Etnografie kleine samenvatting PDF

Title Etnografie kleine samenvatting
Course Etnografie en beoordelingsleer der huisdieren
Institution Universiteit Antwerpen
Pages 19
File Size 305.6 KB
File Type PDF
Total Downloads 38
Total Views 137

Summary

kleine samenvatting van paard, ezel, rund, varken, schaap, geit, kat en hond....


Description

Verschil ezel en paard - Drachtduur is bij een ezel langer (1 jaar; paard=11 mnd) - Ezel blijft bij angst staan en raakt niet makkelijk in paniek. Paard rent weg - Ezel balkt en hete paard hinnikt - Vertering van ruwvoeder gebeurt bij de ezel efficiënter. Ezel droogt minder snel uit en is minder snel dorstig - Ezel heeft dikkere huid met daaronder een vetlaag - Vacht van een ezel is langer en heeft geen haarwervels - De manen van een ezel zijn matig tot weinig ontwikkeld en staan vaak rechtop, hebben geen maantop - Ezels hebben weinig en korte beharing onderaan de staart en geen beenbehang - Zwilwratten: bij de ezel enkel aan de voorbenen - Oorschelpen: duidelijk langer bij de ezel. - Hals van een ezel is korter, schraler bespierd en verticaal minder beweeglijk. - Schoft is onopvallend tegenover het paard - De borstkas is smaller - Het kruis is kort en zeer schuin, het bekken is hoger - Rug en kruis zijn dakvormig en nooit dubbel bespierd. Kruisingen paard en ezel Paardenmerrie + Ezelhengst = Muildier Muildieren zijn krachtiger dan de ezel, maar zijn even sober en weerstand biedend; ze worden vaak gebruikt voor hun trekkracht. Ezelin + Paardenhengst = Muilezel Ze lijken het meest op hun moeder voor wat het lichaam betreft, hoofd lijkt het meest op vader. Muildier is groter en zwaarder dan een muilezel en heeft een grover hoofd met relatief lange oren. De vrouwelijke zijn zelden vruchtbaar.

Paard 1. Signalement GRHOKAD - Geslacht en naam, Hengst, Ruin (gecastreerde hengst), Merrie -

Ras of bloedtype of gebruikstype Soort: Paard, Ezel, Muildier, Muilezel Ras: enkel als men over een stamboom beschikt Bloedtype: Volbloed, Halfbloed/warmbloed, Koudbloed

-

Hoogte De schofthoogte bij een volwassen paard (4-4,5 jaar), vierkant staand op een effen bodem

-

Ouderdom of geboortedatum Handelswaarde neemt toe van 0 tot 5 jaar, erna neemt het geleidelijk af Uiterlijk geeft een ruw onderscheid tussen jong en oud Veulens: Hoogbenig, mollige vormen, wigvormig hoofd, onopvallende schoft, wollige manen Oudere: Hoekiger, rimpelige slecht gesloten lippen, diepgelegen aars, afhangende oogleden.. Tanden geven iets nauwkeuriger het onderscheid weer. I; incisivi; snijtanden C; canini; haaktanden P/M; premolares/molares; maaltanden of kiezen (per kaakhelft) Melk gebit: Boven: 3Id 0Cd 3Pd ; Onder: 3Id 0Cd 3Pd Volwassen: Boven: 3I 0/1C 3P 3M Onder: 3I 0/1C 3P 3M Bij de merries ontbreken de haaktanden meestal (toch haaktanden, dan alleen onderkaak) Isodontie = tandformules van onder- en bovenkaak zijn identiek Anisodontie = tandformules van onder- en bovenkaak zijn NIET identiek Volledig en definitief gebit bij 4,5-5 jaar oud.

-

Kleur Bruin: Beenuiteinden, manen en staart zijn ALTIJD ZWART. Lichtere zones rond de snuit, binnenzijde benen, in de flanken. Vos: Beenuiteinden, manen en staart zijn NOOIT zwart. Zwart: Alles is zwart (haarkleed, neus, snuit, flanken, liesstreek)

Verdunde kleuren: Vanuit bruin: 1x verdund VALK; zand- tot bruingeel (behang BLIJFT zwart) 2x verdund PERLINO; uiterst bleek/bijna wit; bleker behang Vanuit vos: 1x verdund ISABEL; lichtgeel over geel-oranje; behang is lichtcrème/gewassen Variant: PALOMINO; bleekgoud; wit behang 2x verdund CREMELLO; bleker dan isabel, bijna wit Vanuit zwart: 1x verdund DONKER MUISVAAL; grijsblauwe glans 2x verdund BLEEK MUISVAAL; bleker Grijs of veranderlijke schimmel Bij vorderende leeftijd -> progressieve depigmentatie of vergrijzing (snelst aan hoofd). NIET WIT GEBOREN! Volledig wit haarkleed op 8-9 jaar (behalve neusstreek, oogranden, geslachtsdelen). APPELING = lichter gekleurde haren wordt ringvormig omrand door donkerdere haren Geappelde grijsschimmel en Witschimmel (eindstadium) Gemengde haarkleedpatronen door onveranderlijke schimmel of roeaan Bruinschimmel: Witte haren zijn homogeen vermengd in een bruin haarkleed. Behang kan naast zwarte haren witte haren bevatten. Vosschimmel: Alleen bruinrode en witte haren. Blauwschimmel: Alleen zwarte en witte haren. Behang kan naast zwarte haren ook witte haren bevatten. STEKELHARIGHEID: gelokaliseerde inmenging van witte haren, veelal bij borst/buik/romp. Bontpatronen Platenbont/tobiano: witte platen (grote oppervlakken) uit de rug. ALTIJD witte beenaftekeningen. Overo: omtrek van arealen is grillig, indruk dat het wit uit de flanken/buik/benen gaat. Wit kruist meestal de rug niet. Panterbont/tijgerbont: vlekkenpatroon, vlekken zijn gepigmenteerd en verspreid over een bleke of schimmelkleurige ondergrond. Schabrak panterbont: een gevlekte zone, rest volkleurig Sabino: zeer uitgebreide stekelharigheid, samen met uitgebreide beenaftekeningen met grillige begrezingen. Witkopbont: bont gaat samen met wit hoofd. -

Aftekeningen en bijzondere kentekens Hoofd: Op het voorhoofd = KOL Op de neusrug = BLES Op de neusstop = SNEB Doorlopende combinatie van kol, bles en sneb = VOLLEDIGE BLES

Ledematen: Witte kroonrand: Sokje: Sok: Witvoet/Grote sok: Half gelaarsd/grote witvoet/ half witbeen: Gelaarsd/witbeen: Hoog gelaarsd/hoog

tot 3 cm volledige omtrek kootstreek volledige omtrek van het kogelgewricht volledige omtrek onderste vierde van de pijp volledige omtrek van de onderste helft pijp volledige omtrek van de voorknie of de sprong witbeen: volledige omtrek van de voorarm of de schenkel

Haarwervel: Enkelvoudige: Met een centrum; covergerend = haarwortels komen samen in 1 punt Met een centrum; divergerend = haarwortels vormen een cirkel/kring/grillige lijn Veervormig, kringstreepwervel = haarwortels vormen een streep/lijn, een uiteinde vormt een gesloten kring Veervormig, streepwervel = covergerend = haarwortels vormen een streep = divergerend = haarwortels vormen 2 evenwijdige strepen, beide uiteinden komen samen Ruitvormig -

Datum, naam en handtekening van de opsteller

2. Exterieur 3 eigenschappen adel of schoonheid = goede proporties, symmetrische bouw, stevig evenwicht. Verhoudingen: - Kaliber = Gewicht / schofthoogte - Borstdiepte-index = Borstdiepte / schofthoogte - Pijpbeensterkte = omtrek voorpijp / lichaamsgewicht - Zijdeling lichaamsformaat = schofthoogte / romplengte

3. Dynamica Gaan liggen: Verzameld staan -> buigt hoofd en hals -> door de voorknieën tot dicht bij de bodem -> gaat liggen Opstaan: Hoofd en hals opgericht -> 2 voorbenen naar voor gestrekt -> zit tijdelijk op achterhand -> achterbenen strekken Steigeren: Achterbenen onder het lichaam -> hoofd en hals omhoog -> voorhand omhoog getrokken (door spiercontracties in rug en lenden) LEVADE = enkele seconden onbeweeglijk in steigerhouding; hoek van 30 graden PEZADE = “ “ hoek van 45 graden COURBETTE = paard maakt 4 sprongen naar voor op de achterhand met verheven voorhand Gangen: algemeen - Paslengte = afstand tussen 2 opeenvolgende indrukken van eenzelfde hoef - Hoefslag = het geluid van neerkomen van hoef op bodem - Instappen = de hoefindrukken van achterbenen vallen samen met die van de voorbenen

- Overstappen = hoefindrukken van achterbenen komen voor die van de voorbenen - Achterstappen = hoefindrukken van achterbenen komen achter die van de voorbenen - Steunfase - Zweeffase Natuurlijke gangen: stap, tölt, draf, galop, rengalop, telgang(soms Aangeleerde gangen: rendraf (diagonaal), telgang (meestal), dressuurgangen Stap: Steunvolgorde: RV – LA – LV – RA (Griekse letter ALFA) Elke voet is 5/8 van de tijd in steunfase en 3/8 ervan in zweeffase. Steunt beurtelings op 3 voeten en op 2 voeten. Paslengte = 1,5 x romplengte Andere vormen van stap: - Verzamelde stap: zweeffase verkort, beenzetting wisselt sneller, 3-voetsteunfasen - Tölt: snelle stap/renstap, nooit in volledige zweeffase Diagonale draf: - Gewone draf: 2 steunbenen worden reeds opgeheven vooraleer de 2 zweefbenen de grond opnieuw raken. Er is sprake van een volledige zweeffase. Paslengte = 2 x romplengte - Rendraf: Hoger aantal passen per minuut, er wordt overgestapt met gestrekte benen. Halsspieren spannen zich op, zodat hoofd/hals/romp een harmonischer geheel vormen (ook bij gewone draf) - Dressuurfiguren Piaffe: ter plaatse gestileerde diagonale drafbewegingen Passage: trage diagonale draf met hoge beenactie, zweefmoment moet langer zijn Appuyeren: schuine voorwaartse verplaatsing van het paard met gekruiste benen in diagonale draf. Laterale draf of Telgang: Beide benen van eenzelfde lichaamszijde worden naar voor gebracht. Er is een volledige zweeffase Vaak komt de voorvoet iets vroeger neer dan de achtervoet. Galop of Vlucht: - Gewone, niet snelle galop Onderscheid linker en rechter galop, of het linker of rechter voorbeen het laatst op de bodem komt. Meeste paarden galopperen rechts. Romp wordt weinig bewogen Zweeffase Paslengte = 3 x romplengte - Rengalop Snelste gang, ook vluchters genoemd Zweeffase is langer geworden, steunfase korter 2 achterbenen komen kort na elkaar op de bodem, vervolgens ook de 2 voorbenen kort na elkaar. Ritme: AA – VV – AA – VV , dus niet isochroon

Ezel 2 soorten wilde ezels: - Nubische (Equus asinus africanus); wel aalstreep, schouderkruis, geen zebrastrepen. - Somalische ( Equus asinus somalicus) De tamme gedomesticeerde huisezel (Equus asinus asinus) stamt af van de Nubische ezel. Rasezels: - Poitou-ezel (uit W.-Frankrijk) Grootse ezel; langharig; kastanjebruin tot zwartbruin; grote sterk behaarde oren; hangende manen; GEEN aalstreep; meelmuil - Katalaanse ezel en Siciliaanse ezel Lijken op elkaar; donkerbruin en kortharig; meelmuil; bleke haarringen rond ogen; bleke buik Kenmerken: - Zacht; innemend; leer gemakkelijk; GOED GEHEUGEN - Plannen verschillen soms van de eigenaar. Aanmoedige geluiden stimuleren, trekken en slaan niet - Africhting van een ezel moet minder intensief zijn dan van een paard. 3 maal een kwartier per week is voldoende. - Sociaal, moet in gezelschap gehouden worden - Makkelijk 20 jaar oud - Natuurlijke gang is rustige stap; energieverbruik is minimaal waardoor bijna onvermoeibaar - Kunnen behoorlijk draven en galopperen - Hoeven zijn taai; ovaal; smal en achteraan hoog; standen zijn steil, waardoor springaanleg gering; kleine paslengte; traag; - Goede grip op oneffen bergachtig terrein; struikelt nooit

Rund 1. Signalement Identificatie via SANITEL systeem = Belgisch systeem voor geïnformatiseerd beheer van de identificatie, de registratie en het toezicht op dieren. -

-

Geslacht Algemeen: Koe, Stier, Os (gecastreerde stier) Specifiek: Pink (vrouwelijk, ongeveer 1 jaar, bestemd om bevrucht te worden) Vaars (dek rijp of voor de 1e maal drachtig dier (14-15 md)) Schot/Munt (jong dier dat eenmaal gekalfd heeft en niet meer drachtig komt) Koe (heeft reeds meerder malen gekalfd) Ras Meestal zuiver van ras of gekruist, rasloos dier

-

Hoogte Kleine maat < 115 cm ; grote maat >135cm

-

Ouderdom Bepaalt de handelswaarde en de bestemming van het rund. Naarmate het dier ouder wordt, is de leeftijd bepaling minder nauwkeurig Aanleg en groei van hoornen Geboorte: er is een haarwervel op de plaats waar de horens zullen komen 15 dagen: haaruitval op de verdikte opperhuid 1 maand: een harde beenmassa is voelbaar en wat verschuifbaar 2 maanden: hoornuitsteeksels zijn 1 cm lang en dikwijls nog beweegbaar 5-6 maanden: horens zijn 4-6 cm lang Tanden Melkgebit: boven: 3Pd Onder: 4Id 3Pd Volwassen: Boven: 3P 3M Onder: 4I 3P 3M Boven kaak heeft geen snijtanden, maar een kraakbeenachtig tandvlees (DENTALE PLAAT). Geen haaktanden. Melktanden zijn kleiner dan de blijvende tanden, en de kroon iets minder schopvormig. Id1-snijtanden staan wat uit elkaar. I1-snijtanden sluiten wel goed aan. GEEN kroonholte. Eruptie melktanden bij geboorte. Pd1-Pd3 zijn reeds deel bij de geboorte uitgebot en meestal volledig binnen 2-4 weken. Melkrassen vroegrijper dan vleesrassen

-

Kleur Kleur van haarkleed is een ras kenmerk! WIT: neusspiegel roze of zwart ROOD BRANDROOD: bijna uniform rood, maar witte uier ZWART REEKLEURIG/VAAL: bruin met zwarte neusspiegel, zwarte beenuiteinden BRUIN: koffiekleurig met donkere beenuiteinden

-

GEEL/TARWEKLEURIG: soms lichter gekleurde ring rond neus en lichtere beenuiteinden BLACKISCH: grijs met erfelijk donkerder arealen BLAUW: zwarte en witte haren zijn door elkaar gemengd ROEAAN: rode en witte haren zijn homogeen door elkaar gemengd PLATENBONT: grote gekleurde arealen KAKEL-/SPIKKELBONT: kleine bontvlekjes Aftekeningen Zijn ras gebonden.

2. Beoordelingscriteria verschillende gebruikstypes Alle runderen worden vroeg of laat geslacht. Gebruikstypes: - Algemeen vleestype - Gespecialiseerd melktype - Dubbeldoeltype - Dikbillen ALGEMEEN VLEESTYPE Gemiddeld laatrijper dan melk- of dubbeldoelrassen. - Vroegrijpere Engelse vleesrassen: snel volgroeid; klein; korte kop/hals/poten/rug/lenden/kruis; diepe borst; naar buiten gewelfde ribben Ze vertonen een compact, massief en cylindrisch type en zetten voortijdig overvloedig vet aan onder de huid, in de buikholte en rond de buikorganen. Huid is dik en stug en bekleed met overvloedige winterbeharing. - Laatrijpere Franse en Italiaanse vleesrassen: groot; grotere lichaamsontwikkeling; lange kop/hals/ledematen/lenden/kruis/rug; vetaanzet gebeurt later -> vlees taaier en droger Hoofd en Hals: - Neus is breed en kort - Voorhoofd breed met rustige blik - Hals is kort, dik en droog gespierd - Voorzijde borstkas vormt rechte hoek met onderkant hals - Overgang hoofd-hals is onderaan rechthoekig Voorhand: - Overgang hals-boeg is goed opgevuld met spieren - Schouder is dik gespierd - Cossum (huidplooi in mediaanlijn van voor het borstbeen tot halfweg onderzijde hals) is goed opgevuld en sterk ontwikkeld - Benen zijn kort en goed bespierd - Relatief fijn pijpbeen - Laag bij de grond Middenhand: - Rug is breed, goed gespierd en zo vlak mogelijk - Ribben gebogen en goed bedekt met spierweefsel - Borstdiepte praktisch gelijk aan buikdiepte - Romp = rechthoek Achterhand: - Heupen steken weinig uit - Lenden en kruis bij voorkeur dubbel gespierd en vlak - Billen breed en diep gespierd zijn - Achteraan gezien rechthoekig

GESPECIALISEERD MELKTYPE Zijn eleganter, slanker, minder robust en meer uitgesproken uiervorming. Hoofd en Hals: - Neus en voorhoofd lang en smal, bedekt met een fijne huid - Hoornen zijn licht - Grote, vinnige ogen - Lage hals, matig bespierd, lichte huid - Cossum is scherp - Overgang hoofd-hals is onderaan vloeiend Voorhand: - Voorzijde boeg komt duidelijk uit - Overgang hals-boeg is smaller - Schouders schraler gespierd - Onderbenen langer en lichter van bouw Middenhand: - Dakvormige rug - Goed uitkomende ribben, boogvormig, schijn naar achter gericht - Huid is soepel - Borstdiepte is kleiner dan buikdiepte - Romp zijwaarts gezien in een trapezium, ook bovenaanzicht - Lange rug Achterhand: - Gespierdheid is schraal - Heupen en flankholte duidelijk zichtbaar - Bekken moeten breed zijn (-> brede uier/makkelijke geboortes) - Goed beenwerk Melkproductieparameter: - Kg melk: hoeveelheid melk die per koe in de eerste 305 dagen van een lactatie geproduceerd wordt - Melksamenstelling - Vetgehalte (boterproductie) (gem. 4,3%) (g per 100 g melk) - Eiwitgehalte (kaasproductie) (gem. 3,4%) (g per 100 g melk) - Kg melkeiwit per koe in een lactatie = kg melk x % melkeiwit - Kg melkvet per koe in een lactatie = kg melk x % melkvet DUBBELDOELTYPE Intermediair type tussen beide voorgaande, eventueel met meer nadruk op vlees (vlees-melk type) of op melk (melk-vlees type) DIKBILTYPE Economisch zeer waardevol. Enorme volumetoename van alle skeletspieren. Hebben een fijne en soepele huid, in tegenstelling tot normale vleesrassen. Een licht, maar sterk skelet met af en toe neiging tot dwerggroei. Zijn vaak wijdbenig, leidt nogal een tot standafwijkingen, vooral voorbenen. Spiervezels dunner dan bij niet-dikbillen (maar veel talrijker=hystologisch hyperplasie) > vlees malser Hoofd en Hals: - Lichte kop - Aangeboren tonghypertrofie(macroglossie; kan zuigmoeilijkheden veroorzaken en bij grazen) - Soms verkorte onderkaak of varkensmuil Voorhand: - Zeer compact (breed t.o.v. de lengte) - Ruglijn even lang als bij gewone vleestypes

- Lagere schofthoogte Middenhand: - Geringe buikontwikkeling - Geringere orgaanontwikkeling - Smalle heupen - Rijkbespierde dubbele lenden - Sterk hellend en afhangend kruis - Aflijning tussen de spieren goed merkbaar Achterhand: - Lagere staartinplantig 3. Uitwendige beoordeling van bevleesdheid en magerheid Beste moment om een dier te slachten is op het moment dat het volvlezig is, maar nog geen of slechts weinig vet heeft aangezet. Runderen groeien centripetaal: kop, hals, rug en ledematen zijn sneller uitgegroeid dan de centrale gedeelten van de romp. Vetaanzet gebeurt volgens een ongelukkige chronologie: eerst overtollig en waardeloos onder de huid en in de buikholte, dan pas in de spieren. Karkaskwaliteit wordt bepaald door VOLVLEZIGHEID en de MAGERHEID. Vlees- en vetgrepen (hiermee wordt bevleesdheid en/of vetheid beoordeeld): - Keelgreep - Schouder-halsgreep - Voorborstgreep - Ribbengreep - Vanggreep (of liesplooi greep) - Buikgreep (ook belangrijk voor navelcontrole, verdikte navel is ongunstig) - Lendengreep (zuivere vleesgreep) - Staartgreep (vroegtijdige vetgreep) Op karkassen worden de kenmerken beoordeeld volgens de SEUROP classificatie: VETHEIDSGRAAD: 1 = sporadische vervetting tot 5 = zeer sterke vetbedekking. CONFORMATIEKLASSEN: - S (superieur) dikbiltype: alle spiermassa’s zeer gebald; bespiering uitzonderlijk - E (excellent) alle spiermassa’s gebald tot sterk gebald; bespiering uitzonderlijk - U (zeer goed) spiermassa’s over het algemeen gebald; bespiering sterk - R (goed) rechtlijnige spiermassa’s; bespiering goed - O (vrij goed) rechtlijnige tot holle spiermassa’s; bespiering matig - P (middelmatig) holle spiermassa’s; bespiering beperkt Vleesproductie-eigenschappen: - Groei, uitgedrukt door de dagelijkse gewichtstoename (actueel gewicht – geboortegewicht / leeftijd in dagen) - Voederconversie = hoeveelheid standaardvoeder nodig voor 1kg gewichtsaanzet. Snelst groeiende dieren hebben laagste voederconversie. - Nuchter slachtrendement/uitslachtingspercentage: koud karkasgewicht / 95% van levend gewicht voor de slachting - Karkasrendement (= %vlees in lichaam): gewicht spiervlees / koud karkasgewicht 4. Afzonderlijke lichaamsstreken Rund groeit door tot ongeveer 5 jaar ouderdom. Stieren wegen gem. 30% zwaarder dan koeien. Stier heeft een kortere en massievere kop dan een koe; een os heeft een lange smalle kop.

Schaap 1. Inleiding Wilde schapen: - Moeflon (onderverdeeld in Europese take en Aziatische tak); hoogbenig, draadharige buitenvacht, wolachtige binnenvacht, grauwbruin tot roodachtig, bleke buik, naar achter gekrulde horens. - Urialschaap; kleiner, hoogbenig, slank gebouwd, draadharige halsmanen, sterk spiraalvormige horens - Argalischaap - Bighorn schaap Schapen in vergelijking met Runderen: Voordelen: - Geschikt voor zowel koudere, gematigde als subtropische gebieden. - Op marginale, bergachtige bodemtypes, zonder erosie te veroorzaken, ook op brakwatergebieden. - Verspreiden uitwerpselen gelijkmatiger dan rundvee. - Grazen een grasmat korter af dan runderen. - Geen blad etende herkauwers; verwerking ruwvoeders is doeltreffender dan bij runderen. - Produceren melk, wol, huiden, vlees; in verschillende perioden van een jaar - Kapitaal roteert sneller dan bij runderen; snellere generatiewisseling Nadelen: - In vochtige, tropische gebieden gedijen ze minder goed dan runderen. - Hebben een seizoensgebonden voortplanting . - De opbrengstprijzen zijn laag en sterk fluctuerend - Schapenvleesconsumptie is afhankelijk van lokale eetgewoonten. - Het hoeden van grote kudden door herders wordt niet meer overwogen - Moet een specifieke omheiningsdraad gebruikt worden om schapen binnen hun weide te houden. - Ze leven bij voorkeur in groepsverband; gevoelig voor besmettelijke ziekten. 2. Schapenmelk Belangrijke kaasproductie in Frankrijk, van de Roquefort. Lactatieduur = max. 5-6 maanden (korter dan rund en geit). Melksamenstelling = 7,5% melkvet, minstens 6% melkeiwit Franse Lacaune kan jaarlijks 500-800 kg melk produceren. 3. Schapenvlees Slecht 4% van de wereldvleesproductie. Vlees wordt vooral ingevoerd uit Nieuw-Zeeland, Australië, GB, Ierland. Reproductiesei...


Similar Free PDFs