Samenvatting De verpleegkundige als organisator van zorg PDF

Title Samenvatting De verpleegkundige als organisator van zorg
Author Yelke Lamberigts
Course Organiseren en Coördineren van Zorg 1V
Institution Karel de Grote Hogeschool
Pages 42
File Size 844.6 KB
File Type PDF
Total Downloads 25
Total Views 129

Summary

Samenvatting hoofdstuk 1 tem 9...


Description

DE VERPLEEGKUNDIGE ALS ORGANISATOR VAN ZORG HOOFD STUK 1: ORIËN TATIE OP DE VERPLEEGKUNDE VERPLEEGKUNDE IN DE LOOP VAN DE GESCH IED ENI S ‘Verpleegkunde’ in de prehistorie: voor het ontstaan van het Grieks-Romeinse rijk: -

Niet-georganiseerde vorm van ‘geneeskunst’ Zorgverlening en medisch-technisch handelen ontwikkelden hand in hand

= Intuïtieve geneeskunde De rationele geneeskunde wordt toegeschreven aan Hippocrates, hij wordt aanzien als vader van de hedendaagse geneeskunde. Grieks Romeinse cultuur: -

‘Geneeskunde’ en ‘verpleegkunde’ gaan zich geleidelijk onafhankelijk van elkaar ontwikkelen Geneeskunde richtte zich op het zoeken naar oorzaken van ziekten  Hippocrates Geneeskunde en behandeling van ziekten kwamen in handen van mannen Verloskunde werd bijna exclusief het domein van vrouwen De zorg voor armen, slaven en besmettelijke zieken gebeurden door vrouwen

Middeleeuwen: -

Begijnen en abdijzusters ontwikkelen verpleegkunde tot ‘helend zorg verlenen’ Dit gebeurde vanuit liefdadigheid en hun werk was vooral gebaseerd op ervaring Ze gaven deze kennis door van generatie op generatie Een van de belangrijkste bijdragen die de kerk leverde was: ‘sick and weak people should be admitted kindly and mercifully, except for pregnant women, lepers, the wounded, cripples and the insane.’ Bedreiging voor de geneesheren; hekserij  brandstapel Veel verpleegkundige kennis ging in vlammen op

Verlichting, tot 19de eeuw -

Zorgverleners verdwenen en werden vervangen door (ongeschoolde) oppassers Bovendien was er een tekort aan financiële middelen; er zijn hoge aantallen patiënten Dit resulteerde in verpleging die louter was afgestemd op minimale behoeften Maatschappelijke trend: ‘toenemende preutsheid’  verplegen is niets voor meisjes uit betere kringen Gebrek aan personeel  rekruteren uit vondelingen, armen, wezen, dronkaards en gevangen Een ‘gasthuis’ werd een ‘plaats waar meisjes met een ‘slegt en ontuchtig gedrag’ voor moesten werken’

19de eeuw -

Een verpleegkundig of paramedisch korps was onbestaande Opleiding bestond niet Werken in een ziekenhuis was voorbehouden aan personen met een lage cultuur (meiden, exprostituees, gevangenen) Dit was de toestand vooral in protestantse landen; UK, VS, Nederland, Duitsland, Noord-Europa In katholieke landen werd de zorg voor zieken meer toevertrouwd aan kloosteroorden

1

2de helft 19de eeuw Heropbloei verpleegkunde: te verklaren door -

-

Verlangen naar emancipatie, vooral bij meisjes uit welgestelde kringen Verpleegster worden gaf vrouwen de mogelijkheid een zelfstandig beroep uit te oefenen en gelijk te worden aan de man Hierdoor kwamen er veel ‘intelligente’ vrouwen in de verpleging terecht Florence Nightingale: grondlegger van de moderne verpleegkunde. Tijdens de Krimoorlog bood Florence haar diensten aan en vertrok ze aan het hoofd van een groep van 38 verpleegsters. Met veel geduld en organisatievermogen wist ze in het hospitaalafdeling orde te scheppen en zorgde ze ervoor dat de verzorging van de gewonden aanmerkelijk verbeterde. Toch stierven er veel soldaten, na veel onderzoek ontdekte ze dat een defecte riolering de oorzaak was. Om de regering ervan te overtuigen dat verreweg de meeste soldaten niet stierven als gevolg van oorlogshandelingen maar door het gebrek aan goede ziekenzorg, ontwikkelde ze als eerste een pooldiagram. Na haar terugkomst in Engeland richtte ze een verpleegstersschool op, een van de eerste opleidingen op dit gebied en de invloedrijkste. In 1859 schreef ze Notes on Nursing, What It Is, and What It Is Not, het eerste moderne handboek voor de verpleging van zieken. Haar opvatting dat gezondheid niet slechts de afwezigheid van ziekte is, maar de situatie waarin een mens al zijn of haar talenten kan ontplooien, heeft de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) bepaald. In haar befaamde boek Notes On Nursing noemt ze zes niet natuurlijke zaken waarop men voor een goede gezondheid moet letten:  Licht en lucht  Eten en drinken  Slapen en waken  Beweging en rust  Afscheiding en uitscheiding  Gemoedsbewegingen

Na W.O.2 Jaren 1950-60’ -

De zorg wordt steeds technischer Shift takenpakket artsen naar verpleegkundigen  ‘verlengde-arm-constructie’ Verpleegkundigen juichen deze ontwikkeling toe en aanzien dit als een statusverhoging Ook invloed op opleiding verpleegkundigen Technische diensten krijgen hoge(re) waardering Lage(re) waardering voor (basis)zorg aan bed

Jaren zestig -

Gekenmerkt door democratie, mondigheid en feminisme Verandering in het gemedicaliseerde denken over verpleegkunde Bekommernis om patiënt  centraal thema Ontwikkeling van verpleegkundige theorieën  verplegingswetenschap

Laatste jaren

2

-

Spanningsveld tussen wens om efficiënt en controleerbaar te werken en de wens om patiëntgericht bezig te zijn Schaarste aan verpleegkundigen = uitdaging

VERPLEEGKUNDE VOLGENS DE WE TTELIJKE REGLEMENTE RING In België wordt de verpleegkundige opdracht vervat in art. 2 van het Koninklijk Besluit nr.78 van 10 november 1967 betreffende de uitvoering van de geneeskunde, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies. En verder ook in de wet op de verpleegkunde van 1974 betreffende de uitvoering van de verpleegkunde en het Koninklijk Besluit van 18 juni 1990 betreffende de verpleegkundige handelingen, prestaties en de kwalificatievereisten van de beoefenaars van de verpleegkunde. Drie verpleegkundige functies: -

-

-

A-functie  Observatie en vastleggen van de symptomen en reacties van de patiënt  op fysisch en psychisch vlak  Aan noden van patiënt tegemoetkomen  Bijdragen aan diagnose door de geneesheer of het uitvoeren van de geneeskundige behandeling met het oog op de zorgen die zijn toestand vereisen  Onder zijn hoede nemen van een gezonde of zieke persoon om hem, dankzij een voortdurende bijstand, de handelingen te helpen verrichten die bijdragen tot het behoud, de verbetering of het herstel van gezondheid of hem bij het sterven te begeleiden  verzekeren van globale verpleegkundige verzorging B-functie  B1-functie Verpleegkundig-technische prestaties zonder voorschrift van de arts  B2-functie Verpleegkundig-technische prestaties op voorschrift van de arts in functie van de medische diagnose en behandeling C-functie  Toevertrouwde medische handelingen

A en B-1 functie zijn specifiek verpleegkundige functies VERPLEEGKUNDE VOLGENS HET BEROEPSP ROFIEL VAN DE VL AAMSE ONDERW IJSRAAD De ‘American Nurse Association’ (ANA) omschreef verpleegkunde in 1980 als volgt: ‘Verpleegkunde is de zorg voor de kwaliteit van het leven van de zieke persoon voor zover die door de gezondheidstoestand, ziekte, behandeling en hospitalisatie beïnvloed wordt en omvat de diagnose en behandeling van menselijke reacties op actuele of potentiële gezondheidsproblemen. Deze menselijke reacties worden geformuleerd, aangepakt en ondersteund vanuit de belevingsinstelling van de patiënt.’ Deze omschrijving van verpleegkunde geldt voor alle domeinen van de gezondheidszorg waarin verpleegkundigen werkzaam zijn. Steunend op deze omschrijving formuleerde de Vlaamse Onderwijsraad een verpleegkundig beroepsprofiel (1996). Dat beroepsprofiel beschrijft welke vaardigheden je als verpleegkundige nodig hebt om kwalitatief verantwoorde, effectieve én efficiënte zorg te verlenen.

1.

Onthaalfunctie

3

 Verwelkomen en wegwijs maken Gegevens verzamelen  Rond de 11 functionele gezondheidspatronen van Gordon 3. Formuleren van de verpleegkundige diagnose  Met betrekking tot deze gezondheidspatronen 4. Voorstudie Bestaande uit onder meer:  Opstellen, gebruiken en evalueren van procedures, protocollen, standaardverpleegplannen en individuele verpleegplannen  Consultatie van literatuur, gebruik kunnen maken van de verschillende zoeksystemen 5. Organisatie en coördinatie  Plannen van de verpleegactiviteit per individuele patiënt  Afspreken van onderzoeken en consulten in functie van patiënt en dienst  Opdrachten geven aan medewerkers en delegeren van zorg  Opstellen van het eigen werkplan  Toewijzen van patiënten aan leden van het verpleegkundig team  Coördinatie van de multidisciplinaire zorgplanning  Realiseren en bewaken van de continuïteit in de zorg: case management 6. Voorbereiding  Selecteren en aankopen van materiaal voor de verzorging  Gericht verzamelen van materiaal voor de verzorging  Voorlichten en installeren van de ziekte  Berekenen van doseringen van medicatie en oplossingen  Voorbereiding en assistentie bij invasieve ingrepen ter diagnosestelling 7. Analyse  Meten en beoordelen van de functionele gezondheidsstatus en van parameters  Bedienen van apparatuur voor observatie van verschillende functiestelsels  Afnemen en collecteren van bloed, secreties en excreties  Uitvoeren en aflezen van cutane en intradermotests  Eenvoudige onderzoeken van vol bloed en urine 8. Accommodatie  Zorg dragen voor de omgeving van de patiënt  Oproepen beantwoorden 9. Verzorging  Zorgen gericht op de ondersteuning van de functionele gezondheidsstatus  Verlenen van bijstand ten aanzien van: o Lichaamshygiëne o Uitscheiding 2.

o o      

Lichaamshouding en beweging Voedsel- en vochtinname

Zorgen voor een veilige, hygiënische en therapeutische omgeving Zelfzorg ondersteunen ten aanzien van ADL Verpleegkundige zorgen gericht op de ondersteuning van het homeodynamisch proces Management van de elektrolytenhuishouding, het zuur-base-evenwicht en de vochtbalans Voorbereiding en toediening van medicatie Management van:  De urogenitale functie, darmfunctie, ademhalingsfunctie  Pré- en postoperatieve zorgen  Huid en wonden

4

 Bloedsomloop en weefseldoorbloeding  Toezicht op de thermoregulatie  Maatregelen ter voorkoming van lichamelijke letsels en infecties 10. Hulpverlening  Gericht op de ondersteuning van: het psychisch functioneren, aanpassing van de levensstijl, zorg voor het leefmilieu en therapeutisch milieu, zorg voor sociale integratie  Gericht op de ondersteuning van de familie  Gericht op het effectief gebruik maken van het gezondheidszorgsysteem 11. Educatie/onderwijs  Geven van GVO  Aanleren van praktische vaardigheden  Interventies gericht op een adequaat cognitief functioneren  Geven van opleiding aan studenten en nieuwe collega’s  Zichzelf bijscholen 12. Animatie  Organiseren en begeleiden van culturele activiteiten, spel, bezigheid en ontspanning  Voortzetten van door de ergotherapeut opgezette activiteiten  Creëren van omgevingssfeer 13. Interventie  Spoed -en crisisinterventie 14. Informatieverstrekking  Met betrekking tot onderzoeken, medicatie, verblijf, rechten en plichten van de patiënt 15. Advies  In verband met gezondheids- en zelfzorggedrag, lichaamshygiëne, voeding, technische hulpmiddelen… 16. Productieve informatieverstrekking  Rapporteren van observaties van de patiënt  Registreren van afspraken betreffende de medische en zorgactiviteiten van de patiënt  Registreren van gegevens ten behoeve van het beleid 17. Onderhoud  Toezicht op onderhoud van hulpmiddelen en apparatuur 18. Goederenbehandeling  Voorraadbeheer  Maatregelen met betrekking tot:  Het hanteren van radioactieve producten, afval  Gebruik van gassen  Voorkomen van prikaccidenten 19. Controle  Evaluatie van de zorg  Tevredenheid van patiënten  Controle van gedelegeerde taken 20. Communicatie  Deelnemen aan briefings, patiëntenbesprekingen, patiënten bezoek met de arts 21. Samenwerking  Consulteren/doorverwijzen naar collega’s en andere hulpverleners  Interdisciplinaire samenwerking  Transmurale samenwerking in functie van continuïteit van de zorg 22. Medewerking aan het beleid  Medewerking aan beheer en organisatie op niveau van de verpleegafdeling 23. Medewerking aan overheidsbeleid

5



Registratie van MVG, MPG…

VAN VER PL EGING NAAR VER PL EEGKUNDE: DE WEG VAN P ROFESSIONALISERIN G EN THEORIEVORMING Verpleegkunde is een beroep dat de laatste vijftig jaar zeer sterk evolueerde. Steeds werd de verpleegkundige gesitueerd in het verlengde van de geneeskunde: de verpleegkundige als de verlengde arm van de arts, de verpleegkundige als het ‘slaafje’ van de arts. De laatste vijftig jaar in de gezondheidszorg mede onder invloed van de enorme evolutie van de geneeskunde zeer complex geworden. GEVOLGEN VAN DEZE EVOLUTIE Verpleegkunde gaat op zoek naar een eigen identiteit. Professionalisering bij verpleegkundigen wordt meestal uitgelegd als het streven naar verbetering van de kwaliteit van zorg en naar autonomie, het zelfstandig kunnen oordelen en handelen van verpleegkundigen op basis van wetenschappelijke kennis en methodiek. Het is streven om onafhankelijk te worden van de arts. Verpleegkunde verlaat zo het medische model en zoekt aansluiting bij de gedragswetenschappen. KENMERKEN VAN PROFESSIONALISERING Tot in de jaren 1990 betekende professionalisering: het streven naar een eigen afgesloten domein waar de beroepsgroep autonoom was. Er is echter nu in de gezondheidszorg minder ruimte voor autonome professies. Het leveren van gezondheidszorg krijgt in toenemende mate een multidisciplinair karakter. Beroepsdomeinen verschuiven en professionals zullen hun professionele ruimte steeds meer moeten delen met andere professionals. ONTSTAAN VAN VERPLEGINGSWETENSCHAP In dit kader van professionalisering begonnen verpleegkundigen hun mening over wat verpleegkunde zou moeten zijn op papier te zetten. Ze omschreven wat nu eigenlijk de essentie, het wezen, van verpleegkunde is. Op deze wijze kwamen verpleegkundige theorieën tot stand. Zo ontstond vanaf ongeveer 1960 verplegingswetenschap, eerst in de Verenigde Staten, later verder internationaal verspreid. Men zou kunnen zeggen dat verpleegkunde een oud beroep is en verplegingswetenschap een jonge wetenschap. BELANG VAN VERPLEGINGSWETENSCHAP Verplegingswetenschap is geen theoretische wetenschap, zoals bv. wiskunde, maar een praktijkwetenschap. Verplegingswetenschap reikt de verpleegkundigen een theoretisch denkkader aan als hulp bij het praktisch handelen. PROFILERING VAN DE VERPLEEGKUNDE Bij deze ontwikkeling laat de verpleegkunde het medisch model achter zich. De overheersing van het medisch denken wordt geleidelijk vervangen door een verpleegkundige invulling van de beroepsinhoudelijke taken, discussies en ontwikkelingen. De patiënt staat centraal in het verpleegkundig denken. Verplegingswetenschap helpt de verpleegkundige om als deskundige, autonome beroepsbeoefenaar een eigen inbreng te doen. Wat zeker wel verandert, is het denken over wie de patiënt is en de wijze waarop hij tijdens de wasbeurt wordt benaderd: nu zijn de belevingswereld van de patiënt en de verpleegkundige methodiek meer het uitgangspunt voor het handelen, terwijl het vroeger ging om het reilen en zeilen van een afdeling en het handelend vermogen van de verpleegkundige. De evolutie naar een steeds meer patiëntgerichte verpleging is een gevolg van een duidelijk geformuleerde visie met betrekking tot wie en wat centraal zou moeten staan binnen de verpleegkunde. RELATIE TUSSEN THEORIE EN PRAKTIJK

6

DE KLOOF TUSSEN THEORIE EN PRAKTIJK Voor een succesvolle samenwerking tussen theorie en praktijk is het nodig dat wetenschappers luisteren naar vragen vanuit de praktijk en dat de praktijk zich continu blijft afvragen: ‘hoe, wat en waarom?’ Verpleegkunde als theoretisch vakgebied en verpleegkunde als praktijk hebben een gemeenschappelijk doel: een antwoord geven op maatschappelijke noden. Ze kunnen zich dus het best in onderlinge samenhang ontwikkelen. De praktijkvoering heeft de hulpverlening als belangrijkste functie en is gericht op het individu of groepen in het hier en nu met een probleem dat om een efficiënte aanpak vraagt. Verpleegkundige theorie daarentegen omvat het kennisgebied dat aan de basis ligt van de praktijkvoering in het verleden, het heden en de toekomst en gaat dus verder dan de zorg om die ene patiënt of de huidige praktijkvoering. De Jong (1989) maakt met betrekking tot de relatie theorie-praktijk een onderscheid tussen verpleging en verpleegkunde. Onder verpleegkunde wordt verstaan: het gesystematiseerde geheel van kennis en kunde met betrekking tot het proces van het verplegen. Verpleegkunde heeft een meer beschrijvend, beschouwend, theoretisch karakter. Met verpleging wordt de kunst van het uitvoerend, beroepsmatig verplegen bedoeld: de bundeling van activiteiten die uitgevoerd worden bij het verplegen. Verpleging heeft dus meer te maken met het in praktijk brengen van verpleegkunde. Het is dus belangrijk dat het praktisch handelen wordt ondersteund door theoretische inzichten. Wetenschappelijke kennis en kunde – en niet tradities en rituelen – vormen dus de basis voor ‘professionele’ praktijkvoering. GENERISCHE KENNIS EN SPECIFIEKE KENNIS Generische kennis: Hieronder verstaan we basiskennis die in verschillende situaties gebruikt kan worden: algemeen bruikbare kennis, gemeenschappelijk voor alle velden in de verpleegkunde. Specifieke kennis: Heeft betrekking op welbepaalde gebieden of situaties en blijft hoofdzakelijk tot dat (deel)gebied beperkt. Het voordeel van generische kennis is de langere levensduur en de ruimere wendbaarheid ervan. Specifieke kennis kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een speciaal soort blaassonde die na een bepaalde operatie gebruikt wordt. Het is zeer waarschijnlijk dat die sonde – gezien de snelle evolutie van de medische technologie – al snel vervangen zal worden door een ander type. Generische kennis handelt in hetzelfde voorbeeld over algemene principes die verpleegkundigen dienen te hanteren bij het gebruik van om het even welke blaassonde: steriliteit, de beleving van de patiënt, de veiligheid, … TOEKOMSTVISIE OP DE VERPLEEGKUNDIGE EN VERZORGENDE BEROEPEN HOGER OPGELEID De toename van patiënten met complexe zorgproblemen vraagt om hoogopgeleide verpleegkundigen. De toekomstige verpleegkundige moet van veel markten thuis zijn en meer specialistische kennis hebben. VERSTANDIGE MIX Een overeenkomst is dat overal ingezet wordt op een verstandige mix van zorgpersoneel met verschillende opleidingsniveaus. Er is een grote behoefte aan hoogopgeleide verpleegkundigen die taken van artsen overnemen, preventieve taken uitvoeren en arbeidsbesparende technologie gebruiken. Daarnaast blijven ook verzorgenden en helpenden broodnodig voor bv. hulp bij wassen, aankleden en het huishouden.

7

HOOFD STUK 2: ORGANISATIE VAN DE GEZOND HEID SZORG EVOLUTIE I S DE SECTOR VAN DE GEZOND HE IDSZORG VERANDERINGEN IN DE SAMENLEVING HOGER OPLEIDINGSNIVEAU EN MEER VERANTWOORDELIJKHEID VOOR EIGEN GEZONDHEID De opkomst van de beter opgeleide, mondige en autonome patiënt vereist minstens één enorme aanpassing van de artsen en verpleegkundigen bij de beoefening van hun beroep: zij moeten meer dan ooit communicatiedeskundigen zijn. EIS TOT EN ACCENT OP KWALITEIT Er is een toenemend kwaliteitsbewustzijn met betrekking tot goederen en diensten. De ontwikkeling van de zogenaamde ISO-labels door de ‘International Standardization Organisation (ISO)’ kadert helemaal in deze trend. Een ISO-label geeft aan dat een bedrijf aan een aantal voorwaarden voldoet met betrekking tot kwaliteitsmanagement. In het ISO-zorgmodel staan de wensen van de patiënten en cliënten centraal. Wat vinden zij belangrijk, zijn zij wel of niet tevreden en wat kan daaraan gedaan worden? Dit kan bijvoorbeeld gemeten worden met de zogenaamde Consumer Quality Index (CQI). Dit is een methodiek om de kwaliteit van de zorg door middel van de ervaringen van cliënten of patiënten, en zo dus de klanttevredenheid, te meten met onder andere de ISO zorg, en onderling te vergelijken. Veel patiënten sluiten een aanvullende verzekering af (type hospitalisatieverzekering bv) en verwachten ‘waar voor hun geld’. Met andere woorden ‘kwaliteitsvolle zorgverlening’. DE SOCIO-ECONOMISCHE REALITEIT De kosten van gezondheidszorg stijgen jaarlijks ten gevolge van (onder andere): de vergrijzing, stijging van de levensverwachting, ontwikkeling en gebruik van nieuwe hoogtechnologische appa...


Similar Free PDFs