Bemestingsleer - Samenvatting Bodem en bemesting PDF

Title Bemestingsleer - Samenvatting Bodem en bemesting
Course Bodem en bemesting
Institution Hogeschool Vives
Pages 22
File Size 239.3 KB
File Type PDF
Total Downloads 37
Total Views 129

Summary

Samenvatting...


Description

BEMESTINGSLEER 1. INLEIDING 1.1. Voedselvoorziening Voedingselementen:    

Essentiële : C,O en H Hoofd: N, P, K, Ca, Mg, S Spoor: Fe, Mn, Zn, Cu, B, Mo Niet-essentiële: Al, Ni, Pb, Cr, Se

2. VOEDING VAN DE PLANT 2.1. Opname via de wortel Opname:   

Via de wortelharen Onder de vorm van ionen Hydroliseren (passief) of ionen uitwisseling (actief)

Aanvoer   

Diffusie = onder invloed van de concentratie Massastroom = capillariteit, verdamping en zwaartekracht Wortelgroei = contactuitwisseling

Water in de plant  

Afhankelijk van de concentratie -> bepaalt de zuigkracht Begrippen: 1) Verzdigde bodem = alle kleine holtes vol met water 2) Veldcapaciteit = maximale hoeveelheid water 3) Verwelkingscoëfficiënt = geen bodemvocht meer onttrekken

2.2.

Wetmatigheden

Wet van het minimum = De opbrengst wordt bepaalt door de groeifactor in kleinste hoeveelheid aanwezig Wet van de afnemende meeropbrengst = Wanneer men een groefactor met gelijke dosissen vermeerdert, dan zal de bekomen meeropbrengst niet evenredig toenemen Wet van de teruggave = Men dient aan de grond terug te geven wat de planten onttrokken hebben, anders daalt de bodemvruchtbaarheid

2.3.

Grondontleding

Doel   

Aanwezige voorraad bepalen Opsporen van fouten Richtlijnen en bemestingsadviezen geven

Waarom?    

Voedingstoestand weten Bodemreserve weten Tekorten weten Verhouding tussen de elementen weten

Grondstaal  

Steeds op dezelfde diepte boorsteken Voldoende aantal boorsteken

3. VASTLEGGINGS- EN UITWISSELINGSVERMOGEN 3.1. Humus Definitie = Verschillende bruin-zwarte organische bestanddelen die ontstaan door afbraak van organisch materiaal van plantaardige of dierlijke oorsprong Soorten  

Voedingshumus = Vrij vers en nog niet gebonden aan bodembestanddelen Stabiele humus = Vastgehecht aan bodembestanddelen

Rol   

Verbetering fysische eigenschappen Stimuleert de groei van planten Verhoging productiecapaciteit

Humusbalans

   

M = kg DS org. materiaal toegevoegd dit jaar (oogstresten, planten- en dierlijk materiaal) K1 = Humuficatiecoëfficiënt (C/N verhouding) B = Hoeveelheid humus aanwezig in de bodem K2 = Mineralisatiecoëfficiënt (jaarlijkse afbraak van stabiele humus)

3.2.

Vastleggingsvermogen

Klei-humuscomplex  

Vastleggen voedingselementen Kationen (+) aantrekken -> minder uitspoeling

4. BEMESTING EN BODEMTOESTAND 4.1. pH van de bodem Algemeen 

pH is afhankelijk van de grondsoort (STREEFZONE)

Soorten zuurheid  

Actuele zuurheid = pH van het water -> Vrije H+-ionen (seizoen afhankelijk) Totale zuurheid = pH KCl -> Alle H+-ionen (onafhankelijk v/h seizoen)

4.2.

Evolutie in de bodem

Verzuring     

Humificatie = ontstaan humuszuren Biologische activiteit = ontstaan CO2 Ca-export S-neerslag Zuurwerkende meststoffen

4.3.

Bezwaren van een te hoge en te lage pH

Te lage pH     

Overmaat aan metalen Ca arm Mg-gebrek door uitspoeling Remming bodemleven Fosfaten onoplosbaar

Te hoge pH   

Sporenelementen minder opneembaar Fosfaat minder goed opneembaar Typische onkruiden

4.4.

Reactie v/d planten t.o.v. de pH en Ca

pH stijging 

Om de pH van de bodem te laten stijgen, zijn alle zouten van zwakke zuren geschikt, verder zijn basen goed bruikbaar “Overbekalking is goed voor de vader maar slecht voor de zoon”

4.5.

Bufferend vermogen van de bodem

Tegengaan verzuring 

Hoe meer CaCO3, klei en humus een bodem bevat, hoe groter het bufferend vermogen

5. STIKSTOF 5.1. Rol N-gifte  

Motor voor de groei van planten Noodzakelijk voor de vorming van eiwitten en enzymen

5.2.

Stikstofvormen en kringloop

Vormen     

Elementaire N = ontstaat door denitrificatie Ammoniak = Reactie in de bodem Ammonium = Bindend op het KH-copmlex Nitraat = Uitspoelbaar Organische N = moet worden omgezet tot een minerale vorm door bacteriën

Stikstofkringloop P29

Begrippen  



  

Mineralisatie = Omzetting van org. N tot min. N door M.O = Biologisch proces en is afh. v/h weer en bodemstructuur Immobilisatie = De vastlegging van min. N in M.O (C/N) Voldoende -> Snelle uitbreiding van M.O Onvoldoende > N uit de bodem nemen (slecht voor de plant!) Nitrificatie = Zowel NH4 als NH3 worden via nitriet snel tot nitraat geoxideerd door M.O Nitrificatieremmers -> Remmen v/d nitrificatie om zo N-uitspoeling te verminderen Vervluchting van ammoniak = Wanneer de pH-KCL > 6.5 Denitrificatie = Omzetten van nitraat in stikstofgas waardoor de N onbruikbaar is Uitspoeling = Het transport van N via water van hogere bodemlagen naar diepere lagen waar de N buiten het bereik van de plant komt Groenbemester -> verrijken met organisch materiaal en N opnemen die zonder hun Aanwezigheid aan uitspoeling zouden blootstaan

Stikstofbindingen uit de atmosfeer   

Biologische N-bindingen door M.O = vrij levende M.O die N uit de lucht rechtstreeks benutten voor de opbouw van hun eiwitten. Biologische binding door symbiose = vrij levende bacteriën die N fixeren indien de waardplant voorkomt Chemisch gebonden N = door elektrische ontlading tijdens onweer

5.3.

Invloed van N op opbrengst en kwaliteit

Overmaat     

Onvoldoende knol, wortel en zaad vorming Weelderige en slappe planten Latere afrijping Vatbaarder voor ziektes Mindere kwaliteit

Te kort    

Armoedige ontwikkeling Vervroegde bloei Mindere opbrengst Stengels rechtop

N-indexbepaling 

Advisering op basis van analyse van de N-reserve in het bodemprofiel



Doel = Teeltgeschiktheid, optimalisatie en controle rest-N

5.4. Soorten stikstofmeststoffen 1) Nitrische stikstofmeststoffen  Chilinitraat of natriumnitraat 

Kalknitraat of kalksalpeter -

16% N, 17 ZBW Bevat spoorelementen Snelwerkend Hygroscopisch = Trekt water aan Ter correctie in de na opkomst

16% N, 12 ZBW Snelwerkend Hygroscopisch Ter correctie in de na opkomst

2) Ammoniakale stikstofmeststoffen  Ammoniumsulfaat - 21% N, -62 ZBW - Traag werkend - Niet hygroscopisch - Oplosbaar in water 3) Nitrisch-ammoniakale stikstofmeststoffen  Ammoniumnitraat - 27% N, -13 ZBW - Weinig hygroscopisch - Oplosbaar in water 

Ammoniumsulfonitraat -

26% N, -54 ZBW Oplosbaar in water 14% zwavel (teeltafhankelijk)

4) Amidische stikstofmeststoffen  Ureum - 46% N, -46 ZBW - Temperatuur en vochtafhankelijk - Oplosbaar in water - Vrijstelling N is weerafhankelijk Kalkcyanamide of kalkstikstof - 18 of 22% N, +40 ZBW - Traag werkend - N-bemesting - Herbicide - Ziekten 5.5. Nitraat en nitraatnormen 

Nitraatproblemen

 

Nitraatvergiftiging Nitrosamines

Maatregelen  

Water: Bemestingsnormen, Uitrijregeling en Rest stikstof (MAP 5 -> reductie uitspoeling) Groenten: Residunormen, Planttijdstip, Serrebladgroenten

Mogelijkheden  

Nitrificatieremmers Rijenbemesting

6. FOSFAAT 6.1. Rol P- gifte    

Eiwitvorming, vitaminen, hormonen en vetvorming Wortelontwikkeling Kwaliteitseigenschappen Niet beweeglijk in de bodem

6.2.

Fosfaatbindingen

Vormen    

Diwaterstoffosfaat -> in de bodem Waterstoffosfaat -> in de bodem Fosforzuur -> niet in de bodem Difosfropentoxide -> niet in de bodem of plant

Fosfaat in de bodem  

Fosfaat komt bijna altijd gebonden voor Gevolg: Fosfaat spoelt bijna niet uit Fosfaat beweegt weinig in de bodem -> P-w = P in water (onmiddellijk beschikbaar) P-AL = P in zwak zuur (gedurende seizoen) P-totaal = P met een zwak zuur

Waarde en opname van het bodemfosfaat Een plant kan alleen éénwaardig fosfaat opnemen 1) Vorm: Organisch gebonden P = pas na mineralisatie beschikbaar Anorganisch gebonden P = binding met Ca of Fe en Al 2) Beschikbaarheid: Zwak gebonden = P op het KH-complex of mineralisatie Sterk gebonden = Gebonden aan kalk, Fe en Al Bevordering van de fosfaatvoorziening        

Goed bodemstructuur Bacterieleven Org; stofvoorziening Kalk en pH toestand Meststoffenkeuze Teelten met een bijzonder korte groeiperiode Gewassen met een gering wortelgestel Gewassen met een verminderd fosfor opnemend vermogen

6.3.

Invloed op opbrengst en kwaliteit

Overmaat 

Omzetting naar onoplosbaar P

Te kort    

Geringe zaadproductie Slechte ontwikkeling Laat rijpe vruchten Vervroegde bladval

6.4.    

Productie van fosfaatmeststoffen Meststoffenwet = Indeling volgens het oplosmiddel (tabel) Technisch gebruik = Indeling volgens de opneembaarheid en beschikbaarheid Productvorm = Gekorreld of poedervorm Fosfor uit dierlijke mest

6.5.

Fosformeststoffen

1) Oplosbaar in water  Superfosfaat - 18% P2O5 - 1-waardig fosfaat - Geschikt voor alle teelten - 93% oplosbaar in water - Neutrale werking - Meest gebruikt! -> meer kg/ha verdelen 

Tripelsuperfosfaat -

48% P2O5 Geschikt voor alle teelten 93% oplosbaar in water Neutrale werking



Mono-ammoniumsulfaat -



Di-ammoniumfosfaat

Bevat stikstof en fosfor Weinig hygroscopisch Toepassing in de rij

6.6. Wijze van toepassing  Inwerken van de meststof, rijenbemesting 7. KALIUM 7.1. Rol K-gifte    

Eiwit-, suiker- en zetmeelvorming Stevigheid en kwaliteit Weerstand tegen droogte Knol en wortelproductie

7.2.

Kaliumverbindingen

Vormen    

K+ -> Weinig uitspoeling en opnembaar KCl -> Chloorhoudende meststoffen K2SO4 -> Chloorvrije K-meststoffen K2O -> Komt niet voor in meststoffen en gewassen

Kalium in de bodem



Kalifixatie = K kan zich binden aan het KH-complex, maar tevens ook aan de minerale structuren. Deze gebonden K kan moeilijk worden afgestaan

Opname van K 

Door diffusie en uitwisseling met H+-ionen van de plant

7.3.

Invloed op opbrengst en kwaliteit

Overmaat  

Gevaar voor Mg-, Na- en Ca-opname Daling zetmeelgehalte

Te kort  

Trage groei en gele vlekken Daling kwaliteit, weerstand en stevigheid

Bepaling van de kaligifte Afhankelijk van:    

Grondsoort (kleifractie) Kalitoestand Gewas Voorvrucht en oogstresten

7.4. Kalimeststoffen 1) Chloorhoudende  Ruwe potaszouten  Chloorpotas of kaliumzout 20% - 20% K2O, 25% Na2O, 50% Cl - Na is belangerijk voor bepaalde teeltel (bodem!) 

Chloorpotas of kaliumchloride 40% -

40% K2O, 15% Na2O, 50% Cl Niet gebruiken voor chloorgevoelige gewassen



Chloorpotas of kaliumchloride 60% -

60% K2O, 5% Na2O, 50% Cl Minder schadelijk Veel gebruikt

2) Chloorvrije



Kaliumsulfaat -



Haspargit -

30% K2O, 30% SO3 en 10% Ca Chloorarm Ideaal voor zout- en chloorgevoelige gewassen



Patentkali -

30% K2O, 42% SO3 en 10% MgO Vrij van chloor en natrium Ideaal voor de fijnere teelten

7.5.

50% K2O Ideaal voor chloorgevoelige gewassen (vrij van Cl en Na) 30% SO3

Effluent

= Eindproduct van een biologische mestverwerking Gebruik  

Toediening volgens behoefte aan Kalium en rekening houdend met zoutgehalte Totale N < 0.6kg/1000l -> kan in de winter uitgereden worden

7.6.

Het gebruik van kalimeststoffen

Rekening houden met 3 factoren   

Het gewas (chloor minnend of schuw) Grondsoort en tijdstip van strooien Het bevatten van nevenbestanddelen

8. KALK (calcium) 8.1. Rol Ca-gifte   

Onmisbaar element in de plantenvoeding Geen grote behoefte pH in de bodem

8.2.

Calciumverbindingen

Vormen

  

CaO -> Kalkvorm in gebrande kalk Ca(OH)2 -> Gebluste kalk CaCO3 -> Koolzure kalk ZBW = Neutraliserende waarde (NL) -> afh. v/d hoev. zuren deze mesttof kan binden. Omdat er verschillende kalkmeststoffen zijn wordt de waarde niet aangeduid met % kalk maar met het getal NL in vergl. Met CaO. Kalkfactor = Hoeveelheid kg ZBW nodig is om de pH van 1ha tot een diepte van 10 cm met 0.1 pH eenheden te verhogen.

Ca in de bodem       

Verhogen van de pH = Ca2+-ionen op het KH-complex en verdringen H+-ionen Bodemstructuur = Ca zorgt voor een verbetering van de bodemstructuur Uitspoeling = Ca2+-ionen zijn blootgesteld aan uitspoeling afhankelijk v/h bufferend Vermogen v/h KH-complex en het pH niveau (hoger ->uitspoeling) Ca-onttrekking aan de bodem Verzuring Onderhoudsbekalking = op peil houden v/e goede kalktoestand Kalkbalans = Kalkverlies en aanvoer dient regelmatig berekend te worden

8.3.

Productie van Ca

= uit kalkgesteenten die verschillend behandeld worden 8.4. Kalkmeststoffen 1) Ongebluste kalk of oxiden  Gemalen kluitkalk of brandkalk -

70 ZBW Kan MgO bevatten



Gekorrelde magnesiakalk - 100 ZBW - 35% MgO



Gekorrelde kalk - 90 ZBW of 90% CaO

2) Gebluste kalk of hydroxiden  Landbouwkalk - 54 ZBW - Bevat CaO en soms MgO - Onmiddellijk strooibaar

3) Koolzure kalk of carbonaatkalk  Mergelkalk - 35 ZBW - Bevat CaO - Langzaam werkend - Geschikt voor lichte gronden 

Poederkalk – 54 ZBW - Bevat CaO, kan ook MgO (10, 15 en 40%)

4) Schuimaarde = Bijproduct van de suikerindustrie -

250 ZBW/ton 40-45% CaCO3 Traag werkend Bevat ook org. stof, N, P, K, Mg, sporenelementen Positieve invloed op bacterieel leven

5) Calciumsulfaat = Neutraal werkende Ca-houdende stof 8.5.

Geen pH wijziging van de bodem Structuurbevorderend

Kalkbemesting

Kalkverliezen = Verliezen door uitspoeling Toedienen van kalkhoudende producten    

Najaar of tijdens de winter Zandgronden -> koolzure kalksoorten + herhaling lichte kalkbemesting Steunt op grondontleding Hoe zwaarder de grond hoe hoger

9. MAGNESIUM EN MAGNESIUMMESTSTOFFEN 9.1. Rol Mg-gifte

 

Omzetten van niet-eiwit stikstof naar werkelijk eiwit Houdt fosfaten in een meer opneembare vorm

9.2.

Magnesiumgebrek

Tekort   

Verkleuring + afsterven van het blad Geen structuur verbeterend effect Hoger in natte, koude jaren

9.3.

Magnesium in de bodem

Komt voor:    

Onder de vorm van Magnesiumsulfaat Mg2+-ionen op het KH-complex In oplosbare verbindingen Kleigrond

9.4. Magnesiummeststoffen  Kiezeriet - 0 ZBW - 80% MgSO4 of 27% MgO - Oplosbaar in water - Ideaal om Mg-gehalte op peil te houden 

Patentkali -



Magnesiumhoudende kalkmeststoffen -



Magnesiumbevattende samengestelde meststoffen

9.5.

30% K2O, 10% MgO en 42% SO3 Oplosbaar in water Snelwerkend 80% CaCO3 + 15 % MgCO3 of 85-10

Magnesiumbemesting

Dosis   

Lichte gronden en grasland -> regelmatig Leemgronden -> gewenst Poldergronden -> geen aanvullende bemesting

Keuze van de meststof   

Zure gronden -> Zware kalkbemesting (80-15, 80-10) Lichte gronden -> Lichte bekalking (80-15) Kalkrijke gronden -> Overbodig



Verfijnde teelten -> In sulfaatvorm (patentkali, kiezeriet)

10. ZWAVEL 10.1. Rol = Belangrijke rol bij de vorming van eiwitten vitaminen en kwaliteit 10.2. Opname = Als ion en zeer mobiel 10.3. Zwaveldynamiek  Bodem = Organisch gebonden S  Lucht = Via de neerslag 10.4. Behoefte Te weinig   

Opbrengstdaling Misvorming Lage kwaliteit

Te veel 

Kans op bittere smaak

10.5. Zwavelhoudende meststoffen = in diverse meststoffen aanwezig (Patentkali, ammoniumsulfaat, … ) 11. SAMENGESTELDE MESTSTOFFEN EN MENGEN VAN MESTSTOFFEN 11.1. Samengestelde meststoffen = Meststoffen met 2, 3 of meerdere basiselementen 11.2. Diverse samengestelde meststoffen Mengmeststoffen = Menging van vaste, enkelvoudige meststoffen    

Meng vlak voor het uitstrooien Zorg voor een goede homogene mengin Meng stoffen die makkelijk mengbaar zijn Niet 100% homogeen bij uitstrooiing

Complex samengestelde meststoffen = in iedere korrel bevinden zich de voedingselementen Voordelen:

 

Arbeidsbesparing Regelmatige verdeling

Nadelen:   

Minder doelmatig Zure werking Duurder

12. VLOEIBARE MESTSTOFFEN 12.1. Stikstofoplossing 12.2. Tweeledige- fosforoplossing 12.3. Drieledige vloeibare meststoffen 12.4. Voor- en nadelen Voordelen    

Grote werkbreedte Mengbaar met sporenelementen en fyto-producten Tijdbesparend Goedkopere stikstof

Nadelen   

Investering voor het stockeren Speciale doppen bij het verspuiten Corrosief

12.5. Als bijbemesting Algemeen = Blad bemestingen zijn altijd aanvullend op een basisbemesting van 2/3 van de behoefte Aandachtspunten 

Voorkeur ’s avonds



Geen menging met onkruidbestrijdingsmiddelen



Voldoende bladmassa

13. ORGANISCHE MESTSTOFFEN

= Complete meststoffen en blijven de voornaamste humusbron, ze zijn rijk aan spoorelementen. Kenmerken 

Verbetering structuur



Meer bodemleven



Groter vastleggingsvermogen op het KH-complex



Aanbreng sporenelementen

Soorten 1) Dierlijke oorsprong 

Stalmest



Mengmest



Droge mest

2) Plantaardige oorsprong 

Groenbemesters



Oogstresten



GFT en Groencompost

3) Andere oorsprong 

Slib van de voedingsindustrie

13.1. Samenstelling dierlijke mest Parameters bij mestanalyse 

pH



Gehalte DS



Gehalte totale en minerale N



Gehalte aan P, K, Mg, Na, Ca

13.2. Bemestingswaarde Afhankelijk van 

Samenstelling



Tijdstip van toediening



Grondsoort



Opname mogelijkheid v/h gewas



Weer

13.3. Bemestingswaarde en rationeel gebruik

13.4. Groenbemesting = Aanleggen v/e gewas dat men geheel of gedeeltelijk onderploegt met het doel daardoor de grond aan organische stof te verrijken Voordelen 

Humusgehalte omhoog of constant



Beperking erosie



Uitspoelen van voedingsstoffen wordt tegengegaan



Betere afwisseling

Nadelen 

Duur (zaaizaad)



Insecten



Laattijdig inploegen -> problemen

13.5. Compostsoorten 1) GFT-compost 


Similar Free PDFs