SAMENVATTING: DE KNIE PDF

Title SAMENVATTING: DE KNIE
Course Anatomie 2
Institution Universiteit Antwerpen
Pages 10
File Size 587.4 KB
File Type PDF
Total Downloads 103
Total Views 138

Summary

Samenvatting die het kniegewricht en de spieren rondom beschrijven...


Description

DE KNIE Osteologie Os femoris Distale epiphyse: Bestaat uit de condylus medialis en lateralis femurale (foto lateraal). Deze zijn met kraakbeen bekleed, dat zich naar ventraal toe uitbreidt als facies patellaris. De condylus tibialis (medialis) is hoger dan de fibulaire (lateralis). De fibulaire is evenwel langer en breder. Er is een diepe fossa intercondylaris (foto) op de achterzijde, naar proximaal begrensd door de linea intercondylaris.

Facies patellaris: Wordt door een verticale groeve doorlopen die het fibulaire vlak van het tibiale vlak scheidt.

Epicondylus lateralis en medialis: De uiteinden zijn palpabel. De lateralis heeft achteraan een sulcus polpiteus en de medialis heeft een tuberculum adductorium op het distale uiteinde van het labium intermediale.

Patella  = knieschijf, grootste sesamoïde bot in het lichaam  Schijfvormig been met een duidelijke kam.  Ventrale zijde is ruw, in de lengte is ze doorlopen door ruwe groeven.  De dorsale zijde vertoont een duidelijke craniocaudale kam die past in de facies patellaris van de distale femur epifyse.  De apex, de puntvorm onderaan, wijst naar distaal.  Het fibulaire gewrichtsvlak is groter dan het tibiale. Os Tibia  = scheenbeen  Het bot is driehoekig met 3 margines:  De anterieure is vooral proximaal scherp en eindigt op de tuberositas tibiae (foto).  De margo interosseus is scherp over de gehele lengte.  De margo medialis is onopvallend  De 3 margines begrenzen 3 facies:  De facies medialis is glad en oppervlakkig onde de huid gelegen, behalve in een vlak reliëf bovenaan veroorzaakt door de pes anserinus.  De facies lateralis is gootvormig en bedekt door spieren.

 De facies posterior is vlak en bedekt door spieren.  Het proximale 1/4de is afgegrensd door een schuine linea musculi solei(foto).  Ventraal kan je de tuberositas tibiae terugvinden. Condylus tibialis en fibularis: samen versmolten vormen deze de proximale epiphyse. De beide facies articulares proximales zijn afzonderlijk gebleven. De condylus tibialis wordt ook wel de condylus medialis tibiae genoemd. De condylus fibularis wordt ook de condylus medialis tibiae genoemd.

Eminentia intercondylaris: Deze ligt tussen de beide condylus tibiae en wordt aan beide zijde begrensd door een scherp tuberculum intercondylare mediale en laterale.

Facies articularis fibularis: Deze ligt achter en onder de condylus fibularis.

Ventraal is een kam, tussen de tuberositas tibiae en condylus fibularis, eindigend naar dorsaal op het tuberculum tractus iliotibialis. (=tuberculum van Gerdy)

Crista interossea tibiae: Deze ligt aan de fibulaire zijde en splitst tot de incisura fibularis Hierin past de fibula. Er is geen gewrichtskraakbeen.

Malleolus medialis: Deze bevindt zicht aan de mediale zijde met de grootste top ventraal. Op zijn achterzijde loopt de sulcus malleolaris medialis. Hierin verlopen pezen.

Facies articularis distalis tibiae: Deze bevindt zich aan de onderzijde van de epifyse, is horizontaal georiënteerd, en loopt door op de facies articularis malleolaris. De facies articularis distalis draagt het lichaamsgewicht (!).

Os fibula

 = kuitbeen  De apex capitis is naar dorsaal en craniaal gericht.  Het corpus is ongeveer driehoekig op doorsnede. Dit verdeelt het corpus op in 3 facies:  Facies lateralis: Daar loopt een kam van de margo anterior naar dorsaal en vormt de laterale rande van de sulcus achter de malleolus.  Facies medialis: Deze ligt voor het grootste deel achter de crista interossea.  Facies posterior: Deze is onregelmatig door haar spieraanhechtingen.

De afgeplatte distale epiphyse is de malleolus lateralis met een mediaal gewrichtsvlak die articuleert met de talus. Met de distale epiphyse van de tibia vormt deze een vork voor de trochlea van de talus.

Sulcus malleolaris lateralis: Deze loopt lateraal en oppervlakkig over de fossa malleoli en is door 2 pezen uitgeslepen.

Gewricht en ligamenten ART. GENU  De diaphysen van de femur en de tibia vormen met elkaar een stompe hoek (160°170°) naar buiten. Hiervoor is de verbreding van het bekken verantwoordelijk. De hoek is gemiddeld kleiner bij de vrouw.  Afwijkingen van deze hoek zijn bekend als genu varum (O-benen) en genu valgum (Xbenen)  Het gewricht is opgebouwd uit 3 beenderen en heeft de volgende gewrichtsvlakken:  Op het tibia vindt men de facies articulares superiores. Ze zijn beide naar ventraal gericht en tussen hen bevindt zich de eminentia intercondylaris.  Op de femur vindt men de condyli medialis en lateralis. Vooraan verenigen de articulaire oppervlakten van de condyli zich in de facies patellaris.  De condylus medialis is hoger dan de lateralis. Hierdoor blijft de gewrichtspleet horizontaal.  De condylus lateralis is dorsoventraal langer dan de medialis.  Op de patella vindt men de facies articularis die breder is lateraal dan mediaal. De kraakbeenbekleding is bijzonder dik. Deze is de dikste laag hyalien gewrichtskraakbeen van het ganse lichaam. Toch kan ze ook degenereren.  De gewrichtsholte is zeer ruim. Er kan tot 100ml gepuncteerd worden bij een bloeduitstorting.  Door de menisci die intra-articulair liggen, wordt een onvolledige horizontale scheidingswand gevormd tussen het bovenste en onderste gedeelte.  Door de lig. Cruciata die extra-synoviaal liggen, wordt een onvolledig verticaal tussenschot gevormd.  Door de plicae adiposae die eveneens extra-articulair liggen, tussen de membrana fibrosa en membrana synovialis, wordt het verticaal tussenschot bijna vervolledigd. Deze plicae beletten dat het zeer wijde kapsel door de

luchtdruk tussen de beenderige componenten van het gewricht zou geplet worden. Men onderscheidt:  De plicae alares die vasthechten aan de voorwand van het kapsel en gelegen zijn in de ruimten die door de lig. Cruciata worden uitgespaard.  De plica synovialis infrapatellaris die vasthecht op de onderpunt van de patella.  Binnen het gewricht vindt je ook meerdere bursae synovialis terug:  Bursa suprapatellaris: Deze is klinisch belangrijk en maakt een deel uit van de gewrichtsholte.  Bursa musculi poplitei: Deze wordt gewoonlijk een recessus popliteus door zijn verbinding met het grote gewricht.  Er bestaan verder nog een dertigtal bursas, al dan niet in verbinding met het kniegewricht.  Om de functie van het kniegewricht te begrijpen moet men rekening houden met:  De sterk dorsale ligging van de lig. Collateralia, in combinatie met de spiraalvorm van de femur epiphyse (in zijaanzicht).  De schuine ligging van de lig. Cruciata. Ook kan een knie enkel geroteerd worden voor een paar graden als ze gebogen is. Bij een gestrekte knie maakt het aanspannen van de collaterale ligamenten en de kruisbanden dit onmogelijk.

MENISCI  2 kraakbeenschijven die zich tussen de femur en de tibia bevinden. Aan de periferie bestaan ze uit sterk vezellig kraakbeen en zijn centraal nagenoeg zuiver pezig.  Vergroten het contactoppervlak, dit is van belang vooral bij rechtop staan of gaan. Hierdoor wordt het lichaamsgewicht over een grotere oppervlakte uitgesmeerd wat de kans op slijtage vermindert.  De externe meniscus is O-vormig en de interne C-vormig. Aan de periferie zijn ze breed.  Enkel in de periferie is er bloedvatvoorziening waardoor alleen perifere scheuren gehecht kunnen worden. Centraal gelegen scheuren moeten worden verwijdert.  Ze hechten zich vast op 2 plaatsen, voor en achter op de crista intercondylaris van de tibia. De aanhechtingen van de C-vormige meniscus sluiten voor en achter die van de O-vormige in.  Vooraan zijn ze gewoonlijk verbonden met het Lig. Transversum genus.  Tussen de meniscus lateralis en de femur ligt achteraan in het kapsel gewoonlijk het lig. Meniscofemorale posterius. Deze loopt door in het lig. Cruciatum posterius.

KRUISBANDEN/ LIGAMENTA CRUCIATA GENUS LIG. CRUCIATUM ANTERIUS  Ligt extern en ontspringt in de area intercondylaris anterior, tussen de insertie van de menisci, op de tibia.  Ze hecht zich aan op de binnenkant van de condylus lateralis op de femur.

LIG. CRUCIATUM POSTERIUS  Ligt intern en ontspringt in de area intercondylaris posterior, echter de vasthechting van de menisci.  Ze hecht zich langs de laterale kant op de mediale condylus van de femur. Beide ligamenten kruisen elkaar licht in ruststand van de knie. Wanneer de voetpunt naar buiten wordt gerold, komen ze nagenoeg parasagittaal te liggen. Wanneer de voetpunt naar binnen wordt gerold, worden ze tegen elkaar aangedrukt. Ze zijn de enige banden met een dorsoventrale component in hun verloop. Functie: Beletten de endorotatie van de knie. Beletten de ab- en adductie door hun centrale ligging Beletten de dorsoventrale translatie van de tibia tegenover de femur. Een scheur van de voorste kruisband is het gevolg van een torsietrauma van de knie. Een diagnostisch teken hiervan is het schuifladefenomeen: Stel je kan bij een gebogen knie de tibia veel verder schuiven tegenover de femur aan het linkse been dan aan het rechtse been. Dan heeft men een ruptuur in de voorste kruisband. Dit heeft vaak een chronische instabiliteit tot gevolg. Deze wordt als hinderlijk ervaren bij een actieve levenstijl, maar heeft ook secundaire meniscusletsels tot gevolg. Om dit te voorkomen wordt vaak een heelkundig herstel met autoloog materiaal (uit je eigen lijf bv. Patellapees) verricht. MEMBRANA FIBROSA  Hecht aan op de convexiteit van de menisci.  Op de tibia is de aanhechting licht abnormaal en verloopt langsheen de kraakbeenrand.  Op de femur is deze sterk abnormaal. Vooraan is aanhechting zeer hoog en laat zowel de mediale als laterale epicondylen vrij. Achteraan rijkt ze weer tot boven beide condyli.  De patella ligt in het vertaal venster van de capsula normaal vast, maw op de kraakbeenrand.

 De membrana synovialis sluit al wat geen kraakbeen is buiten de gewrichtsholte. LIGAMENTUM COLLATERALE FIBULARE/LATERALE  Ligt buiten het gewrichtskapsel als een ronde koord, gespannen tussen de epicondylus lateralis femoris en het caput fibulae.  De insertie op de fibula ligt wat dorsaal tegenover deze op de femur. Het is gemakkelijk te voelen bij een rechthoekig gebogen knie wanneer je probeert je knie passief te adduceren.  Dit ligament belet de adductie en exorotatie van de knie. LIGAMENTUM COLLATERALE TIBIALE/MEDIALE  Is lintvormig en maakt deel uit van de membrana fibrosa die gespannen is tussen de epicondylus medialis femoris en de condylus medialis tibiae.  Deze band is ook meer naar dorsaal gelegen.  Dit ligament beket de abductie van de knie. SAMEN beletten ze de hyperextensie van de knie door hun dorsale ligging.

LIGAMENTUM POPLITEUM OBLIQUUM  Verloopt van de tibia schuin naar craniaal en lateraal.  Dit ligament versterkt het kapsel langs achter.

LIGAMENTUM POPLITEUM ARCUATUM  Is vanaf het caput fibulae schuin naar mediaal en craniaal gespannen.  Vormt samen met het lig. Popliteum obliquum een min of meer duidelijke boog.  Dit ligament versterkt het kapsel langs achter.

LIGAMENTUM PATELLAE  Is vooraan de voornaamste versterking van het kapsel.  Dit ligament is gespannen tussen de patella en de tuberositas tibiae.

RETINACULAE PATELLAE LATERALE EN MEDIALE  Liggen links en rechts van de patella, in het dunste deel van de membrana fibrosa.  Ze bestaan uit oppervlakkige longitudinale vezels die langsheen de patella lopen en uit diepere transversale bundels die op de zijrand van de patella en op de epicondyli vastzitten.  Zijn werking is het op zijn plaats houden van de patella.

Spieren Extensoren van de knie en oppervlakkige spieren M. QUADRICEPS FEMORIS Er zijn 4 oorsprongskoppen en 1 gemeenschappelijke insertiepees. De patella fungeert hier als een hefboom. De spier kwijnt zeer snel weg bij een aandoening aan het kniegewricht. Deze spieratrofie heeft als effect dat je sneller door je knie zakt. Functie: Enige strekker van de knie VASTUS INTERMEDIUS Origo: De femurdiafyse, aan de laterale en voorzijde, van de linea intertrochanterica tot aan het distale 1/4de van de diaphyse. Insertie: Op de diepe helft van de patellapees Enkele van de diepste bundels insereren ook op de recessus suprapatellaris en vormen zo de M. Articularis genus. Het is de diepste kop van de quadriceps, helemaal door de andere drie bedekt. VASTUS MEDIALIS

Op de mediale lip van de linea aspera over haar gehele hoogte, van onder tot aan de mediale uiteinde van de linea intertrochanterica op de voorzijde van het been. Insertie: Op de mediale rand van de patellapees en op de patella. Functie: Trekt de patella naar mediaal (minder sterk dan de lateralis) Aan de linea intertrochanterica is hij door een aponeurotische peesboog met de vastus intermedius verbonden, waarvan hij lager het mediale deel bedekt. De spier bedekt het ventrale deel van de adductoren en komt in contact met de M. Pectineus, M. Adductor longus en M. Adductor magnus. VASTUS LATERALIS Origo: Op de buitenste lip van de linea aspera over de gehele lengte, bovenaan tot aan de linea intertrochanterica, verder op het septum intermusculare laterale en op zijn eigen krachtige aponeurose. Insertie: Op de laterale rand van de patellapees en op de patella. Functie: Trekt de patella naar lateraal. De spier vormt de krachtigste kop van de quadriceps. De insertiepees ontstaat zeer hoog. Bovenaan komt hij in contact met de insertie van de M. Gluteus medius. Aan de achterkant van het septum intermusculare laterale ligt het caput brave van de M. Biceps femoris. M. RECTUS FEMORIS Origo: RECHTE PEES: Op de SIAI GEBOGEN PEES: Op de bovenrand van het acetabulum, soms tot de linea glutea inferior. Insertie: Op de oppervlakkige zijde van de patellapees. Functie: Anteversie, flexie van de heup tot 90° Het is de meest oppervlakkige van de 4 koppen. De oorsprongspezen vormen een stevig blad dat betrekkelijk ver oppervlakkig van de spierbuik doorloopt. De spierbuik rust in een bed met als bodem de vastus intermedius en als zijkanten de vastus lateralis en medialis. Origo:

M. GRACILIS (zie heupspieren) M. SARTORIUS Origo: SIAS Insertie: Vormt de voorste teen van de pes anserinus. Functie: HEUP: flexie, exorotatie en abductie KNIE: flexie en endorotatie De spier ligt helemaal oppervlakkig in de fascia lata. Ze bedekt de M. Rectus femoris, vastus medialis en de distale adductoren. Ze komt naast de M. Gracilis aanliggen in de pes anserinus. Oorspronkelijk is deze een zuivere extensor van de dij. M. TENSOR FASCIAE LATAE Origo: SIAS, tussen de M. Gluteus medius en de M. Sartorius

Op het voorste deel van de tractus iliotibialis, hoog ventraal en lateraal in de dij. Functie: Flexie, abductie en endorotatie van de heup Spant de tractus iliotibialis aan De spier ligt helemaal oppervlakkig en bedekt de oorsprongsplaats van de M. Rectus femoris. Insertie:

Flexoren van de knie M. POPLITEUS Origo: Achter op de epicondylus lateralis femoris Insertie: Op de facies posterior tibiae, boven de linea musculi solei. Functie: Buiging van de knie en endorotatie (zwak omwille van zijn grootte) Beschermt het kapsel lands posterieure zijde. Ze ligt zeer diep, boven op de capsula articularis genus. M. SEMIMEMBRANOSUS Origo: Op het tuber ossis ischii, op de achterkant, lateraal en distaal. Insertie: Op het achterste deel van de condylus medialis tibiae Rond de voorzijde van de condylus medialis tibiae Het lig. Popliteum obliquum en de fascia over de M. Popliteus. Functie: HEUP: extensie met zwakke adductie GESTREKTE KNIE: flexie GEBOGEN KNIE: endorotatie De spier ligt als diepste van de buigers tegen de M. Adductor magnus. Ze ligt gedeeltelijk oppervlakkig aan de medio-dorsale zijde van de dij. Ze vormt de proximale en mediale rand van de regio genus posterior.

M. BICEPS FEMORIS Origo: CAPUT LONGUM: tuber ischiadicum, dorsaal CAPUT BREVE: op de laterale lip van de linea aspera Insertie: Op het capitulum fibulae, dorsaal van het lig. Collaterale fibulare Op de condylus lateralis tibiae Op de fascia cruris Functie: HEUP: extensie en zwakke adductie GESTREKTE KNIE: flexie GEBOGEN KNIE: exorotatie De oorsprong van het caput longum is gemeenschappelijk met die van de M. Semitendinosus. Oppervlakkig is hij bedekt door de M. Gluteus maximus. In de dij is hij oppervlakkig aan de achterste laterale zijde. De insertiepees maakt de proximale en laterale rand uit van de regio genus posterior. M. SEMITENDINOSUS

Tuber ischiadicum, ze vormt het mediale deel van de gemeenschappelijke oorsprongspees met het caput longum van de M. Biceps femoris. Insertie: Op de achterste teen van de pes anserinus. Functie: HEUP: extensie met zwakke adductie GESTREKTE KNIE: flexie GEBOGEN KNIE: endorotatie Ze wordt overdekt door de M. Gluteus maximus, maar is verder helemaal oppervlakkig aan de mediale achterrand van de dij. De spier ligt mediaal van de M. Biceps femoris in een goot gevormd door de M. Semimembranosus.

Origo:

!De drie laatstgenoemde spieren staan ook bekend als de hamstrings. Samen met de M. Rectus femoris overbruggen ze de heup en het kniegewricht. Dit heeft tot gevolg dat het strekken van de heup en knie tegelijk evenals het buigen van de heup en knie tegelijk vrij vlot gaat.  Het strekken van de knie bij een gebogen heup (zoals soldatenmars China) is oncomfortabel omdat de M. Rectus femoris niet optimaal werkt en de hamstrings uitgerokken zijn.  Het strekken (retroversie) van de heup bij een gebogen knie is eveneens oncomfortabel. Hierbij werken de hamstrings niet optimaal terwijl de M. Rectus femoris is opgespannen....


Similar Free PDFs