Emotietheorieën (SM) - samenvatting PDF

Title Emotietheorieën (SM) - samenvatting
Course Psychologie
Institution Katholieke Universiteit Leuven
Pages 18
File Size 960.3 KB
File Type PDF
Total Downloads 90
Total Views 120

Summary

samenvatting...


Description

Emotietheorieën: vervolg: De psychologische constructivistische theorie:  Er zijn 2 varianten: o Variant 1 is die van Schachter en Barrett.  De theorie van Schachter kan gezien worden als de voorloper van de recentere theorie van Barrett. o Variant 2 is die van Russell. Variant 1:  Schachter en barett







1

Structurele verklaring: o In de strcuturele verkalring stelt Schachter emoties gelijk met gevoelens. o Net zoals james Mechanistische verklaring: o Emoties worden veroorzaakt door de perceptie van fysiologische responsen plus het attribueren van die responsen aan een oorzaak in de omgeving. o Andere mechanistische verkalring dan James  Hij is het eens met james dat stimuli rechtstreeks perifiëre fysiologische repsonsne kunnen uitlokken  hij noemt dit fysiologische arousal  Maar men neemt de kritiek op james ter harte dat de fysiologische arousel niet emotie specifiek is. En dat het dus niet voldoedne is om specifieke emoties uit te lokken  Er is volgens Schachter een bijkomende component nodig: cognitieve attributie of categorisatie. Dit is een proces waarin de arousal geattribueerd (toegeschreven) wordt aan een bepaalde oorzaak in de omgeving.  en op die manier wordt de arousal gecategoriseerd als woede, verdriet, angst,.. Schachter stelt dus een 2–factorentheorie voor: (schachter’s theroei wordt een 2 factorentheorei genoemd) o De eefste factor is een ongedifferentieerde fysiologische arousal  In een 1e stap produceert de stimulus een ongedifferentieerde toestand van lichamelijke opwinding of fysiologische arousal.  deze bepaalt de intensiteit van de emotie, maar niet de kwaliteit ervan. o De tweede factor is de cogntieive attirubtie van de arousal aan een bepaalde oorzaak in de omgeving

De kwaliteit wordt geleverd door het bijkomende element van cognitieve attributie/interpretatie/categorisatie/labeling.  De arousal wordt in een 2e stap geïnterpreteerd in het licht van de kenmerken van de situatie. Pas wanneer de arousal geattribueerd wordt aan de gepercipieerde bron of oorzaak van die arousal onstaat er een specifieke emotie. Dus: Verschilende gebeurtenissen/stimuli lokken dezelfde arousal uit. Het is door ze te attribueren aan een verschillende oorzaak dat ze tot verschillende emoties leiden. (door ze verschillend te interpreteren) o Bv. of er je nu geconfronteerd wordt met een agressieve persoon of iemand waar je een oogje op hebt, in beide gevallen wordt er arousal geproduceerd. Het is door die arousal toe te schrijven aan gevaar of aan de kenmerken van de begeerde persoon dat je een emotie van angst vs. verliefdheid ervaart. o Vaak is de attributie correct, maar misattributie is mogelijk. Een meer moderne versie van Schachter’s theorie is die van Barrett: o Zij stelt ook dat er geen emotiespecifieke lichamelijke responsen bestaan en dit is omdat er geen aangeboren affectprogramma’s bestaan die zulke emoties kunnen produceren. o Daarnaast zijn er volgens barett ook geen andere mechansime die specifiek zijn voor emoties: noch de activitatie van geheugennetwerken, noch het appraisal proces o De fysiologische responsen die de basis vormen van emoties worden door dezelfde processen utigelokt als de fysiologische responsen in niet emotionele episodes  Het is pas als lichamelijke/fysiologische responsen gecategoriseerd worden als woede, angst, verdriet enz. dat we emoties voelen.  Dus ook hier is categorisatie proces nodig om voor de uitlokking en differentiatie van emoties te zorgen Verschillen tussen Schachter en Barrett: o In Barrett’s theorie verlopen fysiologische responsen en categorisatie niet sequentieel maar gelijktijdig. o In Barrett’s theorie hebben fysiologische responsen niet enkel een arousal of intensiteit maar ook een valentie, d.w.z., een positieve of. negatieve kwaliteit/valentie  De combinatie van arousal en valentie wordt core affect genoemd.  Core affect heeft een neurofysiologische zijde en een belevingszijde.  Core affect is neurofysiologische activiteit die gereflecteerd wordt in de bewuste beleving van arousal en valentie.  Categorisatie is belangrijk voor het zelf voelen, maar ook voor de perceptie van emotie in anderen  Uit vraag: De belevingszijde van core affect is niet de categorisatie. Core affect is een andere component dan categorisatie in de theorie van Barrett. In een paper uit 2006 gaat ze in op de mogelijke processen die core affect zelf veroorzaken maar dit is heel breed (gedeeltelijk wordt dit door appraisal bepaald, maar het hoeft niet persé). Je kan wel stellen dat appraisal een vorm van categorisatie is (wat ik zelf doe ik een paper uit 







2

2009), dus als appraisal de core affect veroorzaakt dan kan je inderdaad zeggen dat Core affect niet helemaal los staat van categorisatie in het algemeen. De categorisatie-component in Barrett's theorie is specifieker, het gaat om het categoriseren van de core affect in specifieke emoties. Dus zelfs als er al een vorm van categorisatie betrokken is bij core affect dan is het een andere (output: positief vs. negatief) dan de categorisatie in de categorisatiecomponent (output: woede, angst, vreugde, verdriet etc.).  En dus (uit vraag): Als je core affect (je positieve/negatieve en actieve/passieve toestand) categoriseert als een emotie (bv. woede), dan heb je een emotie (nl. woede) . Als je core affect niet categoriseert als een emotie, dan heb je geen emotie maar gewoon ongecategoriseerd core affect.  Nog eens anders geformuleerd (uit vraag):  Core affect heeft 2 dimensies: valentie en arousal. Die zijn orthogonaal (alle combi’s zijn mogelijk). Je hebt altijd een positie op die 2 dimensies (je voelt je slecht of goed of iets ertussen in). En je hebt ook altijd een level van activatie (laag, hoog of iets ertussen in). Dat gevoel komt voort vanuit je lichamelijjke toestand. Maar kan ook voortkomen wanneer je dingen hebt meegemaakt (bv. slecht nieuws  valentie negatief).  Core affect kan dus voortkomen vanuit de werking van je lichaam, maar ook vanuit externe gebeurtenissen. Dus of je je goed of slecht voelt en slap of geactiveerd. Je voelt je altijd zo. Dat neemt wellicht extremere waarden aan (niet neutraal, maar bv. heel positief). We gaan dan op zoek naar een oorzaak. Je wil dat gevoel ergens aan toeschrijven (bv. Ik voel me goed en heel geactiveerd  toeschrijven aan emotie obv externe gebeurtenis. Ik heb de Lotto gewonnen, dus het is vreugde. o Nog verschillen  maar betreffen meer de details van de processen Variant 2:  Russell

 3

Explanandum:











o Zoals andere theorieën vertrekt Russell van de descriptieve set van emoties, de fenomenen die mensen emoties noemen. o Dit zijn episodes die bestaan uit componenten. Structurele verklaring: o Volgens Russell is het gelijkstellen van de emotie met 1 of meer componenten volledig arbitrair. o We hebben geen zinvol criterium om uit te maken of emotie nu gelijk is aan gevoelens, aan actietendensen of aan responsen, of aan al deze componenten tegelijk. Russell is skeptisch tegenover de affectprogammatheorie. Dit skepticisme wordt gevoed door de vaststelling dat de set van episodes die mensen emotioneel noemen erg heterogeen is. o Dit geldt ook voor specifieke episodes zoals angst-episodes of woede-episodes. o Er is angst waarbij je gaat lopen – bv. als je huis in brand staat, en er is angst waarbij je toenadert – bv. als je je trein dreigt te missen. o Er is woede waarbij je roept of vecht, en er is woede waarbij je de ander fixeert met je ogen. o Omwille van deze variatie is het onwaarschijnlijk dat alle instanties van angst door 1 affectprogramma aangestuurd worden en alle instanties van woede door een ander affectprogramma. Russell stelt net als Barrett dat er geen affectprogramma’s bestaan of andere mechanisme die specifiek zijn voor emoties o Dit betekent dat er geen emotiespecifieke responsen bestaan en dat er geen coherentie is tussen de componenten van 1 specifieke emotionele episode. Mechanistische verklaring: o Russell stelt dat er in veel zogezegde emotionele episodes een attributieproces (of categrosiatieproces) plaatsvindt waarin core affect (fysiologische arousal) geattribueerd wordt aan een stimulus. (net zoals schachter en barrett) Het belangrijkste verschil met Schachter en Barrett echter is dat Russell het resultaat van dit attributieproces geen emotie noemt, maar wel geattribueerd affect.

Wetenschappelijke definitie? Intensionele:

4

Barrett is het eens met Russell dat er geen affectprogramma’s bestaan, of andere specifieke mechanismen die fyiosologische repsonsen en hun bijhorend core affect uitlokken. o maar volgens barrett is het proces van attributie of categorisatie, of toch ten minste de output daarvan toch te zien als specifek voor emoties o voor russel daarentegen is er geen enkel mechansime specifiek voor emoties o Bij Russell heeft er ook attributie of categorisatie plaats in zogezegde emoties, maar dit is geen voldoende grond om de set van emoties wetenschappelijk te noemen (dus om de set van emoties af te bakeken van andere set).  Het is niet omdat mensen hun eigen toestand categoriseren als een emotie, dat ze ook een emotie hebben of dat emoties bestaan.  Vergelijk het met het volgende voorbeeld: Het is niet omdat je denkt dat je bovennatuurlijke krachten hebt, dat je ze ook echt hebt, of dat bovennatuurlijke krachten überhaupt bestaan.  Bijv. als iemadn zichzelf categoriseert als ‘helderziend’, ben je het daarmee nog niet  Volgens Russell is het zo dat de mechanismen die voorkomen in emoties niet verschillen van de mechanismen die voorkomen in niet-emoties. o Net omdat er geen affectprogramma’s bestaan, en ook geen andere gespecialiseerde mechanismen voor emoties, is er geen wetenschappelijke basis om emoties van niet-emoties te onderscheiden. o Daarom stelt Russell dat emotie een folk-concept (folkopvattingen: idee die gewone mensne hebben over emotis) is en dat de set van emoties een louter descriptieve set is die nooit een wetenschappelijke status zal verwerven. o Hetzelfde geldt voor specifieke emoties zoals woede, verdriet, angst, enz. o Russel ziet emoties dus meer analoog aan lucht, dan als analoog aan water  Emoties zijn niet hardwired, ze zijn niet ingebakken in het brein. o Het enige wat hard-wired is volgens Russel is core affect. Maar core affect is ook niet specifiek voor emoties. Mensen hebben altijd een bepaald niveau van arousal en ze voelen zich altijd goed, slecht of iets daartussenin.  De componenten binnen zogezegde emoties (emotionele episodes) hebben volgens Russell wel wetenschappelijke waarde. o Maar elk van die componenten wordt reeds bestudeerd door een bepaalde tak van de psychologie. o Informatieverwerking wordt bestudeerd in de cognitieve psychologie. o Actietendensen en gedrag worden bestudeerd in de motivatiepsychologie en de leerpsychologie. o Beleving wordt bestudeerd in het domein dat zich bezig houdt met bewustzijn, enz. o Er is dus eigenlijk geen apart wetenschapsdomein van emoties nodig. 

Divisio:

5



Binnen de descriptieve set van emoties kun je wel structuur aanbrengen volgens Russel o Je kan fenomenen die mensen emoties noemen in een 2-dimensionele ruimte plaatsen die gevormd wordt door valentie en arousal. Dit kun je doen met emotiewoorden (links), maar ook met gelaatsexpresseis (rechts):

Men kan het vergelijken met kleuren. o Er bestaat een oneindig aantal kleuren en elk van deze kleuren is opgebouwd uit een combinatie van de dimensies cyaan, magenta, geel en wit. o Mensen delen deze set wel op in de subsets rood, wit, geel, groen, blauw enz., maar die subsets zijn arbitrair; er is niets in de fysische werkelijkheid dat die categorisatie opdringt.  Russell stelt niet dat valentie en arousal de enige dimensies zijn die zorgen voor variatie tussen zogezegde emotionele episodes. o Op dit punt wordt hij vaak verkeerd begrepen. o De variatie kan ook komen van alle andere componenten, bv. van de informatieverwerkingscomponent of van de gedrags-gerelateerde componenten. o Maar zoals gezegd, denkt Russell niet dat de componenten in emoties anders zijn dan deze in niet-emoties. Als we de variatie in de componenten willen begrijpen moeten we te rade gaan bij bestaande takken van de psychologie waarin elk van die componenten reeds uitgebreid bestudeerd wordt. Empirische test/onderzoek:  Er zijn 2 belangrijke lijnen van onderzoek die vanuit de psychologische constructivistische traditie zijn ontstaan.  variant 1 en 2: o Een eerst lijn van onderzoek formuleert kritiek op en biedt alternatieve verklaringen voor evidentie voor het bestaan van affectprogramma’s. 

6



variant 1: o Een tweede lijn van onderzoek tracht aan te tonen dat fysiologische arousal en attributie beide noodzakelijk zijn om de kwaliteit van de emotie te bepalen, zoals in de Variant 1 van Schachter en Barrett wordt beweerd.

kritiek op evidentie voor affectprogramma’s + alternatieve verklaringen formuleren en testen  Binnen de eerste lijn wordt er zowle kritiek op directe als op indirecte evidentie geleverd evolutionaire theorie  er zijn specifieke hersencricuits = affectprogramma’s voor basisemoties o Zoals gezegd ziet de evolutionaire theorie emoties als entiteiten met voor elke basisemotie een apart neurofysiologisch substraat, nl. het affectprogramma voor die emotie. o Eens dit affectprogramma geactiveerd is zou het alle andere componenten van de emotie moeten bepalen.  de variatie in fysiologische responsen en gelaatsexpressies wordt best verklaard door variatie in affectprogramma’s  + niet-emotionele processen: emotieregulatie, doelgericht gedrag o De evolutionaire theorie aanvaardt wel dat er ook niet-emotionele processen een invloed hebben op de componenten zoals emotieregulatie en doelgericht gedrag. o Bv. Je kan je gelaatsexpressies trachten te onderdrukken volgens display rules; je kan ook bezig zijn met andere zaken zoals praten of nadenken. Dit kan uiteraard ook een invloed hebben op je gelaatsexpressies. Om de emotionele invloed op gelaatsexpressies zo zuiver mogelijk te kunnen meten moet je die andere factoren tot een minimum trachten te beperken. constructivistische theorie: o Psychologische constructivistische theorieën maar ook dimensionele appraisaltheorieën en dimensionele netwerktheorieën hebben niet enkel uitgebreid kritiek gegeven op de evidentie voor het bestaan van basisemoties of affectprogramma’s; ze formuleren ook alternatieve verklaringen en trachten die te testen. o de gevonden hersencircuits zijn niet specifiek voor basisemoties maar eerder voor componenten o Ten eerste bieden ze een alternatieve verklaring voor het hersenonderzoek. o Zo stellen ze dat de neurale substraten die Panksepp opsomde voor zijn basisemoties misschien meer zinvol geïnterpreteerd kunnen worden als programma’s of neurale substraten voor componenten zoals programma’s voor appraisals of actieprogramma’s eerder dan affect of emotieprogramma’s o Appraialsals en acties of actietendenzen zijn geen meoties maar componenten van emoties o de variatie in fysiologische responsen en gelaatsexpressies wordt best verklaard worden door variatie in componenten o Ten tweede stellen deze theorieën dat gelaatsexpressies niet door basisemoties bepaald worden maar wel door componenten. 7

Bv. een appraisal van overwachtheid leidt tot opengesperde ogen omdat dit toelaat om meer info te kunnen opnemen over de stimulus.  Een ander voorbeeld is dat een appraisal van doel-incongruentie leidt tot een wenkbrauwfrons. o naast appraisals of informatieverwerkingsfactoren kunnen gelaatsexpressies ook een uiting zijn van actietendensen of gedragsintenties:  bv. de tendens om aan te vallen kan tot uiting komen in opeengeklemde tanden. Je kan de intentie hebben om je gedragsintenties te communiceren, maar je kan je gedragsintenties ook verraden zonder dat je dat wilt. o deze componenten kunnen ook niet-emotioneel zijn o Bovendien, en dit is belangrijk, hoeven deze componenten niet eens emotioneel te zijn, ze kunnen ook deel uitmaken van een niet-emotionele episode. o Het opensperren van de ogen, fronsen, en het opeenklemmen van de tanden kan even goed deel uitmaken van episodes die de meeste mensen als neutraal zouden beoordelen. o In recent onderzoek worden deze alternatieve verklaringen getest 

aantonen dat fys. Arousal en attributie/categorisatie beide NZ zijn om de kwaliteit van emoties te bepalen:





  

8

Als de psychologische constructivistische theorie gelijk heeft dat er geen affectprogramma’s bestaan, dan volgt hieruit dat fysiologische arousal niet emotie specifiek is. En dus dat fysiologische arousal alleen, niet voldoedne is om de kwaliteit van emoties te bepalen Tweede lijn vna onderzoek gaat stap verder: om aan te tonen dat fysiologische arousal en attributie beide noodzakelijk zijn om de kwaliteit van de emotie te bepalen (zoals in eerste variant van deze theroie beweerd wordt) Er worden studies opgezet waarin de fysiologische arousal en de attributie onafhankelijk van elkaar gemanipuleerd worden. In deze studies wordt aangetoond dat beide elementen samen een specifieke emotie veroorzaken, terwijl elk element afzonderlijk dat niet doet. In deze studies wordt fysiologische arousal ofwel rechtstreeks geïnduceerd door het toedienen van chemische stoffen ofwel door een tweede stimulus toe te dienen.



Daarna wordt aangetoond dat proefpersonen de arousal misattibueren aan de eerste stimulus.

Dutton & Aron (1974): misattributie-experiment







PROCEDUDE:

o Toevallige voorbijgangers (mannen) werden benaderd door een aantrekkelijke proefleider (vrouw) terwijl ze ofwel een hoge wiebelende brug (niet echt iets voor iemand met hoogtevrees) overstaken ofwel een lage veilige brug. o Telkens een mannelijek voorbijganger over één van beide bruggen liep, liep de proefleider hem tegemoet, ze stelde zich voor als een psychologisch odenrzoeker en vroeg de proefpersoon een verhaal te verzinnen over een foto terwijl ze op de brug stonden. o Daarna gaf de proefleider haar telefoonnummer waarop de deelnemer kon bellen om meer informatie over de resultaten van het onderzoek te bekomen. RESULTAAT: o Deelnemers op de hoge brug verzonnen meer verhalen met een sexueel getinte inhoud en ze belden ook vaker de proefleider terug dan deelnemers op de lage brug. Interpretatie: o Dit toont aan dat arousal veroorzaakt door de hoge brug (één stimulus) gemisattibueerd kan worden aan de eigenschappen van de proefleider (een andere stimulus) (oranje lijn)

Categorisatie-studie: Lindquist, Barrett, Bliss-Moreau, & Russell (2006)  Een andere reeks van studies tracht de rol van categorisatie nog verder aan te tonen: 

PROCEDURE:

o toegankelijkheid van emotie-categorieën (blijheid, angst, woede, verdriet, walging, verrassing )  vergroot: via priming van het bijbehorende emotiewoord, en dit door het emotiewoord slechts 3 keer aan te bieden.  verkleind: via satiatie (woorden verleizen soms hun betekenis = semantsiche satiatie) van het bijbehorende emotiewoord, en dit door het emotiewoord 30 keer aan te bieden. 9

Voor proefpersonen die een woord al 30x hebben gehoord, was voldaan aan 'de behoefte' om het te benoemen.  Idee: je hebt ook concepten of representaties in je hoofd. Als je die woorden aanbiedt, wordt dat geactiveerd. Als je dat te veel aanbiedt, gaat die activatie weer naar beneden. Je zal dan minder geneigd zijn om die categorie te gebruiken (vergelijk met: je ziet niet meer dat de lucht blauw is). Een categorie die verzadigd is, wordt niet meer (of minder) gebruikt. Deze studie biedt steun voor de idee dat categorisatie een belangrijk proces is. Taak : typische gelaatsexpressies van 6 basisemoties beoordelen : o Proefpersonen moeten vervolgens de typische gelaatsexpressies van deze emotiewoorden herkennen en als AVn worden de reactietijden en accuraatheid gemeten. RESULTAAT: dia 12 o de match conditie is deze waarin het herhaalde woord overeenkomt met de te beoordelen gelaat...


Similar Free PDFs