander (betwixt & between) tussen de posities die toegeschreven zijn en opgesteld zijn door de wet, gewoonte, overeenkomst en ceremonieel.  Hun dubbelzinnigheid en onbepaalde attributen zijn uitgedrukt door een rijke variëteit aan symbolen in de vele maatschappijen die sociale en culturele overgangen ritualiseren.  Liminaliteit is vaak vergeleken met de dood, met het zich bevinden in een baarmoeder, met onzichtbaarheid, duisternis, biseksualiteit, met de wildernis en met een eclips van de zon of de maan.

Liminale entiteiten zoals neofieten (nieuwelingen) in inwijding of pubertijds riten, kunnen voorgesteld worden alsof ze niets bezitten. Ze kunnen vermomt zijn als monsters, kunnen slechts met een windsel bekleed worden of zelfs naakt gaan, om aan te tonen dat ze, als liminale wezens, geen status bezitten, noch eigendom, noch kentekens (insignia), noch wereldlijke kleding die een rang of rol zou aanduiden en ook geen positie in een systeem van verwantschap.  Ze bezitten niets dat hun zou kunnen onderscheiden van hun mede-neofieten of inwijdelingen. Hun gedrag is normaalgezien passief en bescheiden; ze moeten hun instructoren impliciet gehoorzamen, en willekeurige bestraffing accepteren zonder beklag. Het is alsof ze gereduceerd worden of vermalen worden tot een eenvormige conditie om opnieuw gevormd te worden en beschonken worden met bijkomende krachten die het mogelijke maken om hun nieuw station in het leven aan te kunnen. Neofieten neigen om intense vriendschap en egalitarisme (gelijkheid) te ontwikkelen. Wereldlijke verschillen van rang en status verdwijnen en worden gehomogeniseerd. De conditie van de patiënt en haar echtgenoot in Isoma had enkele van deze attributen – passiviteit, nederigheid, quasi-naaktheid – in een symbolisch milieu dat zowel het graf als de baarmoeder moest voorstellen. (Dit is waarschijnlijk een extra verklaring bij een anekdote eerder in het boek) Bij initiaties met een lange periode van afzondering, zoals bij de besnijdenisriten bij vele stam-samenlevingen of toetreding tot geheime maatschappijen, is er vaak een rijke grote hoeveelheid aan liminale symbolen. b. Communitas Wat interessant is aan liminale fenomenen voor onze hedendaagse doelen is de vermenging die ze aanbieden tussen laagheid en heiligheid, over homogeniteit en kameraadschap. We worden in zulke riten, met een “moment in en uit de tijd” en in en uit de wereldse structuur, die, hoewel vluchtig, enige herkenning( in symbool en als het niet zo toch altijd in een taal) van een gegeneraliseerde sociale band die ophouden met bestaan en heeft gelijktijdig, noch om onderverdeeld te worden in een meervoudigheid van structurele verbindingen. Dit zijn de verbindingen die georganiseerd zijn in termen van kaste, klasse, of rang hiërarchieën of van onverdeelde tegenstellingen in de staatloze samenlevingen, die geliefd zijn door de politieke-antropologen. Het is net alsof er hier twee grote “modellen” zijn voor menselijke onderlinge verwevenheid, naast elkaar geplaatst en alternerend.  1. De maatschappij als een gestructureerd, gevarieerd, en vaak hiërarchisch systeem van politico-legaal-economische posities met vele types van evaluatie, die mensen scheidt in termen van “meer” of “minder”.  2.Komt herkenbaar voor in de liminale periode, de maatschappij als een ongestructureerde of rudimentair gestructureerde en relatief niet-verschillende comitatus,

samenleving of zelfs als religieus-spirituele samenleving van gelijke individuen die zich samen onderwerpen aan de algemene autoriteit van de rituele ouderen. Turner verkiest de Latijnse term “communitas” boven “samenleving”, om deze modaliteit van sociale relatie te onderscheiden van “een omgeving van gemeenschappelijk leven”. Het onderscheid tussen structuur en communitas is niet simpelweg een zoals tussen “aards” en “heilig”. Bepaalde gevestigde betrekkingen in stam-samenlevingen hebben veel heilige attributen, elke sociale positie heeft enkele heilige karakteristieken. Maar deze “heilige” component is is verkregen door de predikanten van posities gedurende de overgangsriten, door welke ze hun posities veranderden. Iets van de heiligheid van die kortstondige nederigheid en modusloosheid gaat over, en tempert de trots van de predikanten van een hogere positie of betrekking. Dit is niet eenvoudigweg, zoals Fortes het overtuigend beweerde (eerder in dit werk), een manier om een algemene stempel van geldigheid te drukken op structurele posities van een samenleving.  Eerder een manier om herkenning te geven aan een essentiële en algemene menselijke band en zonder deze zou er geen maatschappij kunnen bestaan. Liminaliteit impliceert dat het hoge niet hoog zou kunnen zijn zonder dat het lage zou bestaan, en hij die hoog is moet ervaren wat het is om laag te zijn.  Anekdote over Prince Philip die zijn zoon , de opvolger van de Britse troon, voor een tijd naar een “struik” school (?) in Australië wou sturen voor een tijdje opdat hij zich zou leren behelpen. c. Dialectiek van de ontwikkelingscyclus Van al dit leidt Turner af dat , voor individuen en groepen, het sociale leven een soort dialectisch proces werkt dat betrekking heeft tot opeenvolgende ervaringen van hoog en laag, communitas en structuur, homogeniteit en onderscheid, gelijkheid en ongelijkheid. De passage van een lagere naar een hogere status is door een limbo van statusloosheid. In zo een proces vormen de tegengestelden elkaar als het ware en zijn ze onderling onmisbaar. Bovendien, aangezien elke concrete stam-samenleving opgemaakt is uit meerdere personae, groepen en categorieën en elk van deze zijn eigen ontwikkelingscyclus heeft, bestaan op een gegeven moment vele verplichtingen of vastgelegde posities naast elkaar met vele passages tussen posities.  Elk individu’s levenservaring bevat afwisselende blootstelling aan structuur en communitas, en aan staten en overgangen. 2. De Liminaliteit van een Installatie/=initiatie? Rite (Installation Rite) Turner begint met een kort voorbeeld van bij de Ndembu uit Zambia , het gaat over een overgangsrite met betrekking tot de hoogste status in deze stam, die van de oudere chef Kanongesha. Het legt uit hoe de Ndembu hun rituele symbolen gebruiken en verklaren. Deze positie is zoals in vele andere Afrikaanse samenlevingen

een paradoxale, aangezien ze zowel de top van de gestructureerde politiek-wettige hierarchie als de gehele samenleving als een ongestructureerde eenheid voorstelt. Hij is , vanuit een symbolisch standpunt, ook het stam-grondgebied zelf en al zijn middelen. De vruchtbaarheid en de vrijheid van droogte, honger, ziekte en insectenplagen zijn verbonden met zijn betrekking, en met zowel zijn fysische als morele toestand. Bij de Ndembu, worden de rituele krachten van de oudere chef gelimiteerd door en samengevoegd met deze die de oudere hoofdman van het autochtone Mbwela volk, die pas onderworpen werden , na een lange strijd, aan hun Lunda veroveraars, aangevoerd door de eerste Kanongesha. Een belangrijk recht beruste op de hoofdman genaamd Kafwana, van de Humbu, een tak van de Mbwela. Dit was het recht om te verlenen/beraadslagen en periodiek en om het opperste symbool van voornamelijk status onder de stammen van Lunda origine, de lukanu armband, gemaakt van menselijke genitaliën en pezen en gedrenkt in het offerbloed van mannelijke en vrouwelijke slaven bij elke initiatie/installatie. Kafwana’s rituele titel was Chivwikankanu, “Diegene die iemand bekleed met of de lukanu aan doet bij iemand.” Hij had ook de titel Mama yaKanongesha, “moeder van de kanongesha,” omdat hij symbolisch beviel van elke nieuwe predikant van die betrekking. Kafwana zou ook elke nieuwe Kanongesha onderwijzen over medicijnen en hekserij (witchcraft), hetgeen zijn rivalen en ondergeschikten hem deed vrezen- misschien een aanwijzing van een zwakke politieke centralisatie. De Lukanu, origineel geschonken door het hoofd van alle Lunda, de Mwantyanvwa, die heerste in de Katanga vele mijlen naar het noorden, was ritueel behandeld door Kafwana en verscholen door hem gedurende de tussenregering ( interregna). De mystieke kracht van de lukanu en vandaar die van het Kanongesha-schap, kwam gezamenlijk van Mwantiyanvwa, de politieke bron en, Kafwana, de rituele bron: zijn toepassing ten goede van het land en het volk was in handen van een opvolging van individuele beambten van het opperhoofdschap. Zijn oorsprong in Mwantiyanvwa symboliseerde de historische eenheid van het Ndembu volk, en hun politieke verdeling in subchiefdoms onder Kanongesha; zijn periodieke behandeling door de Kafwana symboliseerde het land- waarvan Kafwana de oorspronkelijke “eigenaar” was, en de gehele gemeenschap die erop leefde. De dagelijkse aanroepingen hiernaar die de Kanongesha uitvoerde, bij zonsopgang en ondergang, waren voor de vruchtbaarheid en verdergezette gezondheid en sterkte van het land, voor de dierlijke en plantaardige middelen, en voor het volk. Kortom, voor het algemene goede en voor het publieke goede. Maar de lukanu had ook een negatief aspect, het kon gebruikt worden door de Kanongesha om te vervloeken. Als hij de aarde ermee aanraakte en een zekere formule zou uitspreken, werd het geloofd dat de vervloekte persoon of groep kaal zou worden, hun land onvruchtbaar en hun wild onzichtbaar. De Lukana verbond zowel de Lunda als de Mbwela in een samengevoegd concept van Ndembu land en volk. In de relatie tussen Lunda en Mbwela, en tussen de Kanongesha en de Kafwana, vinden we een onderscheid dat eigen is in Afrika tussen de politiek of militair sterken en de ingetogen autochtone bevolking, die desondanks ritueel krachtig zijn. Iowan Lewis (1963) beschreef zulke structurele ondergeschikten als hebbende “de kracht of krachten van de zwakken”

Turner geeft een welgekend voorbeeld uit de lite...


Similar Free PDFs